Als Onderneming vissen met Hans van Dijk op het IJsselmeer
Door: Dirk Huizinga
Na de afsluiting van de Zuiderzee werd het nieuwe IJsselmeer zoet en werden de voormalige kustvissers gedwongen om na te denken over hun toekomst. Het rijk zag het liefste, dat veel vissers ander werk gingen doen. De vissers zagen zichzelf echter als visser en niet als boer, dijkenbouwer of fabrieksarbeider. Veel vissers stopten met hun bedrijf, omdat ze geen binnenvisser wilden worden en geen perspectief meer zagen. Ze konden gebruik maken van een steunmaatregel van de overheid: de Zuiderzeesteun. Johannes Schenk zag het met mij ook niet meer zitten. Zijn gezondheid liet het afweten. Hij liet mij in 1933 uit het visserijregister schrijven en verkocht me in 1934 aan een collega aan de overkant, aan Hans van Dijk uit Stavoren. Ik had dus nog wel toekomst en wel als visaak op het IJsselmeer, het grote binnenwater dat de vissers nog jaren lang gewoon ‘de zee’ bleven noemen. Voor Hans van Dijk was de aanschaf van mij een hele onderneming, zodat het niet raar was dat ik de naam ‘De Onderneming’ van hem kreeg.
Stavoren, omstreeks 1935, Drie jaren na de afsluiting van de Zuiderzee. Links vooraan het aakje ‘Onderneming’ van Hans van Dijk. Het staand want voor de vangst van haring en ansjovis is niet meer nodig. De haring en de ansjovis zijn verdwenen, komen althans niet op het IJsselmeer. Paling, spiering en bot zijn gebleven. De overheid heeft snoekbaars uitgezet in het IJsselmeer, wat na enige jaren een succes werd voor de overgebleven vissers. Ook de paling bleek na enige tijd in grote getale zijn weg terug naar het IJsselmeer ontdekt te hebben. Voor de vissers werd ook de vangst van ‘IJsselmeerpaling’ een groot succes. De ‘hang’ (visrokerij) van de Lemster vishandelaar De Jager, links op de dijk, werd in 1937 afgebroken. (Foto: collectie Jan Visser)
In Stavoren hoefde ik aanvankelijk niet bij de gemeente ingeschreven worden als vissersvaartuig. Op het binnenwater werden de schepen niet geregistreerd. Ze hadden geen duidelijk leesbare visserijregistratie op hun boegen. Dat brak de overheid na enige jaren echter wel behoorlijk op, toen bleek dat er nog met succes gevist kon worden op dat grote binnenwater. Er ontstond zoveel drukte, dat de overheid zich gedwongen zag alsnog voor de IJsselmeervissers een gemeentelijke registratieplicht in te voeren. Toen kreeg ik de registratie ST 10.
In de vissershaven van Stavoren lag het overigens heerlijk rustig. Heel anders dan in Enkhuizen, waar ik tussen de vletten moest liggen, want ik werd te klein bevonden om tussen de botters en kotters een plaats in te nemen. Nu kreeg ik een plek langs de kant waar ook de laatste houten vissersjollen van Stavoren lagen. Vissersscheepjes die ietsje kleiner waren dan ik ben en de naam hadden zeer handzaam en zeewaardig te zijn. Dat was ongetwijfeld zo, maar ik was zelf ook zeewaardig genoeg om op ‘de zee’ te kunnen vissen.
Stavoren, 1934. De visserijhaven met links op de kant botnetten die te drogen hangen.
Die rustige sfeer in mijn nieuwe thuishaven beviel me wel. Er waren in Stavoren in die jaren na de afsluiting van de zee nog maar een beperkt aantal vissers actief. Veelal in oude scheepjes, omdat de vissers niet direct gingen investeren, maar eerst de kat uit de boom keken. Toen bleek dat er met de IJsselmeervisserij goed verdiend kon worden, werden geleidelijk aan grotere, stalen vissersschepen gekocht.
Musicerende visserlui
Bij de zeilvaart was het de gewoonte om het werk zingende uit te voeren, dat bracht teamspirit en gaf extra energie. Ook de vissers op de Zuiderzee deden aan muziek. Maar dan vooral in de haven. Heel opvallend vond ik de muzikaliteit van de visserlui uit De Lemmer. In de tijd van de verzuiling was er in die vissersplaats het socialistische harmoniekorps Excelsior van Lourens de Rook, het katholieke Sint Caecilia en het christelijk hervormde korps Crescendo. Ook heeft enige tijd een neutraal korps ’Ons Ideaal’ bestaan. Daarnaast was er nog het klassieke kamerorkest van de muzikale familie De Rook.
