Als Vijf Gebroeders bij Jurjen Bootsma in De Lemmer
Door: Dirk Huizinga
Het was Jurjen Bootsma uit De Lemmer die mij in 1948 overnam van Hans van Dijk, die een groter, ijzeren schip wilde om een betere toekomst te hebben met de IJsselmeervisserij. Voor mij leek dat een promotie, van de kleine vissersvloot van Stavoren naar de grote van De Lemmer, maar dat was wel wat schrikken. In de tijd dat ik in Workum gemaakt werd bij Zwolsman, had De Lemmer een vissersvloot van meer dan honderd schepen. De Zuiderzeevisserij zorgde er voor een flinke bedrijvigheid. Niet alleen waren er vissersschepen, er was natuurlijk ook vishandel, visverwerking, scheepsbouw, zeilmakers, mastenmakers, touwslagers en een bloeiende middenstand.
De grote vishandelaren hadden bij de binnenhaven hun rokerijen en zouterijen. De gezouten ansjovis werd verpakt in tonnetjes (‘ankers’) met zeiltjalken naar Amsterdam gebracht om opgeslagen te worden in vemen. De vissersschepen zorgden voor veel werkgelegenheid, doordat ieder schip door meestal drie vissers werd bemand. Vooral de vissersvrouwen zorgden voor het koppen van de ansjovis. De haring en de paling voor de binnenlandse markt werd schoongemaakt en aan speten geregen om gerookt te worden in een ‘hang’. De taanketels rookten een groot deel van het jaar voor de vissers die hun netten moesten onderhouden en natuurlijk had Jan Pen met zijn nettenbaan aan It Leeg veel werk om de staande netten te maken. Al die gezellige drukte was verdwenen toen ik in De Lemmer aankwam. Het was akelig stil in het dorp. Het leek Stavoren wel. De Vluchthaven was bijna leeg. Er waren nog maar weinig vissers actief. Velen waren gestopt. Anderen waren vertrokken naar plaatsen die gunstiger leken. Zoals een van de Bootsma’s naar Hindeloopen was vertrokken, de Poepjesen zich in Makkum hadden gevestigd en Koornstra in Harlingen.
Wel nieuw waren de vrachtschepen in de Vluchthaven die meestal betrokken waren bij de inrichting van de Noordoostpolder. Het uitzicht over zee was verdwenen. De vissers keken nu naar het nieuwe land. Eigenlijk zaten de paar overgebleven vissers in een fuik die gevormd werd door de dijk van de Noordoostpolder en de Friese zuidkust. De Lemmer was in een stjonkhoeke terechtgekomen. Bij de gebruikelijke westenwind dreef alle vuil van het IJsselmeer richting De Lemmer waar het niet weg kon.
Ook op het binnenwater bij De Lemmer was het stil geworden. Na de oorlog waren de eerste jaren moeilijk voor de schipperij. Er was geen gasolie. De skûtsjeschippers haalden hun tuig weer tevoorschijn en ook op het IJsselmeer werd er met de aken en botters weer zeilend gevist. In de vijftiger jaren werd het land weer opgebouwd na de schade door de oorlog. De scheepvaart had niet meer de centrale plaats van vroeger. Alles draaide nu om het vervoer over de weg met vrachtwagens. In De Lemmer werden in de vijftiger jaren daarom vertrouwde waterwegen als de Vissersburen en de Rien gedempt ten behoeve van het verkeer over de weg. Wat eens een belangrijk vaarwater was, de Vissersburen, was nu een winkelstraat met auto’s en fietsen. Ik vroeg me af wat mijn plaats nog was in deze nieuwe wereld. Ik leek wel een archasche verschijning, een bootje uit het verleden.
De Lemmer, 1950. De visaak LE 107 met rechts Gauke en links Jurjen Bootsma, de eigenaar en vergunninghouder van de visaak. De romp onder het berghout zit op de foto in het stort. De houten bolders links en rechts op het voordek zijn vervangen door stalen exemplaren.
De Lemmer, Jurjen (l.) en z’n broer Gauke Bootsma visten vanaf 1948 met het aakje LE 107. Hier staan ze in het centrum van De Lemmer bij de oude zeesluis met op de achtergrond het Dok waar de Vissersburen op uitkwam, de vaarweg langs de werven, de mastenmaker en de zeilmaker.
