Mijn duister verleden uiteindelijk verlicht
Door: Dirk Huizinga
Gedurende meer dan een halve eeuw is er verteld dat ik uit Workum kom. Dat ik daar in 1888 gebouwd ben op de werf van Ulbe Zwolsman in opdracht van de palinghandelaar W. Visser uit Heeg. Ik zou voor de palinghandel een ‘ielbûs’ zijn geweest, een palinghaler, waarmee de vishandelaar de paling liet ophalen bij de aalvissers die bij hem onder contract stonden. En velen geloofden dat. Later werd bij inschrijvingen voor de Zuiderzeevisserij wel eens opgeschreven dat ik omstreeks het jaar 1900 gebouwd ben. Door wie en voor wie werd er niet bij gezegd. Ik voelde mij daarmee jaren lang een wees in het wereldje van de visaken. Ik was een aakje zonder ouders. Immers, hoezo heeft Ulbe Zwolsman mij in 1888 gebouwd? Dat wordt een halve eeuw later beweerd, maar feitelijk is daar niets over bekend.
Die scheepsbouwer kwam uit Makkum van de scheepswerf van zijn vader Willem Zwolsman en nam pas in 1892 de zwaar in verval geraakte scheepswerf De Hoop naast de zeesluis van Workum over. Zwolsman kon mij dus nooit in 1888 in Workum hebben gebouwd. En wie was die palinghandelaar W. Visser uit Heeg die mij zo graag wilde hebben omdat hij een ‘ielbûs’ nodig had? Wieger Visser? Of wellicht Wigle Visser? Welnu, Wigle uit Heeg was aan het einde van de 19e eeuw al lang overleden en Wieger Sippes Visser uit Gaastmeer was na het overlijden van zijn vrouw in 1886 niet meer erg actief als palinghandelaar. Ook de opdrachtgever voor mijn bouw is daarmee feitelijk onbekend. Kortom, mijn afkomst was onduidelijk en in nevelen gehuld. Ik was ‘alleen op de wereld’ en zo voelde dat ook.
De mondelinge overlevering uit de vijftiger jaren van de 20e eeuw over mijn afkomst en jeugd is voor mij een soort drijfzand. Je denkt vaste grond onder de kiel te hebben, maar je blijkt er in weg te kunnen zakken. Mondelinge overlevering is vluchtig als de wind. Wat je nodig hebt is een registratie. Wat geschreven is, dat blijft. Ook als de schrijver al jaren dood is. En je hebt natuurlijk het bestaan zelf. Ik besta echt en zie er uit als een visaakje. Dat is geen bedenksel. Ik ben een aakje door mijn ronde vormen, maar ook vanwege mijn bun, die holle ruimte in mijn buik, de bun, waar het water in en uit kan stromen en waar vis levend in bewaard kan worden. Ook mijn platte bodem met een uitstekende kielbalk over de gehele lengte is een opvallend kenmerk., evenals mijn achtersteven. Die achtersteven is anders dan bij andere schepen waar niet mee gevist wordt. De verticale balk is taps bijgeschaafd, zodat het roer dat eraan hangt een uitslag heeft verder dan dwars. Dat was nuttig voor vissers als ze bij de netten langzaam achteruit voeren. Zo konden ze mij niet alleen met de zeilen, maar ook met het roer op koers houden. Als ik mijzelf daarom zo bekijk, dan ben ik tenminste gebouwd om mee te vissen. En niet alleen op het binnenwater, want ik zie er flink genoeg uit om mee de zee op te aan.
Dan denk je al gauw, misschien ben ik wel gebouwd op een werf die vaker aken bouwde voor de visvangst op zee, zoals de scheepswerf van Zwolsman in Workum, maar wellicht ook de werf van Pier de Boer in De Lemmer.
Pier de Boer was in 1837 geboren in Woudsend als zoon van een schipper. Zijn vader liet op dat moment zeilen maken voor hun tjalk bij De Vries in De Lemmer. Pier trouwde in 1865, maar na een jaar overleed zijn vrouw in het kraambed. Met zijn tweede vrouw, Sjoerdtje Harmens Visser, kon hij dankzij een erfenis na het overlijden van Sjoerdtjes moeder in 1874 een stukje land kopen tussen de Lemsterrien en de zeedijk, ten oosten van De Lemmer. Daar vestigden zij een scheepswerfje waar Pier houten boten en aken ging bouwen
Er zijn echter ook in Enkhuizen visaakjes gebouwd en wel op de scheepswerf van E. Lastdrager. Daar zijn enige houten Enkhuizer bollen gebouwd, die er overigens uitzagen als de Workumer bollen die bij Ulbe Zwolsman in Workum van stapel liepen. Ook bouwde Lastdrager een plezierjacht dat ge nspireerd was op de Enkhuizer bol: de Eudia. Dat scheepje heeft echter geen plat vlak, maar is als rondspant jacht gebouwd. De aken en bollen van de Friese werfbazen Zwolsman en Amels uit Workum en Makkum waren bij de Zuiderzeevissers langs de westwal eigenlijk populairder bij de vissers dan langs de Friese kust. De vissers van Enkhuizen noemden hun kleine visaakjes van minder dan 8 meter lengte meestal een ‘eelboot’. Een aalbootje dus, onder meer om paling mee te vangen. Toen aan het einde van de 19e eeuw de vangst van haring en ansjovis aantrekkelijk werd dankzij de beschikbaarheid vanaf 1885 van staandwant dat gebruikt kon worden op ondiep water, werden de aalboten uiteraard ook voor dat doel gebruikt. In het vroege voorjaar haring, daarna de ansjoop en vanaf de zomer de aal en bot.