Lemster vissers bij de zeesluis van Stavoren. Op de achtergrond het station en de stoomponten.
Het ging er bij de socialistische vissers in De Lemmer veel vrolijker aan toe dan bij de vissers in het wat brave, vooral hervormde Stavoren. De Lemster visser Jan Wouda vertelde: "Het zal rond 1916 zijn geweest dat op een zondagmiddag in Stavoren een groot deel van de Lemster vloot lag. Het was in het ansjoopvissen, de beug was overgehaald, de middagpot was gebruikt, toen Seerp Blaauw zei: ’Solle we ’n stikje spielje?’ (...) De muzikanten zaten op de kant van de wal met hun trompet, trombone, klarinetten, piston en de kleine trom. Ik hoor Seerp nog zeggen: ’Een, twee, drie’ en daar knallen ze een mars over de haven wat je bijna in Lemmer kon horen. Als het in Lemmer was geweest, had de halve Lemmer op de kant gestaan. Niet zo in het dooie Stavoren. Daar kwam de veldwachter: ze moesten ophouden. Seerp zei: ’Jongens, kom bij mij op de plecht (dat is het voordek, voor de mensen die dat niet weten) dan maakt hij ons niks.’ En ze gingen gewoon door." (Uit het Weekblad Zuid Friesland: Jan Wouda: ’Niet alle Lemsters waren arm’)
Stavoren, 1930. De laatste jaren voor de afsluiting van de zee werden er nog goede vangsten gemaakt met de Zuiderzeeharing en de ansjovis. Op het talud van de vissershaven liggen de netten en de jonen klaar om overgeladen te worden in de vissersschepen. Helemaal rechts een tjalk met een lading turf voor klanten in Holland. (Foto: Fen Fryske Groun)
Het was in Stavoren niet altijd zo stil in de vissershaven als tijdens de jaren dat ik er was. Aan het einde van de 19e eeuw was er ook in Stavoren een drukte van belang tijdens de haringvangst en de ansjoop met de nieuwe staande netten van Jan Pen uit De Lemmer. Het aantal vissers wisselde echter sterk met de seizoenen. Tijdens de slappe periode 1903 tot 1913 gingen veel vissers ander werk doen. Daarna kwamen betere tijden en was het rond 1930, vlak voor de afsluiting van de zee, in de haven weer ‘tige drok’. Vanaf 1932 werd het echter stil in de haven. De vissers die door wilden vissen, moesten zich richten op zoetwatervis met andere netten dan ze gewend waren. Hans van Dijk begon echter pas en ik was er om hem te dienen.
Stavoren, 1929. De taanderij van Meindert de Groot. Vlnr: Aldert Bakker en op de betonrand Max de Boer, Hans van Dijk, Max Wijbrands, Klaas van Randen, Andries Visser en taanbaas Hendrik Albertsma. (Foto: Fen Fryske Groun)
Stavoren, 1930. Zes jonge mannen in zondagse pak stappend door de Smidsstraat. Tweede rechts is Hans van Dijk.
Stavoren, medio jaren dertig. Hans van Dijk vaart de haven uit. In het tuig is nog EH 112 te lezen. De knecht staat bij de mast om de fok te hijsen. Aanvankelijk werden de vissers op het IJsselmeer niet als visser in hun gemeente geregistreerd. Ze waren immers ‘binnenvissers’.
Stavoren, 1937. De vishang wordt afgebroken. Vooraan ligt de ‘Onderneming’ van Van Dijk.
Stavoren, winter 1939 – 1940
Tijdens de winter van 1939-1940 werd de 6e Elfstedentocht gehouden. Op 30 januari 1940 was het ijs sterk genoeg om de Elfstedentocht te organiseren. Het landschap was echter besneeuwd. Ik denk daarom dat onderstaande foto gemaakt is in de periode begin januari 1940 toen de sneeuw nog moest komen.