Na de oorlog beginnen de IJsselmeervissers weer paling te vangen. Met kuilnetten, maar ook met het hoekwant. De Bootsma’s met hun kleine aakje kunnen op de zeilen geen zwaar kuilnet door het water trekken en vissen op aal met het hoekwant. Met honderden meters lange lijnen voorzien van zijlijntjes met haken waar aas aan zit. IJsselmeerpaling wordt in die jaren een succes voor de vissers. In De Lemmer kunnen de paar overgebleven vissers hun vangsten kwijt bij de Gebroeders Sterk, bij een bedrijf dat vanaf 1882 actief is in De Lemmer en groot is geworden met het verwerken en verhandelen van ansjovis en Zuiderzeeharing.
Na de oorlog was van de hang van de firma Sterk alleen het pandje aan de Binnenhaven overgebleven. Wiro Sterk en zijn twee broers pakten de draad weer op en begonnen vanuit dat pand met het roken van vis. Per vrachtwagen werd de gerookte vis in de provincie verhandeld. André Sterk (geb. 1944) vertelt: ‘Mijn vader Wiro heeft, toen de oorlog voorbij was, het bedrijf met z’n broers overgenomen van mijn opa Gerardus. Zij startten met het roken van haring en makreel en van paling uit het IJsselmeer. Ik weet nog dat de haven van De Lemmer in de jaren vijftig en zestig ‘s zomers vol lag met schepen die met de kuil op aal visten. Paling was er toen volop!’ Dat succes was overigens wel een verrassing. Veel Zuiderzeevissers zagen de visserij op het IJsselmeer helemaal niet zitten.
Wie had gedacht dat na de oorlog de gerookte ‘IJsselmeerpaling’ in het hele land een begrip zou worden. André Sterk: ‘De gerookte paling leverde op de kermissen in Brabant en Limburg het meeste op. Friezen vonden paling te duur!’ In 1959 komt André op 14-jarige leeftijd bij zijn vader Wiro in het bedrijf. Er werkten toen acht man in de rokerij en het bedrijf had een jaaromzet van 350.000 gulden. Het was hard werken en onderaan beginnen. André: ‘Eigenlijk ging alles in het bedrijf er nog hetzelfde aan toe als direct na de oorlog. Het inleggen van haring en het paling roken gebeurde nog op precies dezelfde manier. We begonnen op maandagmorgen om vijf uur. In het rookhok gebruikten we als brandstof hout, spaanders en zaagsel van fabriekjes uit de omgeving, zoals de klompenfabriek in Hoogeveen of de timmerfabriek voor kerkbanken en doodskisten bij Woudsend. ’s Avonds haalde Van Gend & Loos 200 tot 400 doosjes op met twaalf pond gerookte aaltjes, zo dik als een pink. De volgende morgen lag de vers gerookte paling dan in de winkels.’
In 1970 stapte Sterk over op zeevis en werd niet veel later de grootste platvisverwerker van Nederland. Daarna werden ze opgekocht door een Britse multinational, waarna André Sterk voor zichzelf begon onder de naam ‘Sterk Trading’. Het huidige bedrijf ‘Sterk Seafood BV’ dat gespecialiseerd is in diepvries vis, heeft zich uiteindelijk ontwikkeld uit deze herstart, wordt op dit moment geleid door twee zoons van André. Zijn derde zoon is in 2019 gestart met ‘Sterk PlantBased Food’, het groene label van Sterk. Hij produceert vlees- en visvervangers.
Van die ontwikkeling direct na de oorlog heb ik met de gebroeders Bootsma die mij, de voormalige ‘eelboot’ uit Enkhuizen, hadden gekocht van de visser Hans van Dijk uit Stavoren, dus geprofiteerd. De Bootsma’s konden de aal die met het hoekwant werd gevangen verkopen bij de Gebroeders Sterk, direct aan de Binnenhaven van De Lemmer, mijn nieuwe thuishaven.