De Lemmer, het eerste scheepswerfje met woonhuis van Pier de Boer uit 1876 aan de Lemsterrien.
Natuurlijk was ook de scheepswerf van Eeltje Holtrop van der Zee in Joure in staat om een fraaie houten visaak te bouwen. De kleine visaken van Van der Zee werden op het binnenwater gebruikt en waren niet bedoeld voor de Zuiderzeevisserij. Ook bouwde hij wat grotere visaken die niet de botte vorm hadden die de Workumer bolletjes van Zwolsman kenmerkt. Zijn aakjes waren slanker en lichter op het water en hadden niet de platte bodem met kielbalk van de Workumer bollen.
Typebeschrijving bij de Stichting Stamboek voor Ronde en Plantbodemjachten (SSRP)
Op de zeer informatieve website van de SSRP is enige informatie verzameld over de Wieringer bollen, Enkhuizer bollen en soortgelijke visaakjes. Vrij geformuleerd lees ik daar dat veel Zuiderzeehavens elk hun eigen type kleine vissersvaartuigen hadden die gebruikt werden door vissers met een kleine beurs, voor wie die grote botters, schokkers en aken te duur waren. Met die kleine vissersschepen kon gevist worden met een kleinere bemanning. Zo kennen we Wieringer, Makkumer, Workumer en Enkhuizer bollen. Misschien zijn er nog wel meer typen geweest waar we het bestaan niet van weten. Ze leken allemaal op elkaar, maar hadden toch hun onderlinge verschillen, voortkomend uit de plaatselijke omstandigheden, het gebruik en traditie. Van de Enkhuizer bollen die konden profiteren van de hoge wal, lag de lengte over stevens meestal tussen de zeven en acht meter.
Jan Kooijman schrijft in de Spiegel der Zeilvaart van November 1996 over bollen in het algemeen en Enkhuizer bollen in het bijzonder: De naam die aan de schepen werd gegeven sloeg soms op de thuishaven, soms op de plaats waar ze werden gebouwd, of op het gebruik waarvoor ze bestemd waren. Zo was een groep Wieringer bollen zo genoemd, omdat ze in Wieringen hun thuishaven hadden. Ze hadden echter in Makkum, Enkhuizen of Workum gebouwd kunnen zijn, want Wieringen had geen eigen werf. Er werd met deze bollen op diverse vissoorten gevist, zoals op haring, ansjovis en bot. Een favoriete bezigheid was blijkbaar het vissen op paling, want de Enkhuizer bollen werden door de vissers vaak eelboot of aalboot genoemd. Ook andere benamingen, zoals visaak, kwamen voor.
Op de werf van Stapel in Enkhuizen werd in 1913 een ijzeren visaak van 7,30 meter gebouwd voor visser Van Weelde. Het scheepje, dat beschouwd wordt als een Enkhuizer bol, werd echter volgens de werftekening aangeduid als boeieraak. Het staat nu ingeschreven in het Stamboek als ’Breebanck EH 9’.
Van de houten bolletjes en eelboten is weinig bewaard gebleven. Het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen bezit een houten visaakje van 7,68 meter over stevens, die als Wieringer bol - WR78 – ingeschreven was op Wieringen. Het scheepje heeft ongeveer dezelfde afmetingen als de ijzeren ’Breebanck’ EH 9. De vorm van de beide schepen is niet geheel identiek, maar ze vertonen toch dezelfde karaktertrekken.
Enkhuizen, 1965. De Wieringer bol WR 78 als aanwinst van het Zuiderzeemuseum. Deze bol is in 1902 bij Lastdrager in Enkhuizen gebouwd. Voor hoog opgeboeid en zonder slemphouten bij de kluisborden. De korte botteloef die vaak wordt genoemd, ontbreekt hier..
Ben ik gebouwd in Enkhuizen, in De Lemmer of in Workum?