De Stadsgracht is nog open. Een restant ijs ligt om de werf en voor de sluis. Op de helling ligt nog steeds de 29 meter lange schoeneraak die in Groningen geveild werd en hier in het voorjaar van 1939 te bezichtigen was. De Vluchthaven en de vissershaven zijn nog bevroren, maar direct buiten de havenhoofden begint het open water. Ik denk dat het begin januari 1940 is, want op het noordelijk havenhoofd staat nog de misthoorn achter het rode licht. Die is in het begin van de jaren veertig, tijdens de oorlog afgebroken. Langs de kade van de vissershaven is nog het grastalud uit de dertiger jaren, met enige bouwsels van vissers om hun materiaal (vooral hoekwantbakken) op te bergen. Het talud is nog niet volgebouwd met hokjes.
Aan de zeezijde zien we dat de grote hang van de Lemster vishandelaar De Jager is afgebroken. Die afbraak vond plaats in 1937/38. Er liggen nog enige stapels stenen en er is een nieuw houten kantoortje verschenen voor de handel in vis. In die jaren waren er in Stavoren 15 vissers actief. Zes visten met een jol, de anderen met een botter of een aak of een stalen schouw (de zusterschepen ST 58 en ST 16). Er was in die jaren veel vis in het IJsselmeer, de vangsten waren goed en de vissers wilden een gemeentelijke visafslag op de haven. Die werd gebouwd in 1940, de oorlog was net uitgebroken, en in bedrijf genomen in 1941. Op de foto is dat stenen gebouwtje nog niet te zien. Na de oorlog kwam er een grotere afslag en een nieuwe hang/visverwerking op de dijk langs het voetbalveld. Het huisje aan de kust is van de havenmeester. Het station verkeerde nog in oude glorie.
Gevangen in het ijs
Voor Zuiderzeevissers was de winter een moeilijke periode. Dan kon er niet altijd gevist worden. Er was wel vis. De spiering was er altijd en vanaf januari kwam de Zuiderzeeharing. Maar je moest ook kunnen varen en zeilen door het ijs is vrijwel onmogelijk en tenminste riskant. Op de foto bekijken twee vissers bij Stavoren of het mogelijk en verantwoord is om uit te varen. Een lemsteraak en een botter proberen het, maar het ziet er niet hoopvol uit. Een stoomsleper en een grote zeilkast denken het te kunnen wagen. Even uit de kust is immers open water te zien. Die vissersschepen hadden in die jaren een hulpmotor van maximaal 20 pk vermogen op de schroef. Dat was niet veel, maar de wetgever stond niet meer toe om overbevissing tegen te gaan. Zeilende hoefde je niet te proberen met zo’n relatief klein schip door het ijs te komen. Met wat motorkracht en hulp van een sleepboot was er wel wat mogelijk. Stavoren was bovendien een prima plek om uit te varen. Doordat Stavoren op een vooruitgeschoven punt in zee lag, trok de getijdenstroom daar langs de havenhoofden, waardoor het ijs in beweging kwam. Daarbij zorgden de grote veerboten van Stavoren naar Enkhuizen en terug, dat in de haven het ijs gebroken werd. Die veerdienst was een onderdeel van de spoorverbinding van Leeuwarden naar Enkhuizen- Amsterdam v.v. en werd om die reden zolang mogelijk in bedrijf gehouden. Die gunstige positie van Stavoren was ook bij andere vissers bekend.
In maart 1924 waren de Lemster vissers ten einde raad. Bij De Lemmer was de zee nog volledig dicht gevroren, terwijl bij Stavoren gevaren kon worden. De Lemsters besloten daarom met hun aken achter een sleepboot binnendoor naar Stavoren te gaan om vanuit die plaats de zee op te kunnen. De vissersgezinnen hadden altijd moeite de winter goed door te komen, dus zodra er gevist kon worden, moest dat ook gebeuren om brood op de plank te krijgen. Het ijs was niet alleen een probleem voor de vissers, maar ook voor bijna alle bewoners van de vissersplaatsen. Op het noordelijk havenhoofd, bij het rode licht en het gebouw voor de misthoorn, staan daarom vele ’stuurlui’ mee te denken hoe te handelen. Het ijs overwinnen was een zaak die de hele gemeenschap bezig hield, want hun welvaart hing daar van af.
De ijsvrije haven aan de Friese kust.
Zeilschepen doen het niet goed bij ijsgang. Dat weet ik als houten aakje uit ervaring. Schippers hielden echter ook honderd jaar geleden niet van stilliggen.
