Alcedo II

Door: Dirk Huizinga

Ontwerp Douwe Zijlstra
Bouw: H. A. Akerboom in Boskoop, 1927. Opdrachtgever: E.H. Vinke uit Rotterdam
Thuishaven: Afmetingen: Rotterdam, Koninklijke Roei- en Zeilvereniging De Maas
Lengte: 17.05 meter
Breedte: 5.0 meter
Diepgang: 1.25 meter
Zeiloppervlak: ca. 150 m2

Geschiedenis 

1927 – 1963 Fam. Vinke, Rotterdam
1963 - 1966 C. Sol met thuishaven Toulon aan de Middellandse zee
1966 - 1985 P.J. Zwart (‘De lachende Beer’)
1985 - 1996 R.D. K hn, thuishaven Enkhuizen (Stofberg)
1996 – heden F. Koch

Jachtwerf Akerboom in Boskoop, sinds 1882. Hier werden vooral luxe boten gebouwd. Aanvankelijk vooral salonboten (‘notarisbootjes’ etc.), later ook Lemsteraken. (Op de foto de tewaterlating van de Wielewaal, 1924)

Lijnenplan Alcedo II, gemaakt door Fred Koch t.b.v. de restauratie in 1998, met het omstreden midzwaard. (Bron: Fries Scheepvaart Museum, Sneek)

Een bijzonder Lemsteraakjacht uit de vooroorlogse periode is ongetwijfeld de Alcedo II uit 1927. Het schip van ruim 17 meter lengte is een ontwerp van D. Zijlstra voor de familie E.H. Vinke, die deze aak een ligplaats gaf bij de Koninklijke Roei- en Zeilvereniging De Maas in Rotterdam. De naam ‘Alcedo’ is de Latijnse naam voor het ijsvogeltje en heeft vanuit de Griekse mythologie dankzij Ovidius een bijzondere betekenis gekregen als scheepsnaam. De wonderschone Alcyone was de dochter van Enarete en Aeolus, de god van de Winden. Zij was getrouwd met Ceyx, zoon van Lucifer. Ceyx verdrinkt tijdens een storm op zee als straf van de oppergoden. Alcyone wenst niet langer te leven, maar wordt veranderd in een ijsvogel op het moment dat zij zich in de golven werpt. Ook het dode lichaam van Ceyx komt weer tot leven als ijsvogel en zo, als Alcedo’s, zorgde Aeolus dat ze zeven dagen per jaar rustig weer kregen om te broeden. Tijdens de Alcyondagen worden de woeste stormen tot bedaren gebracht. Aeolus houdt dan zijn zonen Boreas, Zephyros, Notos en Euros opgesloten in hun hok.

Eerder, in 1918, had E.H. Vinke bij Akerboom het Lemsteraakjacht ‘Alcedo I’ laten bouwen. Ook een ontwerp van D. Zijlstra, maar wel een schip dat bijna 5 meter korter was. Toen de nieuwe aak, bij Akerboom spraken ze van een “boeierjacht”, klaar was, werd de ‘Alcedo I’ verkocht. Na het overlijden van E.H. Vinke ging het grote Lemsteraakjacht over naar diens zoon. Die liet de aak na de oorlog, toen de familie Vinke er twintig jaren mee had gevaren, grondig verbouwen. Het was de bedoeling dat er vaker met de aak op zee zou worden gevaren en voor dat doel was het grote schip niet handzaam genoeg voor de nieuwe eigenaar. Veel zeegaande jachten werden in die tijd om praktische redenen getuigd als kits of voorzien van een bezaan. Een groot zeiloppervlak was gemakkelijker te bedienen, als het verdeeld werd over twee masten. Tegenwoordig wordt dat nauwelijks meer gedaan. We kennen nu op scherpe jachten rolsystemen om zeilen binnen te halen en ook op platbodems lieren die hydraulisch aangedreven worden. In de visserij kwam het kitstuig bij Lemsteraken weliswaar niet voor, maar bij de grote blazers en oude schokkers wel. Ook was het in die tijd niet ongebruikelijk om een tjalkjacht te voorzien van een kitstuigage.

Voor de Alcedo werd daarom een aangepast ontwerp gemaakt, waarbij overigens niet alleen het zeilplan opnieuw werd ontworpen, maar ook het lateraal plan, het onderwaterschip. Een aak van 17 meter heeft zijzwaarden met een aanzienlijk gewicht, die evenmin gemakkelijk met de hand te bedienen zijn. Er werd een ingrijpende stap genomen: de aak werd voorzien van een midzwaard. Een midzwaard op een Lemsteraak was nieuw. Ook deze aanpassing was zowel uit praktische overwegingen als zeiltechnisch goed te verdedigen, maar betekende wel een fundamentele verandering aan het schip. Uitvoeringstechnisch was de inbouw van een midzwaard nog helemaal niet zo eenvoudig. De hoge, stalen zwaardkast kwam immers in het midden van de kajuit op een onhandige plek. Zo ingrijpend als het besluit was een Lemsteraak uit te rusten met een midzwaard, zo beperkt was echter het zichtbare gevolg van die ingreep. Als de zijzwaarden op de aak gehandhaafd bleven, zou het niemand opvallen dat er een midzwaard was aangebracht. Vinke jr. vond deze aanpassingen aan het schip belangrijk, want hij wilde op zee geen onnodige veiligheidsrisico’s lopen.