Ik mag dan direct herkend worden als een visaakje, maar dat geldt slechts voor de grote lijn. Zoals je van verre een tjalk herkent of een schouw. Voor meer informatie moet je naar details kijken. Ik heb gemerkt dat iedere scheepsbouwer zijn eigen handschrift als het ware achterlaat op de schepen en boten die hij bouwt. Bij de vormgeving, bij de constructie en in de afwerking van details. Een scheepsbouwer zal de door hem gebouwde schepen daarom snel kunnen herkennen, ook als het schip op onderdelen in de loop der tijd is veranderd.
- Over de aken die Zwolsman in Workum bouwde, merkt Durk Hak (1981) het volgende op:
De constructie van de spanten is een goed herkenbaar constructief gegeven. Als de aken in Workum werden gemaakt met inhouten die op elkaar zijn vastgepend, dan is de Anna Maria niet bij Zwolsman gebouwd. Bij de Anna Maria zijn de leggers en zitters namelijk op de gebruikelijke manier om en om aangebracht en niet aan elkaar verbonden, behalve bij het zeilwerk, het dwarsverband waar de mast in staat..
Als ik binnen in mijn borst en buik kijk, dan ziet dat er natuurlijk niet fraai meer uit. Ik ben anno 2023 op leeftijd geraakt. Door de jaren heen ben ik ook behoorlijk verzwakt, wat direct te zien is aan de kwaliteit van mijn ribbenkast. Gebroken ribben, sommige stukken zijn helemaal weggerot en gelukkig heb ik ook een paar nieuwe ribben gekregen die er nog heel stevig uitzien. Wanneer die aangebracht zijn, weet ik niet meer. Gewoon geen actieve herinnering aan. Maar ze zitten er in. Gelukkig maar, want anders zou ik in elkaar gedrukt worden als ik met een kraan uit het water wordt getild, wat tegenwoordig bij jachten immers gebruikelijk is. Je moet voorzien zijn van een zijdelings verband. Dat heb je ook tijdens het zeilen nodig. Het zeilwerk dat de mast en de zwaarden stevigheid geeft, moet in orde zijn, anders vervormt mijn body en ga ik lekken. Wat dat betreft ben ik van binnen niet meer geweldig, maar nog wel goed en niet uit Workum., want geen gelaste ribben.
Simon van der Meulen heeft in 2022 mijn lengte opgemeten. Volgens hem ben ik een aakje van 28 voet en dat zou bijzonder zijn, want daar zijn er niet veel van.
Een stukje uit het grote overzicht van alle tuigen die zeilmaker De Vries in De Lemmer maakte voor werven in Friesland en Groningen. Gemaakt door Tresoar te Leeuwarden op grond van de 270 tuigen uit de snijboeken van fa. De Vries gemaakt voor nieuwe schepen tussen 1852 en 1917. Op 19 december 1897 werd het tuig gemaakt voor een ‘protesboot of aakje’ dat Pier de Boer in Lemmer had gebouwd in een lengte van 28 voet (7.92 meter). Onduidelijk is, wat bedoeld wordt met een ‘protesboot’. Dat woord bestaat namelijk niet. In het handgeschreven snijboek van De Vries staat echter iets anders, namelijk ‘grote boot of aakje’.
Durk Hak (1981) geeft in de Bijlage I van zijn studie over Lemmer een overzicht van vissersschepen die Pier de Boer bouwde voor opdrachtgevers uit diverse visserssteden (vooral De Lemmer, maar ook Wieringen, Bruinisse, en Urk). In 1897 werd bij Pier de Boer in dat overzicht een aakje gebouwd van 28 voet voor H. Visser uit Lemmer. De lengte van 28 voet komt slechts één keer voor in het overzicht. Alle andere schepen zijn langer op twee ‘boten’ van 27 voet na. Met die 28 voet is dat aakje uniek in de reeks van door Pier de Boer gebouwde schepen.
Deel van het overzicht van houten schepen dat Pier de Boer bouwde voor Lemster vissers.
Met die unieke lengte van 28 voet werd het voor Simon en Dirk eenvoudiger om uit te zoeken welk aakje dat aan het einde van de 19e eeuw in Friesland is gebouwd wellicht de ‘Anna Maria’ van Simon van der Meulen is geweest. Ook zou de aanwijzing van Durk Hak over de constructie van de inhouten een indicatie kunnen zijn. Zijn mijn leggers en zitters met schuine lassen aan elkaar verbonden? Of ben ik gebouwd zoals de meeste houten platbodems, waarbij leggers en zitters om en om geplaatst zijn en elkaar flink overlappen op het vlak?
