Illustere minderheid

Door: Dirk Huizinga

De Zuiderzeevisserij langs de Hollandse kust bestaat al eeuwenlang. Niet voor niets had Enkhuizen vanaf het jaar 1361 drie haringen in het stadswapen. De Zuiderzeevisserij zoals wij die kennen, is van veel recenter datum. Die stamt uit de 19e eeuw. Ook die werd gedomineerd door vissers van de Hollandse kust. Uit havens als Durgerdam, Marken, Volendam en Enkhuizen. Het vissersschip dat zij gebruikten was de Zuiderzeebotter. De Volendammers hadden ook nog de kwak, een botter die een paar meter langer was.

In de zuidelijke Kom van de Zuiderzee werd met honderden botters gevist. Mede door de bijzonder fraaie vormgeving van dat schip, stond de Zuiderzeevisserij ongeveer gelijk aan haringvissen met een botter en een kuilnet. Vooral langs de oostwal werden ook andere vissersschepen gebruikt, zoals de schokker, de bons, de pluut en de Kuunder schuit. In de 20e eeuw kwam daar de Vollenhoofse bol bij. Die schepen zijn echter op een paar exemplaren na verdwenen en vergeten. Als jacht hebben de schokker en de Vollenhoofse bol later wel een comeback gemaakt.

Aan het einde van de 19e eeuw kwam de Zuiderzeevisserij op bij De Lemmer aan de Friese zuidkust. Dat was vooral te danken aan twee Lemster vishandelaren: Johannes Sterk en Poppe de Rook. Zij verwerkten vis van onder meer Durgerdammer vissers en dachten, waarom vangen we die haring niet zelf? Vooral omdat er vanaf die tijd afzetmogelijkheden ontstonden dankzij de aanleg van spoorwegen door Europa. Nadat Poppe de Rook en diens zwager, de Lemster handelaar Jan Pen, een nieuw type net hadden ontwikkeld, staand want voor ondiep water, namen deze handelaren het initiatief om binnenvissers en werkloos geworden veenarbeiders uit Lemsterland met deze netten te laten vissen op haring en op ansjovis. Deze nieuwe vissers konden zo nodig een schip huren van hun opdrachtgevers.

Volendam, haven met kwakken

Die schepen werden in Friesland gemaakt. De visaakjes voor het binnenwater werden in een zeewaardiger versie, wat groter en met meer zeeg, gebouwd voor deze visserij op zee. Aanvankelijk van hout, maar vanaf rond 1900 van ijzer. Deze grotere visaken werden aanvankelijk alleen door Lemster vissers gebruikt. Al spoedig kregen ze een heel goede naam. De visaken waren iets kleiner dan een botter, niet 13 meter maar ruim 11 meter. De ruimte aan boord was dankzij de ijzerbouw echter vergelijkbaar en de aken zeilden niet alleen gemakkelijker, maar ook zeker zo snel. Deze visaken maakten daarmee naam.

Iedereen wist dat Lemster vissers met visaken effectief visten en ’s zomers met die aken ook nog eens wedstrijden op de Zuiderzee wisten te winnen van botters. Het leek wel of alle vissers in De Lemmer visten met zo’n ijzeren visaak, maar niets is minder waar. Dat was alleen maar beeldvorming. De meeste Lemster vissers gebruikten een ander soort vissersschip. Van roeiboot en punter tot botter. De botter had niet alleen zijn bekendheid verdiend vanwege de mooie vorm, maar ook door de grote aantallen. Anders dan van de botter, zijn er van de ijzeren visaak geen honderden gebouwd, maar slechts tientallen. Vier bij Auke van der Zee in Joure, twee bij Jelle Croles in IJlst, vijf bij Jan Bos in Echtenerbrug en ruim twintig bij De Boer in De Lemmer, waaronder na 1900 nog vier houten. Een zevental aken was voor vissers buiten De Lemmer. Dat alles in slechts vijftien jaren tijd, want na de Eerste Wereldoorlog was de nieuwbouw voor Lemster vissers voorbij. Toen werd besloten de Zuiderzee af te sluiten.

De LE 58

De ruim twintig visaken uit De Lemmer vormden daarmee een duidelijke minderheid op de Zuiderzee. Met zeer weinigen wisten de Lemster vissers echter hun thuishaven op de kaart te zetten alsof daar alleen maar met aken werd gevist, die de botters als vissersschip naar de kroon zouden kunnen steken. In werkelijkheid was dit echter het werk van een illustere minderheid die de beeldvorming wist te beïnvloeden.

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.