Ooit decentraal beheerd water
Door: Dirk Huizinga
Voor ons is het vanzelfsprekend dat het Friese binnenwater vrij bevaarbaar is en overal op dezelfde wijze is ingericht met betonde vaargeulen, met gelijk bediende bruggen, met waterdieptes waarop te vertrouwen is, met aanlegfaciliteiten en met controle op de waterkwaliteit. Allemaal aspecten van een effectief centraal georganiseerd waterbeheer. Dat lag honderd jaar geleden nog even anders. Het waterbeheer werd pas aan het einde van de 19e eeuw een taak voor de provinciale overheid. Voor die tijd had iedere watereigenaar zijn eigen beleid en niet iedere eigenaar vond het onderhoud van zijn waterwegen even belangrijk. Zelfs op het 'grootscheepse vaarwater' van Stavoren naar Groningen was het heel gebruikelijk dat de ene eigenaar een zandbank liet wegbaggeren, maar een andere eigenaar even verderop een zandbank gewoon liet zitten.
Er was in die tijd nog geen rechte vaargeul gebaggerd door de Fluessen en het Heegermeer. De zeilende vrachtschippers moesten slalommen om niet vast te lopen op de ondieptes. De diepte van het vaarwater was nog niet te beheersen en kon dus sterk wisselen, afhankelijk van de wind en de neerslag. Pas nadat schippers rechtszaken hadden aangespannen tegen eigenaren van doorgaand vaarwater, omdat zij schade hadden opgelopen door slecht waterbeheer, besloot de regering dat de provincies, de regionale bestuurslaag die in 1848 was ingesteld, verantwoordelijk moesten worden voor het beheer en onderhoud van doorgaand vaarwater. Bij de provincies kregen 'Provinciale Waterstaten' de taak voor goed vaarwater te zorgen dat onder bepaalde voorwaarden voor iedereen toegankelijk moest zijn.
De provincie Friesland maakte een indeling in drie klassen vaarwater die toegankelijk waren voor schepen van bepaalde grootte. Dat werd een hele verbetering. Niet direct natuurlijk, maar wel na enige tijd. De vrachtschepen werden echter snel nog groter. In de dertiger jaren werd in Friesland na een felle discussie tussen Stavoren en Lemmer besloten een nieuw grootscheepsvaarwater aan te leggen van Lemmer naar Groningen, waarbij dit vaarwater niet langer door de diverse dorpen en steden zou gaan, maar er langs. In 1951 was het Prinses Margrietkanaal en het nieuwe Harinxmakanaal gereed. De schaalvergroting bij de binnenvaart kwam na de oorlog echter pas goed op gang.
Op het traject Lemmer - Groningen - Eemshaven bleken de twee noordelijke provincies in hun vaarwegenbeleid niet altijd goed gecoördineerd samen te werken. In 2014 werd de verantwoordelijkheid voor het beheer van de hoofdvaarweg Lemmer - Delfzijl daarom bij de provinciale waterstaten weggehaald en onder de verantwoordelijkheid van 's Rijkswaterstaat gebracht. Kleinschalig, decentraal beheer lijkt mooi, maar leidt niet altijd tot een goed resultaat. Deze centralisatie kwam niet voort uit een bestuurlijk principe, maar uit de noodzaak een effectief, uniform beleid te voeren.
Reactie plaatsen
Reacties