De Lemmer, 1954. Hoekwant spleten en azen bij de LE 107. (ansichtkaart ! Fam. Bolier)
De Lemmer, begin jaren vijftig, vissers in de Vluchthaven. Het ijzeren aakje LE 10 dat de Gebr. De Boer in 1912 bouwden lijkt wel op een aalboot, maar is sierlijker en ronder. De Gebroeders Wouda van de LE 10 stopten met de visserij in 1956, waarna het aakje over ging naar de recreatie. Een jaar nadat de LE 107 van Bootsma over ging naar de recreatie.
De Lemmer, de Binnenhaven omstreeks 1930, waar de ‘ankers’ gezouten ansjovis van de firma Gebroeders Sterk klaar staan voor transport naar de vemen in Amsterdam. Het waren nog hoogtijdagen voor de Zuiderzeevisserij. De ansjovis werd uiteindelijk verkocht aan Duitse afnemers. De ankers werden met de trein van Amsterdam naar Zuid-Duitsland getransporteerd.
De Lemmer, jaren vijftig. De Vluchthaven met de NOP aan de overkant. De vuurtoren staat nog op het westelijk havenhoofd. Het was een ontmoetingsplaats voor de Lemster bevolking. Nu staat er een replica die in de zomer van 1993 in Stavoren gemaakt werd als decorstuk voor opnames van de TV-film ‘De Vuurtoren’ van Pieter Verhoeff over diens jeugd in De Lemmer.
De Lemmer, 1950. De Noordoostpolder is ingericht. Vlnr. zien we het vaarwater de Zijlroede met een bocht, het Dok, naar de oude zeesluis. Dan linksom de moeilijke bocht van de Vissersburen (ooit liep dat water zonder bocht rechtstreeks naar het Dok) naar de binnenhaven. De Vissersburen maakt een haakse bocht langs de Polderdijk (bij mastenmaker V.d. Neut en zeilmaker De Vries) en aan de rechter oever de houthandel van Van Sleeswijk en scheepswerf van de Gebr. De Boer aan de zeedijk. De vaarweg gaat verder als Lemster Rien, linksaf naar het Tjeukemeer. Buiten de nieuwe zeesluis uit 1888 aan de linkerkant de Vluchthaven waar de vissers lagen en rechts de Tramhaven. Van de visserij is op dat moment weinig meer over.
De Lemmer in de jaren vijftig, voordat de Vissersburen gedempt was en erna. De spuisluis werd vervangen door een schutsluis in de Rien. De demping van de Rien was nodig i.v.m. het (bus)verkeer, dat in de oude structuur niet goed van oost naar west door het centrum kon komen. De hang van vishandelaar De Blaauw bevond zich op de kop van Schans/’t Leeg. Foto Hielke Roelevink.
Toen in de vijftiger jaren het tracé voor de Rijksweg (A6) definitieve vorm kreeg, betekende dit dat de Lemster Rien als scheepvaartroute zou komen te vervallen. De Rien werd ten oosten van de jachtwerf van de Gebroeders Hummel de plek waar Pier de Boer mij bouwde in 1898, gedempt. Over de dam zou de nieuwe Rijksweg worden aangelegd, maar dat duurde nog meer dan 20 jaren. Deze snelweg werd immers door het Tjeukemeer aangelegd, wat tijdrovend was. In de Rien kwam echter een dam, waardoor de snelle scheepvaartroute van De Lemmer naar het Tjeukemeer verviel. Ook de Vissersburen werd gedempt.
Om de bedrijven aan de Polderdijk langs het open blijvende deel van de Rien voor schepen bereikbaar te houden, werd de spuisluis in de oostelijke hoek van de Vluchthaven vervangen door een schutsluis. Vervolgens bedacht het gemeentebestuur van Lemsterland, dat het classicistische gemeentehuis uit ca. 1770/1898 te klein was om de noodzakelijke groei van het aantal gemeenteambtenaren te kunnen huisvesten. De visserij was voorbij, dus werd de Achterom, het volkswijkje waar traditioneel veel vissers woonden, tussen de Schans en de Vissersburen, afgebroken en verrees er een nieuw gemeentehuis. Dat paste esthetisch echter zo slecht tussen de omringende historische gebouwen, dat het weer snel werd afgebroken toen de gemeente Lemsterland in 2013 opging in het grotere geheel van de nieuw gevormde gemeente ‘De Fryske Marren’, waarbij Joure het bestuurlijk centrum werd.