Alcedo II, spantenplan 1927. Naar de reconstructie ervan door Fred Koch.

In 1951 werd de aak in nieuwe uitmonstering te koop gezet. Het was zo vlak na de oorlog echter niet de tijd dat kostbare jachten gemakkelijk van eigenaar wisselden. Het duurde tot 1963 voordat er een serieuze koper kwam: C. Sol. Deze liet het schip meten als zeeschip, waarna Toulon, aan de Middellandsezee in het zuiden van Frankrijk, de thuishaven werd. Twee jaren later kwam het schip al weer te koop en in 1966 werd P.J. Zwart de nieuwe eigenaar.

De familie Zwart heeft 19 jaren met de aak gevaren. Het schip heette nu ‘De Lachende Beer’. Er werd vooral met de aak op de Middellandse zee gezeild. Na het overlijden van Zwart Sr. nam diens zoon de aak over en toen deze in 1981 overleed, werd het schip door de erfgenamen te koop aangeboden. Het lag toen weer in Nederland, ondermeer aan de Kaag en werd jarenlang verwaarloosd. Na vier jaren kwam er in 1985 eindelijk een koper: de Duitser R.D. K hn. Deze liet de aak opknappen bij de werf van Stofberg in Enkhuizen en zeilde ermee tot 1996. Door omstandigheden moest hij de aak verkopen. Het schip was er op dat moment niet meer goed aan toe. In 1985 was een deel van het vlak gedubbeld, wat het probleem van een roestend vlak wel enige tijd verhielp, maar uiteindelijk geen afdoende oplossing bleek te zijn. Hoewel de aak niet meer in goede staat verkeerde, werd ze wel verkocht aan een koper die onder de indruk was gekomen van haar prachtige lijnen. Fred Koch werd in 1996 de nieuwe eigenaar, ondanks het feit dat de expert bij de aankoopkeuring zei: “Dit schip is in een zo slechte staat, u moet het maar niet kopen.” (Fred Koch, SdZ). Koch liet zich niet uit het veld slaan. Hij kocht de aak en begon met een restauratie van zijn ‘Alcedo’ die 12 jaren zou gaan duren. Over de praktische en de formele problemen die hij na de koop moest zien op te lossen en de indrukwekkende restauratie van het schip publiceerde hij in de Spiegel der Zeilvaart (SdZ, 2011, nr. 9 , SdZ, 2011, nr. 10 en SdZ, 2012, nr. 1).

Tijdens die restauratie, toen het schip gestript was, bleek pas hoe het er werkelijk voor stond: “Alle landen van het onderwaterschip, de waterlijn en delen van het vlak waren gedubbeld. Van buiten zag het vlak er redelijk uit, maar was het van binnenuit doorgeroest. In de voorsteven zaten plekken waar (onder de verf) geen staal meer zat en waar je met je vingers doorheen kon prikken. De (mid)zwaardkast van 10 millimeter dik staal was op sommige plekken nog maar 2 millimeter dik. De geklonken stalen rand onder het houten potdeksel was doorgeroest. De geklonken wangen van de lieren, de zwaardophanging en de mastkoker waren doorgeroest. Het houten berghout was verrot. De houten bakskisten en de houten achterwand van de kajuit waren gammel. Aan de binnenbetimmering was te zien dat het schip een keer op de Kaag was gezonken. De wanden en kasten bestonden voor een groot deel uit gefineerd spaanplaat dat van onderen uit elkaar viel. De techniek (gas, water, elektriciteit en verwarming) was een chaotische troep.” (Koch, 2011, nr. 10, p. 29)

Het was dus niet verwonderlijk, dat de keuringsexpert de koop van het schip afraadde. Tegelijkertijd liet Koch zien dat met een grondige restauratie van datzelfde schip weer een indrukwekkende aak te maken is, die door de verzekering als ‘nieuw schip’ werd geaccepteerd

Alcedo II, zeilplan 1927 en het “roer van een boeierjacht” uit 1927, Ontwerp Douwe Zijlstra, Amsterdam. Bouw: Scheepswerf Akerboom, Boskoop. (Collectie FSM, Sneek, rechten SSRP)

‘De Lachende Beer’ onder Duitse vlag (Foto: SdZ, 2011, nr.9)

Alcedo in 2009. (Foto: Ruud Peter). Overigens is ook de aak ‘Maria’ (ex-Distel) later getuigd als kitsjacht.

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.