Nu ben ik als meer dan honderdjarig aakje in 2023 van binnen natuurlijk niet meer zoals ik vroeger was. Ik ben niet voor niets vijftig jaar geleden buitenom versterkt met glasvezelmatten en polyesterhars. Van mijn resterende inhouten is echter wel duidelijk te zien, dat deze niet aan elkaar gekoppeld zijn, maar om en om staan. Dat zou er op wijzen, dat ik niet in Workum gebouwd ben, als dat criterium van Durk Hak wordt toegepast. Als ik wel in Friesland gebouwd ben, maar niet in Workum, dan komt al heel snel de werf van Pier de Boer in De Lemmer in beeld. Welke houten aakjes Pier de Boer in de 19e eeuw heeft gebouwd, weten we niet precies, maar kan wel globaal gereconstrueerd worden uit de snijboeken van zeilmakerij De Vries in De Lemmer. Bij De Vries blijkt in 1897 een tuig te zijn geleverd voor een ‘grote boot of aakje’ van 28 voet lengte voor een zekere H. Visser die dat aakje heeft laten bouwen bij De Boer in De Lemmer. Dat is een indicatie, vooral vanwege die bijzondere lengte van 28 voet. Daar zijn er niet veel van. Als we die lijn volgen, dan zou ik in 1897 bij De Boer gebouwd zijn voor ene H. Visser. Interessant, maar het is nog wat speculatief.
Wie is dan wel die H. Visser, die waarschijnlijk woonachtig is in De Lemmer? Dat is uit te zoeken met het digitale archief ‘allefriezen.nl’ van Tresoar. Ook is het genealogisch overzicht dat opgenomen is op deze website van Spanvis informatief.
Anna Maria in de buik bekeken anno 2023. Inhouten aan stuurboord voor de mast.
Leggers en zitters om en om bij de Staverse jol ST 16, gebouwd bij Roosjen in Stavoren. Op de foto ter restauratie bij Johan Prins in Workum in 2010. (Foto: Dirk Huizinga)
Doorlopende inhouten (met schuine lassen) bij de boeier ‘Friso’, in 1894 gebouwd in Joure.
Lemmer, aan de Lemsterrien, voor mastenmakerij De Vries en rechts zeilmaker M.F. de Vries.
Snijboeken van zeilmaker De Vries uit De Lemmer
Het snijboek van zeilmaker De Vries in De Lemmer over het tuig dat hij in december 1897 in opdracht van H. Visser zal maken voor ‘de grote boot of aakje, lang over de stevens 28 voet’. Uit: archief Historisch Centrum Tresoar te Leeuwarden.
Nieuw aakje (of grote boot), een eelboot of een ielbûs?
In het overzicht dat Durk Hak (1981) maakte van vissersschepen die Pier de Boer in De Lemmer bouwde, wordt ook de naam van de opdrachtgever genoemd. De zeilmaker vermeldt dat hij in december 1897 voor H. Visser een tuig maakt voor ‘de grote boot of aakje’ dat bij Pier de Boer was gebouwd. Wie deze H. Visser was, is mij nog niet duidelijk. Ik ken hem niet als mijn eigenaar en de naam komt ook niet voor op de lijsten van namen van vissers die hun schip moesten laten registreren bij de gemeente Lemsterland. Er is over al die jaren ook van mij helemaal geen visserijregistratie bekend, als dat visaakje van 28 voet. Dat kan, want voor de visserij op het binnenwater werden de aakjes en boten niet geregistreerd. Voor het vervoer van vis per schip was evenmin een registratie nodig. Vissers op de Zuiderzee waren vanaf 1882 verplicht hun schip bij de gemeente te laten registreren. In 1911 moesten deze vissers zich opnieuw laten registreren, nu niet als zeevisser, maar als kustvisser. Die registratie werd gecombineerd met een grote administratieve opschoningsactie. De zogeheten ‘omnummering’.
Ondertussen werd er door Simon en Dirk verder gezocht naar mijn verleden en wie met mij gevaren zou hebben. In De Lemmer hadden wel erg veel mensen ‘Visser’ als achternaam. Op de website van Spanvis is een uitgebreid genealogisch overzicht opgenomen van deze groep mensen. In het tijdsbestek van 1840 – 1890 komt slechts één maal een ‘H. Visser’ voor die bijvoorbeeld geen landbouwer, koopman of timmerman was, maar visser of schipper. Die H. Visser blijkt Hendrik Visser te zijn, geboren op 30 oktober 1888 te Lemmer. Ook op de site www.allefriezen.nl komt in de periode 1840 – 1890 slechts één Hendrik voor die van beroep ‘visser’ is, geboren op 30 oktober 1888. Dat is natuurlijk wel te jong om negen jaren later bij zeilmaker De Vries een tuig voor mij als nieuw gebouwd aakje te bestellen. Die aanduiding in de snijboeken hoeft echter geen reële betekenis te hebben. Het aakje hoeft niet werkelijk het eigendom van deze jonge Hendrik Visser te zijn, maar wel bijvoorbeeld van zijn vader Jan Visser. Wellicht gebruikte die de naam van zijn zoon om fiscale redenen?