De Lemmer. Rechts het bordje ‘Bot te Koop, J.R Visser. Jan Renzes Visser.
De Lemmer in de jaren vijftig. De Kortestreek. De oude bedrijvigheid van scheepvaart en visserij is voorbij, terwijl de dagjesmensen en de watersporters nog moeten komen.
De Vluchthaven met op de achtergrond de Noordoostpolder (i.p.v. de dam en de zee) met de aken LE 91, LE 38 (LE2), LE 50 en de kotter LE 3. Dit was dit de ooit zo drukke Vluchthaven vol botters en visaken.
Afronding van mijn visserijverleden
Bovenste deel van een oude registratie over de ‘Wieringer bol’ ST 10 uit de archieven van de Stichting Stamboek voor Ronde en Platbodemjachten (SSRP)
In het voorjaar van 1955 was er onverwachts belangstelling voor mij van een familie uit Den Helder. Ik lag netjes voor de wal aan de Kortestreek in De Lemmer, toen er mensen langdurig bij mij bleven kijken en een paar foto’s maakte. Het was het begin van een periode dat particulieren wel vaker een oud vissersschip uit de tijd van de Zuiderzeevisserij voor een habbekrats overnamen van een visser die het schip maar wat had liggen in de haven en er niets meer mee deed. Dat was bij mij niet het geval. Jurjen Bootsma gebruikte mij nog als visaak, maar Jurjen wist heel goed, dat die visserij geen toekomst meer had. Uiteindelijk wilde hij mij daarom wel van de hand doen.
Onderste deel van de oude registratie over de ‘Wieringer bol’ ST 10 uit de archieven van de SSRP Opvallend zijn de afmetingen van 7.28 lang en 2.60 breed. Zwolsman bouwde een aakje van 26 voet voor Schenk. Dat is 26 x 28.3 = 7.36 meter. In 2023 is de lengte 28 Amsterdamse voeten van 28.3 cm.: 7.92 meter. Wellicht veroorzaakt door vervorming en/of meetfouten. Bij de officiële registraties wordt steevast 23 juni 1956 aangegeven dat de LE 107 doorgehaald is uit de visserijarchieven. Dat zal wel kloppen. Het aakje is echter op Hemelvaartsdag, 30 april 1955, verkocht aan G. Bolier volgens het persoonlijk notitieboekje van Bolier en conform het geboortejaar van G. Bolier Jr. in 1955 die als 6 weken oude baby meevoer op het aakje.
Toch was Jurjen Bootsma niet direct genegen mij te verkopen aan wildvreemde mensen die mij voor de recreatie op het water wilden gebruiken. De familie Bolier, want zo heetten zij, drong echter aan. Bootsma vroeg tenslotte duizend gulden en ging akkoord met fl. 900,-, waarmee hij heel tevreden was. Jurjen wist heel goed, dat het niet zo vaak zou voorkomen dat hij weer de kans kreeg mij tegen zo’n prijs over te doen aan een particulier. Voor een visaakje uit 1897 dat er door de jaren heen niet beter op was geworden. Ik was in het stort gezet om de lekkages tegen te gaan en overal waren noodreparaties aangebracht. Jurjen ging daarom overstag en deed in 1955 afstand van het laatste houten visaakje van De Lemmer.
De Lemmer, 30 april 1955. Koninginnedag. De visser Bootsma wilde zijn aakje eigenlijk nog niet verkopen. Het bod was echter aantrekkelijk, dus verkocht hij ter plekke zijn aakje, dat diezelfde dag nog met de nieuwe eigenaren zou uitvaren, nadat ze met enige moeite de motor aan de praat hadden gekregen.
De Lemmer, 1955. G.J.H. Bolier (met alpinopet) vaart met de LE 107 door de oude zeesluis.
De koop is gesloten. Koninginnedag, 30 april. (Foto: collectie Bolier)
Door naar de nieuwe ‘zeesluis’ uit 1888 om over het IJsselmeer via Den Oever naar Den Helder te varen. (Foto: collectie Bolier)