Op de Zuiderzee was bij ijsgang de ene haven veel beter bereikbaar dan de andere. Dat kwam door de getijdenstroom. De vloed stroomde twee keer daags bij het Marsdiep en de Vliestroom de Zuiderzee in, trok langs de Friese kust naar het zuiden, langs Urk en kwam bij Amsterdam tot stilstand. Ten oosten van die lijn was het water zoeter door de instroom van de rivieren de Vecht en de IJssel. Het getijdenverschil bedroeg bij Amsterdam slechts 10 centimeter. Bij Urk en bij Lemmer zo’n 40 centimeter en bij Stavoren 70 centimeter. Door de voortdurende noord-zuidstroming van zout water langs de Friese westkust was in de winter de haven van Stavoren daardoor veel eerder ijsvrij dan de haven van Lemmer. Daar bleef het pakijs lang voor de haven liggen. Daar stroomde het niet.
Bij dooi zorgde de zuidwestenwind voor nog meer ellende bij De Lemmer: kruiend ijs dat vele meters omhoog kon komen. De scheepvaart koos onder die omstandigheden dus voor Stavoren om Friesland binnen te komen. Op het binnenwater werden de schepen geholpen door stoomslepers om hun weg te vervolgen. Zelfs bij de ijsvrije haven Stavoren was het voor zeilschepen moeilijk. Met horten en stoten voortdrijven tussen de ijsschotsen als slecht manoeuvreerbaar zeilschip dat voor z’n voortgang geheel overgeleverd is aan de natuurkrachten, is allesbehalve ideaal. Voor je het weet, drijf je tussen de ijsschotsen met de getijdenstroom de havenmond gewoon voorbij en moest je maar zien wanneer je weer terugkwam....
Niets is voor eeuwig
Voor de oorlog waren er nog geen zelfgebouwde hokjes voor de vissers. Toen was er langs de haven een talud van gras, waar de vissers hun netten en stokken op legden. Toen ik in 1934 in Stavoren kwam, was de visserij met staand want voorbij en lagen er dus geen netten met jonen meer op het talud.
Na de oorlog was er bij de vissers wel behoefte aan enige berghokken op de wal. Er werd nu veel hoekwant gebruikt, een lange lijn met zijlijntjes waar haken (hoeken) aan zitten, om aal te vangen. Dit vistuig kon niet gewoon in bakjes op het talud liggen. Dit moest in berghokken bewaard worden. Tien jaren later waren de wrakke hokken uitgebouwd tot een aaneensluitende rij houten werkplaatsen. Natuurlijk hadden die ook niet het eeuwige leven, zodat zo’n twintig jaren later het plan ontstond om alles maar af te breken en terug te keren naar het grastalud van voor de oorlog. Dat vonden vele toeristen die niet beter wisten dan dat er altijd hokken stonden doodzonde. Historisch erfgoed zou daarmee verloren gaan.
Het eindresultaat was, dat er een lange rij werkplaatsen is gebouwd van betonblokken met een golfplaatdak om de herinnering aan het verleden geen geweld aan te doen. Veel van wat nu ervaren wordt als historisch relevant, is niet meer dan één generatie oud. Kenmerkend voor geschiedenis is echter de verandering, het voortdurend verdwijnen van het oude en ontstaan van het nieuwe. Behoud is eigenlijk onmogelijk. Ook ik ben immers niet eeuwig dezelfde gebleven?
Stavoren, 1948. De vissershaven met hokken voor de vissers om het hoekwant op te bergen. Links hangen de kuilnetten te drogen in de masten.
Voor de oorlog was het talud van de dijk langs de vissershaven nog niet bebouwd. De eerste schamele bouwsels kwamen na de oorlog, toen de visserij weer wat op gang kwam met grotere schepen. De grote visafslag en hang op de dijk is vlak voor de oorlog, in 1937/38, afgebroken. Op onderstaande foto uit 1968 zijn de houten bouwsels uitgebreid langs de gehele vissershaven. In de zeventiger jaren zijn de krotten vervangen door een gestrekte rij bergruimtes, opgetrokken uit betonblokken en afgedekt met golfplaat. Dat alles heb ik echter niet meer meegemaakt. Na de oorlog werd ik verkocht aan een visser in De Lemmer.
Stavoren, 1938. De grote hang van vishandelaar De Jager uit De Lemmer is het jaar daarvoor afgebroken. Rechts voor op het talud een viskaar om paling levend te bewaren.