Jan viste op zee, maar niet met een eigen schip. Pas vanaf 1899 viste hij met een eigen aak, ‘De Jonge Jan’, die bij Croles in IJlst was gebouwd. Dat werd mogelijk dankzij de financiering door Poppe de Rook, de grote vishandelaar in De Lemmer. Dat schip was geregistreerd als LE 171 en na de omnummering in 1911 als LE 17. Jan trouwde in 1877 met Jantje Poepjes uit De Lemmer en zij kregen niet minder dan 13 kinderen. Het vierde kind werd geboren in 1888 en hij kreeg de naam Hendrik Visser. Zou dat de H. Visser zijn die genoemd wordt in de snijboeken van zeilmaker De Vries? Het zou heel goed kunnen, maar helaas, er is geen bewijs.
Deze benadering over mijn afkomst blijft, hoe aantrekkelijk ook, daarom hoogst speculatief. Wat ontbreekt is een overtuigend bewijs, zoals een officieel document dat aantoont dat de jonge H. Visser uit De Lemmer inderdaad de man was die mij bijvoorbeeld gebruikte als ‘ielbûs’ om paling op te halen bij binnenvissers.
Eindelijk overtuigend bewijs: ik werd in 1914 gebouwd in Workum
Bij het verzamelen van informatie over mijn verleden zochten Simon en Dirk ook contact met nazaten en familieleden van schippers die ooit met mij hebben gevaren. Simon was op verrassende wijze achter het adres gekomen van een dochter van Gabriel Bolier uit Den Helder, de man die mij op Koninginnedag 1955 kocht van de Lemmerse visser Bootsma om mij te verbouwen voor de pleziervaart. De heren gingen op bezoek bij de (nu gepensioneerde) kinderen van Bolier in de woning van Anna Bolier te Huisduinen, tegen Den Helder aan. Daar hoorden ze verhalen en bekeken ze foto’s van meer dan vijftig jaar geleden hoe er met mij gevaren werd. Op de terugweg naar Friesland bedacht Simon om ook maar eens te kijken bij De Haukes, de haven bij het dorp Westerland en het Amstelmeer. Eigenlijk hoopte Simon daar ene Kees Hos te ontmoeten, die naam had gemaakt met de restauratie van Wieringeraken. De mannen hadden geluk. Op de kade aan de haven was een wat oudere man bezig een zware mast van een Wieringeraak te repareren. Zijn auto met gereedschap stond ernaast. Blijkbaar bestaat er geen toeval. Die dag, 17 maart 2023, maakten Simon en Dirk contact met Kees Hos en probeerde Simon hem te interesseren voor de restauratie van mij, dat oude visaakje dat ooit door Johannes Schenk als ‘eelbootje’ was gebruikt.
Kees Hos is een bijzondere man. Hij werd in 1939 in Assendelft geboren en is al zijn hele leven in de weer met voormalige vissersschepen van de Zuiderzee. Hij kocht als jonge vent een Volendammer kwak, de VD 40, voor vijfhonderd gulden en zeilde daar veel mee, totdat het schip op het Noordzeekanaal zonk en bij het lichten onherstelbaar werd beschadigd. Kees ging met zijn vrouw in Westerland, op Wieringen, wonen. Hij bouwde er een eikenhouten schokker van meer dan 11 meter, zodat hij weer kon varen. In 1976 kwamen de mensen van de WR173 langs of hij wilde helpen bij de restauratie. Kees heeft daar 20 jaar enthousiast aan meegedaan. Die Wieringeraak is nu weer in prima staat. Hos zat voor de Vereniging Botterbehoud in de restauratiecommissie van de FONV. En natuurlijk bleef hij praktisch actief met het opknappen van oude Wieringer schepen. Voor de restauratie van de ‘Vriendschap’ die in de zomer van 2000 te water werd gelaten, kende het bestuur van de SSRP hem de W.H. de Vos-prijs toe.
In 2022 ontving de Stichting Onderdak Nautisch Erfgoed Wieringen waar Kees Hos voor werkte bovendien de Van Waningprijs vanwege hun bijzondere verdiensten voor het behoud van de traditionele vissersschepen van Wieringen. Die vissersschepen van Wieringen werden niet alleen in Friesland gebouwd, maar ook bij Van Ewijcksluis, vlakbij Westerland. Het model dat Nijdam uit Van Ewijcksluis bouwde, wijkt duidelijk af van de Wieringeraken die op Friese werven zijn gebouwd. Ook de scheepsbouwer Nijdam had echter Friese wortels. De eerste werfbaas in Van Ewijcksluis was Tjalke Wijbrands uit Hindeloopen die zich daar in 1889 vestigde. Twee jaren later overleed hij. Zijn weduwe verkocht de werf aan Kees Nijdam, de zoon van Wytze Nijdam die hellingbaas was in Bolsward. Kees Nijdam bouwde tussen 1892 en 1912 zo’n zeven Wieringeraken. Na zijn overlijden in 1912 werd de werf opgeheven.
