Nog meer Pen en Rook
Door: Dirk Huizinga
De Groningse econoom Jan Pen bleef in zijn hart, ondanks zijn internationale oriëntatie en bekendheid, een Lemmerse jongen. Dat zou je althans kunnen afleiden uit zijn biografische bijdrage aan het ‘Hollands Maandblad’ (Jrg. 2004, p. 674-685). De volledige tekst is opgenomen op deze site van spanvis. Jan schreef deze persoonlijke ontboezeming op latere leeftijd, toen hij 83 jaar was. Zijn stijl is echter buitengewoon boeiend net als de inhoud van zijn verhaal, waarvan ik een aantal fragmenten op deze plaats heb overgenomen en heb voorzien van foto’s ter illustratie.
Jan Pen: ‘De Lemmer. Zo heet de plaats waar ik geboren ben. Op de kaart staat ‘Lemmer’, maar wij hechten aan dat lidwoord. Het maakt ons nog specialer dan we zijn – we hebben vanouds de reputatie van opstandigheid, op straat werd gezongen en dat waren niet altijd vriendelijke liederen. Er woonden daar tenslotte vissers, en dat is ruw volk. Vroeger hing een zware walm van rook over de vijfduizend inwoners; ik vond dat goed en natuurlijk. Goddeloos zijn we ook. Terwijl christelijke mensen een bijbel van hun ouders krijgen, staan in mijn boekenkast zeven deeltjes van de Ideeën van Multatuli, jaartal 1889, met daarin gestempeld de naam van A. de Blauw, In Visch, Fruit en Comestibles. Dat was Pake Andries, mij alleen bij geruchte bekend.’
Jan beschrijft hoe hij op zijn 17e verliefd werd op Judith de Rook, het meisje met prachtig rood haar, dat echter drie jaren ouder was dan hij en daarom helemaal geen oog voor hem had. Judith ging na de middelbare school te Sneek naar Leiden om medisch analist te worden en Jan ging een paar jaren later naar Amsterdam om economie te studeren. Als studenten hielden ze contact, mede vanwege hun gemeenschappelijke thuisbasis De Lemmer. Het leeftijdsverschil werd relatief steeds kleiner en Jan leerde ook beter zeilen, wat Judith al jaren deed. In 1942 gingen ze een tijdje samenwonen in Amsterdam. Kort voor de bevrijding, 17 april 1945, waren Judith en Jan weer thuis, in De Lemmer. Ze overleefden het bombardement om de Duitsers te verjagen en op 30 december 1946 trouwden ze in het gemeentehuis van Lemsterland. Ze vertrokken meteen naar Den Haag, waar Jan ambtenaar werd op Economische Zaken.
De Lemmer, het gemeentehuis van de gemeente Lemsterland waar Jan en Judith trouwden.
‘Maar terug naar ons geboortedorp, want dat blijft het middelpunt van de aarde. Judiths vader, door mij aangesproken als ‘Omke Tiesse’, was handelaar in vis en speciaal in ansjovis. Hij kocht die niet alleen op de Lemster afslag, maar ook in de Golf van Biscaye, waar de firma De Rook een vestiging had in Berneo. Er werd door de telefoon Spaans gesproken. Hij had ook een rokerij – in De Lemmer heet dat ding een ‘hang’ en de eigenaar een ‘hangbaas’. Hij deed niet aan politiek, maar zijn vader Poppe de Rook wel – ook een hangbaas, maar hij was tevens het eerste socialistische gemeenteraadslid van Nederland. Volgens Marx een kapitalistische uitbuiter, maar als levend persoon lid van de Sociaal Democratische Bond van Domela Nieuwenhuis. Hij zat daar samen met Jan Pen, mijn grootvader, en die handelde in netten.
Ik heb mijn Pake Jan goed gekend. Hij werd in 1855 geboren en woonde, nadat de handel aan mijn vader was overgedaan, op de Lange Streek aan het water; het huisje draagt het jaartal 1776. Hij is bijna honderd jaar geworden. Vooral toen ik in Den Haag woonde, dus eind jaren veertig, heb ik hem vaak opgezocht. Hij was bijna blind, maar kon mooi vertellen. Als het over Domela Nieuwenhuis ging, kwam er iets zeer verhevens in zijn beverige stem. En hij kende Pieter Jelles Troelstra, die wel eens bij hem op bezoek was geweest. Hij was geheelonthouder en een van de oprichters van de Nederlandse Vereniging tot Afschaffing van Alcoholhoudende Dranken, kortweg NV. Hij droeg een blauwe knoop met die letters en een smal gouden randje – vijftig jaar lid.
Ferdinand Domela Nieuwenhuis
Jan Pen (1855 – 1952)
Over de nettenmakerij sprak Pake Jan weinig, want dat bedrijf kon ik zelf waarnemen in het huis van mijn vader, maar hij moet toch wel iets bijzonders hebben gepresteerd. Ik heb hier in huis een grote en zeer zware goudkleurige medaille met aan de ene kant een heraut op een paard en aan de andere kant de godin die een hardloper een lauwerkrans op het hoofd zet – het opschrift luidde: ‘Royaume de Belgique, Exposition Universelle de Bruxelles, 1910’. De naam van mijn grootvader staat er niet op, maar dat is wel het geval bij een kleinere penning, vrijwel zwart, van de Grote Landbouwtentoonstelling te Deventer van 1909. Hoe hij zich in die vreemde talen wist te redden, weet ik niet; hij had nauwelijks lagere school gehad. Zijn ouders woonden in het grensgebied tussen Friesland en Overijssel, bij de Tjonger, een van de armste gebieden van Nederland. Zij waren turfgravers. Die hadden nauwelijks een dak boven hun hoofd, sommigen woonden in plaggenhutten. Het gezin – er waren negen kinderen – was zo arm dat er vaak geen eten in huis was.’