Stavoren, 1938. Achter de twee vissersjollen langs de wal het aakje van Hans van Dijk. Links buiten de steiger liggen drie Volendammers met de kop in de wind. Er zijn nog maar enkele vissers in Stavoren die met een jol vissen. De meesten hebben een grotere ijzeren schouw aangeschaft. Het aakje van Van Dijk lag in Enkhuizen tussen de vletten en in Stavoren tussen enige oude, houten jollen.
Plotseling was het oorlog
Anders dan tijdens de Eerste Wereldoorlog, toen ik in Enkhuizen lag, kon Nederland in 1940 niet neutraal blijven. Op 10 mei vielen de Duitsers ons land binnen en dat was ook te merken in Stavoren. Het Nederlands leger was al eerder gemobiliseerd. Om de Duitsers de toegang tot de IJsselmeerhavens te verhinderen, werden in Enkhuizen en Stavoren schepen afgezonken in de havenmond.
Stavoren, 1940. Opruimen van de blokkade van de haveningang. Op 8 mei bracht de Nederlandse marine een tjalk en de Groninger kustvaarder Cosmopoliet van kapitein Baas tot zinken gebracht in de havenmond van Stavoren. Na lichting werden de wrakken op de kade van de Spoorhaven gezet en scheepsbouwer A. van der Werff werd gevraagd het geëxplodeerde achterschip van de coaster dicht te maken. Vanaf het achterruimschot was de Cosmopoliet goeddeels ‘verdwenen'. De resterende platen werden naar elkaar toegezet en toen men voldoende vertrouwen in het drijfvermogen had, liet het personeel van scheepswerf de ’Volharding’ het ’kontloze’ schip te water zonder hulp van een kraan of bok. In 1941 werd van het staal van de tjalk bij scheepswerf ‘Volharding’ in Stavoren voor Andries Visser de vissersschouw ST 31 gemaakt.
Stavoren, 1940. Met een grote drijvende bok zijn de restanten van de schepen op de kant gezet.
Stavoren, 1940. Wrakstukken van een van de in 1940 tot zinken gebrachte schepen.
Na de capitulatie van het Nederlands leger ontstond een rustiger periode. De soldaten in de bunkers van Kornwerderzand hadden dapper standgehouden, maar moesten zich overgeven. De afgezonken schepen in de havenmond van Stavoren werden opgeblazen en op de kant getakeld. Al spoedig konden de vissers weer uitvaren. De vissersjollen en ook ik konden de gezonken schepen nog passeren langs de kant. In januari 1941 werd voor hun een nieuwe visafslag geopend om de vele snoekbaars die gevangen werd te kunnen verhandelen. ‘Den Haag’ stelde echter maximum prijzen in voor de vis die belangrijk was voor de voedselvoorziening.
Stavoren, 1942. De vissershaven met stalen schouwen, een enkele botter en rechts de laatste nog vissende vissersjol, de ST 4 van C.J. de Boer. In de masten dwarskuil netten om te drogen.
Hoewel de oorlogsjaren een slechte tijd was voor Nederland, ging het met de IJsselmeervissers in Stavoren economisch gezien redelijk goed. Wel kwamen Duitse soldaten regelmatig op de haven en bij de visafslag controleren, maar dat leidde in de praktijk niet tot veel problemen. Ook Hans van Dijk voer in het visseizoen vrijwel dagelijks met mij uit en kwam met goede vangsten terug, wat zeker in het laatste oorlogsjaar belangrijk was voor de voedselvoorziening. De firma Smits & Zwaan die handelde in de vis van de afslag, ging tijdens de oorlog een grote visrokerij op de haven bouwen. Op de dijk naast het latere voetbalveld. Wel bleven de winters een moeilijke periode. Die waren juist tijdens de oorlog bijzonder streng, waardoor er twee keer een Elfstedentocht kon worden geschaatst. Van de visserij kwam dan echter weinig terecht, behalve dat de vissers vanuit wakken enige spiering wisten te vangen.