Kees Hos was de man die in staat was Wieringer aken en ook een Wieringer Skuut te restaureren. Zo leerde hij deze schepen door en door kennen. Het contact van Dirk Huizinga en Simon van der Meulen met de restaurateur Kees Hos was belangrijk, want het was een contact met een autoriteit en kenner op het gebied van Wieringeraken en -bollen, zoals die honderd jaar geleden gebouwd werden.
Kees vond het de moeite waard om mij in het voorjaar van 2023 eens van binnen en buiten te bekijken en op te meten. Hij trok daarom naar het Friese Tersoal om mij te zien. Zijn eerste conclusies waren meteen de moeite waard. Over mijn precieze maten deed Kees niet moeilijk. Het ligt er immers aan welke lengte precies gemeten wordt. Over de stevens? Met of zonder de botteloef? Of over het dek? Zonder meetfouten? In de praktijk blijken bij verschillende metingen van hetzelfde schip regelmatig verschillende uitkomsten mogelijk te zijn. Die 28 voet is pas gemeten nadat ik nogal wat te verduren heb gehad toen ik zwak en verrot uit het water werd getrokken en in het polyester werd gezet.
Ik ben tijdens dat proces in elkaar gezakt en daarmee ook vlakker en langer geworden. De grote verrassing was echter dat Kees Hos in Sneek bij het Fries Scheepvaart Museum een betalingsbewijs had gevonden van een aakje dat schipper Johannes Schenk bij scheepsbouwer Ulbe Zwolsman in Workum heeft laten bouwen en dat op 18 maart 1914 werd afgeleverd. De betaling in termijnen, opgeschreven en ondertekend door Zwolsman, is nu juist dat soort van document dat Simon en Dirk niet hadden gevonden, maar Kees dus wel. Mijn bouwer en mijn eerste eigenaar zijn nu bekend. Ik blijk daarmee weliswaar veel jonger te zijn dan altijd beweerd werd, maar kom wel uit Workum zoals altijd gezegd is en niet uit De Lemmer!
Kees Hos beoordeelde de constructie van de Anna Maria in het voorjaar 2023 en noteerde onder meer: “Dit is geen Lemsteraakje. Een houten lemsteraak heeft onder de mast een ongeveer 10 – 15 cm. Diepe V-bodem en een hoekige kim. Dit schip is helemaal plat, als een Wieringeraak, maar heeft wel een smalle kimgang, even dik als het vlak, om de hoek tussen vlak en huid te breken. Dit werd gedaan om de slijtage van de kim te beperken, speciaal voor visserij op heel ondiep water. Kortom, een heel interessant scheepje, de moeite van het behouden waard.” Aldus Kees Hos.
Ulbe Zwolsman (1865 – 1942), scheepsbouwer te Workum vanaf 1892. Ulbe was de zoon van Willem Zwolsman (1838 - 1911, scheepsbouwer te Makkum. Een zoon van Ulbe, Evert Zwolsman (1895 – 1973), werkte mee en zette de werf na 1942 alleen voort. Hij was echter vooral geïnteresseerd in klassieke muziek. De werf verkeerde in 1973 in zeer slechte staat.
Workum, 1912. Scheepswerf De Hoop van Zwolsman met het aakjacht Marieke.
Het breeuwen van een Workumer bol in de timmerschuur van de Zwolsmanwerf.
Toen Evert Zwolsman in 1974 overleed, verkeerde de werf in een zeer slechte toestand. Zijn vader Ulbe had in Workum, niet alleen scheepswerf De Hoop, maar uiteindelijk drie werven. Behalve de houtwerf bij de sluis ook vanaf 1914 een ijzerwerf aan de overkant van het vaarwater, waar hij coasters ging bouwen. Bovendien kocht hij nog de oude werf van Schotsman bij de Bagijnebrug. Vooral de ijzerwerf was zeer profijtelijk voor Zwolsman. Hij bouwde er de eerste drie coasters van Friesland en had in de goede jaren wel 60 man in dienst. Tijdens de economische crisis vanaf 1921 kwamen de werven van Zwolsman in de problemen. Ulbe’s zoon Willem trok weg. Ulbe overleed in 1942. Evert bleef, maar hij was niet de ondernemer die in staat of bereid was de werven er bovenop te helpen.
Na Everts overlijden in 1974 zijn de waardevolle zaken uit de in verval geraakte werf in beheer genomen door Reid de Jong. De werfboeken voor zover die er nog waren zijn over gedragen aan het Fries Scheepvaart Museum te Sneek. Ook zonder alle bedrijfsgegevens van de werf is er wel enige informatie te vinden over gebouwde schepen en wel bij de klanten. Het gaat dan bijvoorbeeld om correspondentie met de werfbaas, om gegevens van zeilmakers, door de werfbaas verstuurde rekeningen en door Zwolsman aan klanten verstrekte betalingsbewijzen. En natuurlijk is van een aantal aken en bollen bekend dat ze in Workum bij Zwolsman gebouwd zijn. Vaak ook in welk jaar door het werfplaatje op het achterhuisje. Via die weg is er ondanks het ontbreken van een systematische bedrijfsadministratie toch nog e.e.a. te achterhalen.