Pake Jan vertelde aan zijn kleinzoon hoe de militaire dienst in Brabant voor hem een keerpunt werd. Daar kon hij zoveel eten als hij wilde. Terug in Oosterzee aan de Tjonger wilde hij niet terug naar het turf baggelen. Hij ging handelen in turf, en daarna ook in visnetten. Hele families waren bij hem in dienst om de netten te knopen. In Duitsland werd ‘het netwerk’ ook geweven in een fabriek.
‘Mijn grootvader is in 1918 naar de fabrikant gereisd en heeft hem overgehaald zich in Nederland te vestigen. De plaats werd Apeldoorn en daar kwam dus de Apeldoornse Nettenfabriek Von Zeppelin en Co. De firma J. Pen werd de alleenvertegenwoordiger voor de Zuiderzee. Het netwerk werd geleverd in balen die op de ‘nettenzolder’ op een enorme tafel in stukken werden geknipt, en van daar ging het naar ‘de baan’. Dat was een touwslagerij geweest, aan Het Leeg, zoals de achterkant van de Schans heet. Boven de baan waren woningen voor arbeiders. Er was een kantoor met schrijfmachines en een winkel en twee woonhuizen, alles onder één dak. In het ene woonhuis woonde mijn vader Jurjen en mijn moeder Sipkje Pen-De Vries en ik. Vijf jaar na mijn geboorte in De Schans kreeg ik daar in 1926 een zusje, Martha Gezina, beter bekend als Mabs.’
Woonde Jan Pen in de woning/winkel met de kistjes voor de gevel? Dat is nu in 2024 de witte woning links van de auto, Schans 22. Toen Pen zijn nettenfabriek begon in 1919 liet hij een winkel/woonhuis bouwen achter de nettenbaan aan It Leeg (Schans 56, t/o de kerk).
De Schans 54: de winkel met woonhuis van Jan Pen vanaf 1919, t.o. de rooms katholieke kerk.
Langestreek 22, de woning uit 1776 waar de oude Jan Pen ging wonen, nadat zijn zoon Jurjen de zaak aan de Schans omstreeks 1925 had overgenomen.
‘Aan De Schans, een oude zeedijk naar Kuinre, heb ik de eerste zeventien jaar gewoond. Tegenover de roomse kerk, die een paar meter lager lag. De benedenschans was te bereiken met een stenen trapje, zodat de gelovigen, vooral op zondagochtend, in groepjes afdaalden. Wij als atheïsten, stonden daar blijkbaar boven. Het was een mooie tijd, zo vlak aan de Zuiderzee. Dat raak je nooit meer kwijt: hoe het voelt om op een dijk te zitten waar de golven tegenaan klotsen. In 1938 ben ik naar Amsterdam verhuisd om te gaan studeren. Maar het dorp bleef dichtbij, al was het maar omdat er een boot voer van de Amsterdam – Lemmer – Groningen lijn.’
‘In dat ouderlijk huis aan de Schans werd veel muziek gemaakt. De naam De Rook wordt in Nederland niet geassocieerd met rokerijen, maar met de elf muzikale zoons van Klaas de Rook (1848-1925, een broer van Poppe) en zijn vrouw Wiebigje Doeve. Die jongens zijn op twee na muzikant geworden. Laurens, mijn pianoleraar, woonde in De Lemmer. Hij was dirigent van Excelsior en won met dat orkest menige prijs in de concoursen. Karel speelde de contrabas in het Concertgebouw onder Mengelberg. Klaas was dirigent van het Twents orkest, getrouwd met Annie van Leeuwen, die meezong in de door hem gedirigeerde Mattheus. (…) Nanne ging in het leger en werd trombonist bij de stafmuziek. Jo, vroeg overleden, speelde hobo.
De Lemmer: Het ‘De Rook orkest’: staand vlnr.: Jo, Klaas, Karel, Jacob en Poppe. Zittend vlnr.: Jan, Nanne, Jurjen, Vader Klaas en Laurens.
In de jaren dertig is er een familiereünie geweest waarbij in het Nutsgebouw in De Lemmer een concert werd gegeven. Het toneel zat vol mensen, strijkers, blazers, zangeressen, allemaal De Rook of aangetrouwd. Jolle de Wit, fluitist bij het Residentieorkest, zat erbij en Wia Ariëns Kappers, pianiste van haar vak maar zangeres voor het plezier. En Karel de Rook natuurlijk, die niet alleen op de contrabas streek, maar ook mooi en sterk kon zingen. Op de cello speelde toen iemand die Tibor de Machula heette. Voor mij als puber enorm interessant, hoewel ik nog niet wist dat dit Hongaarse wonderkind furore zou maken bij het Concertgebouworkest en zou trouwen met Wia de Rook.’
Reactie plaatsen
Reacties