Inleiding

In de vijftiger jaren kregen particulieren met belangstelling voor oude zeilende werkschepen de kans om in voormalige Zuiderzeehaventjes een vissersschip over te nemen tegen een aantrekkelijke prijs. Die vissers waren meestal gestopt met hun bedrijf. Het oude, houten schip lag daar maar. Niemand had nog zin om zo’n schip voor de visserij over te nemen. De toekomst zag er voor die schepen dus niet goed uit. Het schip zou de eigenaar alleen maar tot last worden. Maar gelukkig kwamen toen de idealisten, particulieren, jonge mensen, die oude, maar bijzondere werkschepen gingen opknappen. Zo ook was er in het jaar 1955 in De Lemmer belangstelling voor het visaakje LE 107 van Jurjen Bootsma aan de Kortestreek. Dat houten visaakje van Jurjen Bootsma stond helemaal niet te koop. Er werd nog gewoon mee gevist. Echter, in het weekend van 30 april 1955, op Koninginnedag, kwam er uit Den Helder een familie die het scheepje langdurig bekeek en het wel wilde kopen. De botter naast het aakje lag wel te koop, maar nee, die botter was voor hun te groot. Deze mensen keken naar het aakje. Na wat onderhandelen, Bootsma vroeg duizend gulden, werd de koop beklonken met negenhonderd gulden. Toen de familie Bolier uit Den Helder, want die was het, met het aakje weg wilde varen, sloeg de benzinemotor niet aan. Maar ach, dat kon gebeuren en kon ook weer verholpen worden. Uiteindelijk werd het scheepje probleemloos naar Den Helder gevaren, waar Gabriel Bolier voor zijn aanwinst een ligplaats vond bij de Kooisluis, aangezien het geen ‘jachtje’ was dat in een jachthaven thuis hoorde. Daar bij de sluis ging hij zijn pas verworven visaakje ombouwen tot een aakjachtje voor de pleziervaart.

Er werd in die jaren overigens wel gewaarschuwd dergelijke vissersschepen niet te impulsief te kopen. Zeker de botters niet. Die kostten ook slechts zo’n fl. 1500,-, maar het was goed mogelijk dat je een kat in de zak kocht. Zo’n schip kon stilliggende in de haven er goed uitzien en niet lekken, maar zodra het met enige wind op het IJsselmeer op de proef werd gesteld, oefende het tuig dusdanig grote krachten uit op de romp die na al die jaren natuurlijk niet meer in gave staat was, dat het schip een pomp nodig had om het lekwater kwijt te raken. Dat houten aakjachtje dat Bolier overnam van Bootsma bestaat echter nog steeds. De familie Bolier verkocht het in 1972 aan Wietze Welling uit Oudega (Sm.) die het scheepje waterdicht liet maken met glasvezelversterkt polyesterhars en er nog 50 jaren (!) mee zeilde. Het verhaal ging dat dit aakje in 1888 als ’ielbßs’ bij Ulbe
Zwolsman in Workum gebouwd was om paling op te halen voor de firma W&A Visser in Heeg. Dat jaartal kan niet kloppen. Zwolsman nam de werf in Workum pas in 1892 over. Eigenlijk was over het verleden van dit aakje niets met zekerheid bekend. Wel weten we, dat het in 1914 in Enkhuizen werd geregistreerd als visaak EH 112 voor Joh, Schenk. Later werd het de ST 10 en tenslotte in 1948 de LE 107. Veel later, in 2022, verkoopt Welling het scheepje aan Simon van der Meulen uit Leeuwarden. Die heeft in zijn leven vele schepen opgeknapt en zag wel wat in dat oude aakje van Welling. Maar hij was vooral gewend ijzeren schepen te restaureren. Hij heeft ooit twee keer een houten boot opgeknapt. Een wyldsjitter uit Allingawier die nu in het skûtsjemuseum in Eernewoude ligt en een visboot die bij Erik Jansma in Tersoal ligt. Beide scheepjes waren gebouwd bij de werf van Hoogeveen in Veenwoudsterwal.

Voordat Simon aan een restauratie van het aakje wilde denken, moest hij de geschiedenis van het aakje helder krijgen. Daarmee zou hij immers een verhaal hebben om ook anderen te interesseren in de restauratie van het scheepje. En zo kwam Simon bij Dirk Huizinga terecht met de vraag het verleden van dat scheepje te helpen reconstrueren en of daar een boekje over kon worden gemaakt. Dat leek mij wel interessant. Ik kende het aakje van Welling al lange tijd, het lag immers in Oudega vlak bij Drachten. De vraag naar de geschiedenis betrof natuurlijk vooral dat duistere verleden. Het verhaal over de Anna Maria was duidelijk, maar klopte het ook? Daar was geen enkel bewijs voor. Het zoeken naar sporen is echter boeiend, ook al lopen die uit op niets en bevind je je regelmatig op een dwaalweg. Min of meer door toeval is uiteindelijk dat onbekende verleden van het aakje wel duidelijk geworden, zoals zal blijken in het eerste hoofdstuk van dit boekje.

Op dit moment, voorjaar 2023, is het aakje Anna Maria 109 jaren oud. Het is niet zoals vele jachten enige keren gerestaureerd, maar na de oorlog voor de visserij in het stort gezet tegen lekkage en in de zeventiger jaren voor de recreatie gedeeltelijk gesloopt en bekleed met polyester en glasmatten. Geen ideale geschiedenis, maar wel een interessante ondanks het feit dat het scheepje er op dit moment niet geweldig meer uitziet. Het laatste hoofdstuk van mijn boekje over dit aakje gaat natuurlijk over de vraag wat Simon van der Meulen voor elkaar krijgt om het scheepje op te knappen. Ik ben benieuwd. Een schrijver is immers wel betrokken, maar blijft ook een relatieve buitenstaander, een toeschouwer die vooral wil beschrijven wat er gebeurt.

Drachten, juli 2023