Workum, binnen de sluis. Omstreeks 1916. Foto vanaf de helling van de houtwerf De Hoop van de ijzerwerf van Zwolsman met een coaster in aanbouw. (Foto: FSM, Sneek)
Het betalingsbewijs dat Ulbe Zwolsman, scheepsbouwer te Workum, opstelde en tekende m.b.t. de aflevering in 1914 van een nieuw aakje aan Joh. Schenk in Enkhuizen met de betaling in termijnen door Joh. Schenk. Een kopie van het document is ons aangeleverd door Kees Hos. (Bron: FSM, Sneek) De zeilmaker en de nettenleverancier moesten nog betaald worden.
Ik ben een eelboot uit Workum, gebouwd in 1914 voor visser Joh. Schenk
Een Workumerbol of Wieringerbol of Enkhuizerbol, daar meestal ‘eelboot’ genoemd. (Tekening Peter Dorleijn, Van Gaand en staand want Deel I, p. 42). Het zetboord loopt vanaf de voorsteven naar achteren tot ongeveer waar het zwaard eindigt. Lemsteraken hadden een smal boeisel met soms een houten zetboord langs de boorden, maar nooit tot aan de voorsteven.
Workum, de scheepswerf van Ulbe Zwolsman, net binnen de zeesluis (links).
Ook in Enkhuizen werden deze aakjes gebouwd, bij de werf Lastdrager
Enkhuizen: De werf Lastdrager aan de Paktuinen, ca. 1890. Twee aalbootjes op de helling. Na 1901 zijn hier geen houten bollen meer gebouwd. De werf werd dat jaar overgenomen door de scheepswerf Stapel & Schild. (Scheepswerf Vooruit), die op de plaats van de oude werf vanaf 1903 binnenschepen ging bouwen. In 1913 werd hier één ijzeren aalbootje gebouwd, de EH 9.
Enkhuizen. Het ijzeren aalbootje EH 9 dat de visser Van Weelde in 1913 liet bouwen bij Scheepswerf Vooruit aan de Paktuinen in Enkhuizen. De laatst bekende eigenaar van dit aakje van 7.30 m. lang was de scheepsbouwer A.T. van der Werff uit Stavoren van Scheepswerf Volharding. In het midden van de negentiger jaren droeg hij de leiding van zijn bedrijf over aan zijn oudste zoon Auke en schafte zich dit aakje aan dat in de stadsgracht voor zijn nieuwe woning kwam te liggen aan de Ringweg. Hij voer er echter bijna nooit mee en deed het aakje weer van de hand aangezien het volgens hem in slechte staat verkeerde.
De Enkhuizer bollen (‘eelboten’) waren qua vormgeving vergelijkbaar met de visaakjes die bij Zwolsman in Workum werden gebouwd (Workumer bollen). Waarschijnlijk zijn ook in Hindeloopen dergelijke scheepjes gebouwd bij de werf van Wijbrands, waar ook de Hindelooper sloepen werden gebouwd en waarschijnlijk vissersjollen (die later ‘Staverse jollen zijn gaan heten, waar de eerste van dat type zijn gebouwd).
Wat is kenmerkend voor de Enkhuizer bol?
Deze vissersscheepjes kwamen vooral van de werf De Hoop van Zwolsman in Workum en daarnaast zijn ze ook gebouwd in Enkhuizen bij Lastdrager en wellicht bij Wijbrands in Hindeloopen. De bolletjes zijn kleine uitvoeringen van de grote Wieringer aken. Vissersschepen die in Makkum, Workum en Van Ewijcksluis gebouwd werden voor de visserij rond het eiland Wieringen in de Zuiderzee. Ook de bolletjes hadden een platte bodem, een geheel plat vlak in de dwarsdoorsnede, met echter heel opvallend een doorlopende kielbalk die ca. zeven centimeter onder het vlak uitstak. Kees Hos wees ons er op, dat dit platte vlak afwijkt van wat gebruikelijk was bij de visaken die in De Lemmer (en in Joure, D.H.) gebouwd werden. Die hadden niet zo’n diepe kielbalk en een vlak met enige tilling, zodat het licht V-vormig was in dwarsdoorsnede, waarbij het diepste punt volgens Hos tien tot vijftien centimeter lager is dan de kim.