Vooral tijdens het laatste oorlogsjaar werd het moeilijker, waar in de voorgaande oorlogsjaren alles weliswaar anders was door de bezetting, maar het dagelijkse leven eigenlijk weer z’n gewone gang ging. Dat veranderde toen de Duitsers het moeilijk kregen. Vanaf 1943 werd de haven en de sluis bewaakt. De Duitsers waren bang dat er gesaboteerd zou worden. In 1944 werd het leven moeilijker. Tijdens de strenge winter was er een tekort aan brandstof en werden palen uit de zeewering gesloopt om die op te stoken in de kachel. In 1945 werd er vrijwel niet meer gevist.
De vissers werden door de Duitsers aan het werk gezet met het graven van schuttersputten rond de haven. Begin april 1945 werden bij Stavoren de Koebrug in de stadsgracht en de brug bij de sluis opgeblazen door de Duitsers. Op 17 april was de Duitse bezetting echter verdwenen. Stavoren was bevrijd.
Ook na de oorlog bleven de vangsten goed. De vissershaven werd uitgebreid met twee brede aanlegsteigers haaks op de walkant. De winst kwam vooral van de snoekbaarsvisserij en daarnaast van de aal die gevangen werd met het hoekwant. De vissersvloot werd ook gemoderniseerd met grotere, ijzeren vaartuigen. Vooral ‘spekbakken’, die wel van een hulpmotor waren voorzien. Als houten aakje van 8 meter viel ik eigenlijk wat in het niet. Ik voelde mij meer verwant met de houten jollen, dan met de ijzeren schouwen. Hans van Dijk was echter nog jong en wilde groeien. Hij keek daarom uit naar wat groters dan ik was. Dat moest voorlopig nog even wachten. Het waren immers moeilijke tijden van wederopbouw en schaarste. Bovendien was het de vraag wat hij met mij moest. Als vissersschip was ik een product van de 19e eeuw, dat niet meer voldeed aan de eisen die op dat moment eigenlijk aan vissersschepen werden gesteld. Dat veranderde in 1948, toen er voor mij een koper was gevonden en Van Dijk samen met Klaas v.d. Meulen van de vissers Rein en Iege Blom uit Hindeloopen de voormalige visaak LE 28 overnam. Deze 48 jaar oude visaak (de ‘Anja’) verruilde Hans nog hetzelfde jaar met de maar 12 jaar oude Marker rondbouw van Jaap Schilder uit Volendam, waarbij deze fl.
2100.- bijbetaalde. Met de rondbouw ‘Anjaai’ bleef Van Dijk nog jarenlang vissen.
Stavoren, 1948. Hans van Dijk zijn Marker rondbouw ST 10 Aan de walkant stalen schouwen en achter het voorste kleine jolletje de op dat moment laatste nog vissende jol van Stavoren, de ST 4 van C.J. de Boer. Aan de nieuwe dwarssteigers liggen twee Volendammers met tot vissersschip omgebouwde ijzeren beurtscheepjes. (Foto: collectie Doede Bleeker)
Stavoren, ca. 1943. Bij de visserijhaven is nu de nieuwe stenen afslag uit 1941 te zien, terwijl links op de dijk de nieuwe grote rokerij van de fa. Smits & Zwaan opvalt, die tijdens de oorlog is gebouwd. De nieuwe dwarssteigers in de visserijhaven moeten nog aangelegd worden.
Stavoren, 1947. De oplevering van de zeilschouw met hulpmotor HL 7 voor de Laaksumer visserman Frank Vogelzang. Op dat moment was de zeesluis nog altijd gestremd wegens oorlogsschade. Ook de woning van de sluismeester naast de sluis stond er nog uitgebrand zonder ramen. Op de achtergrond de zeilmakerij van De Groot. (Foto: Anton van der Werff)
Eindelijk gemotoriseerd
In 1942 liet Hans van Dijk in mijn buik een motor inbouwen, een Ford-viercylinder met een vermogen van 18 pk. Dat was wennen hoor, dat gebrom en getril van binnen. Het was een voormalige automotor uit 1935, een viercylinder met een inhoud van bijna vier liter en een vermogen van ruim 30 pk.
De ST 10 vaart op de motor de haven van Stavoren binnen. (Foto: Staverse vissersvloot)
In die tijd hadden benzinemotoren nog veel inhoud en relatief weinig kracht. Ze waren laag gebouwd, want het waren zijkleppers. Moderne motoren zijn kopkleppers met een bovenliggende nokkenas, maar die bestonden toen nog niet. De kleppen hoefden bij zijkleppers ook niet steeds afgesteld te worden, wat wel zo gemakkelijk was. Wel moest het aantal pk’s van de motor omlaag. De motor moest afgesteld worden op een laag vermogen van iets minder dan 20 pk. Dat had de overheid zo bepaald. Dat had te maken met oneerlijke concurrentie tussen de vissers op het IJsselmeer en de steeds weer dreigende overbevissing. De paling op het IJsselmeer werd weggevangen door grote botters die voorzien waren van een sterke motor. De Urkers bijvoorbeeld hadden een vloot botters die al in de jaren dertig was gemotoriseerd met middeldruk dieselmotoren van 30 tot 50 pk.
Die dieselmotoren waren laagtoerenmotoren met een grote schroef en veel trekkracht.
Ze waren sterker dan de benzinemotoren met evenveel pk’s. Die schepen uit Urk visten met kuilnetten en konden deze sleepnetten zo snel voorttrekken, dat ze de kleine zeilscheepjes zoals ik ben weg concurreerden. Bovendien bedreigden ze de visstand en die werd op het IJsselmeer door de overheid nauwkeurig in de gaten gehouden. In 1935 besloot de regering daarom dat het verboden werd met de kuil te vissen als het schip voorzien was van een mechanische voortstuwing. Ik mocht als zeilschip dus gewoon verder vissen, maar die grote botters met die ronkende, bonkende motoren moesten in de haven blijven. Dat leek me wel eerlijk en ook goed voor de visstand.
De gemotoriseerde vissers konden echter ontheffing krijgen, als ze hun scheepsmotor door de overheid lieten afstellen tot een maximum vermogen van 20 pk. Voor een zwaar schip was dat natuurlijk een aderlating. Voor mij zou 20 pk. een mooi vermogen zijn als dat geleverd werd door een langzaam draaiende scheepsdiesel. Zo’n Kromhoutmotor die populair was bij grote vissers en ook bij de binnenvaart, was echter veel te zwaar en te groot voor mijn body. Hans kocht voor mij daarom een voor de scheepvaart omgebouwde automotor. Een viercylinder benzinemotor van Ford, die veel lichter en kleiner was dan die gloeikopdiesels. Maar voor een schip ook minder sterk. Het vermogen van die automotor moest natuurlijk ook nog verlaagd worden. Daarmee kon de motor op een lager toerental lopen, wat in een zwaar schip een goede zaak is. De 36 pk. van de automotor werd verminderd tot 18 pk. voor de scheepsmotor. Een motor van 18 pk. was in die tijd helemaal niet zo gek. Nu kon Hans met mij onder alle omstandigheden vlot varen. Bij windstilte, tijdens het vissen met een sleepnet en bij tegenwind. Met ruime wind had ik die motor niet nodig. Dan hees de schipper en zijn knecht de zeilen en gingen we op natuurkracht net zo snel als op de motor, als het tenminste een beetje wilde waaien.
Die maatregel voor IJsselmeervissers om een scheepsmotor te mogen hebben die maximaal 20 pk. levert, is pas in het begin van de jaren zestig ingetrokken. Dat is verrassend laat. De meeste plezierjachten uit die tijd hadden al veel sterkere motoren. Die vlogen ons op de motor varend aan alle kanten voorbij. Het ging er de overheid echter om dat het IJsselmeer niet in korte tijd leeggevist zou worden. Het was nu immers een afgesloten water. Er konden niet voortdurend nieuwe vissen vanuit de Noordzee naar binnenzwemmen. Ter bescherming van de visstand werd de kuilvisserij op het IJsselmeer aan het eind van de jaren zestig daarom helemaal verboden. Sindsdien is het aantal beroepsvissers in het IJsselmeer alleen maar afgenomen.
In de jaren zeventig raakte het IJsselmeerwater ernstig vervuild met fosfaten, waardoor er tijdens warme zomers een groene soep ontstond. Toen in de jaren daarna het water dankzij milieumaatregelen schoner werd, klaagden de vissers dat er in dat schone water minder voedsel voor de vissen was, dat de visstand om die reden afnam en dat de visetende aalscholver, die door de beschermde status flink in aantal was toegenomen, de vis nu onder water zo goed kon zien, dat die de visstand voor de vissers verpestte. Dat alles heb ik niet meer mee mogen maken in Stavoren, want ik werd verkocht aan een visser in De Lemmer. Tot de afsluiting van de zee de belangrijkste vissersplaats van Friesland.