Interessant is ook de opmerking van Hos na het opmeten en onderzoeken van de Anna Maria in Tersoal, dat hij niets begrijpt van de mening van Durk Hak dat inhouten op elkaar gepend zouden zijn. “Ik heb dat nog nooit gezien bij welke werf dan ook, en zie dat hier ook absoluut niet.” Interessant, gezien de op elkaar gepinde inhouten van de boeier Friso uit Joure en een aantal inhouten van de Tjet Rixt van Eeltje Holtrop uit IJlst (zoals bleek tijdens de restauratie ervan door Erik Slagmoolen bij het Zuiderzeemuseum.
Zeilplan van een Wieringerbol, getekend door H. kersken Sr. (Uit: Hollandse jachten van de toekomst). Anders dan bij de Lemsteraken heeft de Wieringer bol geen overlappende ‘botterfok’. Het grootzeil is relatief groot en de fok klein, wat de hanteerbaarheid ten goede komt.
Lijnenplan van een Workumerbol, getekend door H. Kersken Sr. (Uit: Hollandse jachten van de toekomst) Opvallend is het platte, brede vlak met boven het berghout een breed boeisel tot achter bij de kuip en een kielbalk die ca. 7 cm. onder het vlak uitsteekt. De getekende bol heeft een lengte van 8.00 meter. Over de waterlijn 6.36 meter. De breedte bedraagt 3.20 meter en op de waterlijn 2.90 meter. De diepgang is 50 – 60 cm. Veel aalboten waren iets kleiner en ruim 7 meter lang. Ook de bun was bij veel aalboten korter dan hier getekend.
Deze vissersscheepjes zijn weliswaar ronde schepen, maar door het brede platte vlak en de weinig verfijnde opzet komen ze vooral stoer over en niet direct als een potentieel ‘jacht’ voor recreatieve doeleinden. Bij Lastdrager is in 1901 een houten Enkhuizer bol als jacht gebouwd, de ‘Eudia’, die geen plat vlak heeft, maar gebouwd is als rondspant jacht. Dat was voor vissers te duur en was ook nadelig voor de werking van de visbun. De platbodembouwer Jan Kooijman was erg gecharmeerd van dit kleine, maar stoere visaakje en vroeg in de zestiger jaren J.K. Gipon twee stalen Enkhuizer bollen ontwerpen voor recreatief gebruik. Het zijn handzame scheepjes die veel ruimte geven voor hun lengte, maar door hun brede kop minder geschikt zijn voor hoge golven op het IJsselmeer. De aalboten van de vissers werden dan ook vooral langs de meestal beschutte westwal gebruikt.
Belijning bij dwarsdoorsnede van een Wieringer bol volgens H. Kersken Sr. (Uit: Hollandse jachten van de toekomst). Opvallend is het brede vlak zonder tilling, maar met een kielbalk.
Het kleine ‘eelbootje’ RD 2 (gemeente Ransdorp) in Durgerdam. Opvallend is de aanwezigheid van smalle slemphouten tussen het boeisel en de voorsteven, wat bij deze boten zelden voorkomt.
De ‘Hindelooper bol’ volgens Petrejus (1978), getekend door Pieter Pouwels naar een model uit het Scheepvaartmuseum. Deze bollen werden genoemd naar de plaats waar ze in gebruik waren. Hindelooper bollen, Workumer bollen, Wieringer bollen en Enkhuizer bollen zijn qua vormgeving hetzelfde type vissersschip.
Drie voorbeelden van aalboten en bollen in gebruik op de Zuiderzee.
De grote Enkhuizer aalboot ‘Lydia’ als jacht (met vlag). Oorspronkelijk de BIW 18 (Broek in Waterland). Een flink en slank schip voor een aalbootje! Opvallend zijn ook het ontbreken van een korte botteloef en de smalle zwaarden. De foto is gemaakt nadat deze bol over is gegaan naar de recreatie. (Foto uit: Martens/Westra, 1988)
Visser Gerrit Blom had in Enkhuizen het bolletje ‘de Fuut’ voordat hij de grotere aak EH 116 liet bouwen bij Zwolsman. Hij had in Enkhuizen een vaste ligplaats binnen de sluis bij de Bocht, voor de Blauwpoortsbrug. Niet ver van de woning van Joh. Schenk.
Hindeloopen, ca. 1915, met rechts een Workumerbol. Het is de ‘platboomde boot’ HI 20 van Bartele Meines die ermee viste van 1911 - 1932. Het brede boeisel in de kop en de forse, wat lompe vorm zijn kenmerkend voor deze scheepjes. Bij de zwaarden noemt Dorleijn als kenmerk de iets bredere zwaarden van de aalboten. Naar verhouding breder dan die van de grotere visaken voor de Zuiderzee.
Enkhuizen, de Wieringer bol WR 78 onder zeil in de Oosterhaven achter het Zuiderzeemuseum. Het bleek voor het ZZM heel arbeidsintensief om deze halfgedekte, houten schepen drijvende te houden. De WR 78 is na gezonken te zijn in 1967 voor goed opgeslagen in depot. (ZZM)