Rommerswael De Witte Walvis
Door: Dirk Huizinga
Ontwerp: Croles (voor zover bekend)
Bouw: Croles, IJlst, 1901
Afmetingen: Lengte: 16.11 meter - Breedte: 4.85 meter
Geschiedenis
Het aakjacht ‘Rommerswael’ is voor zijn tijd heel opmerkelijk. Twee jaren nadat bij Croles twee visaken zijn gebouwd, loopt er een aakjacht van stapel dat niet alleen bijna 5 meter langer is dan de visaken, maar ook heel andere lijnen heeft, met een brede kont. De kuip is klein, de roef loopt ver door naar achteren. De mast wordt gesteund door dubbele bakstagen. Het jacht is duidelijk bedoeld voor het grote water. Je zou dit schip het eerste Lemsteraakjacht kunnen noemen, maar in die tijd bestond die benaming nog niet en bovendien is het model niet uitzonderlijk. Het komt globaal gezien overeen met dat van de grote inspectieboeiers als de Jan Spanjaard die een paar jaar eerder (van hout) bij E.H. van der Zee was gebouwd.
IJlst, 1901. De boeieraak ‘Rommerswael’ bij de werf. Let op het akenroer (i.p.v. een boeierroer)
In de SdZ 1996/4 schreef Jan Brilleman over de geschiedenis van dit schip, waar ik de volgende gegevens aan ontleen: De eerste eigenaar, Altink uit Amsterdam, gaf de aak de naam ‘Elisabeth’. Na drie jaren overleed hij, op zijn schip, waarna de aak in 1905 in bezit kwam van Tromp Meesters in Sleeswijk. Vervolgens komt het schip in handen van P. van Vloten uit Antwerpen en in 1924 koopt P. Blom uit Amsterdam de aak die het schip binnen een jaar door verkoopt aan N. Lebret. Deze houdt het schip ook niet lang. Het wordt verkocht aan E.A.H.B. Graaf van Bijlandt uit Weesp, maar reeds in 1928 verkoop die zijn nieuwe aanwinst aan J.C.E. Massée uit Kloetinge in Zeeland. Die geeft de aak de naam ‘Rommerswael’.
Massée laat de aak verbouwen, waarbij hij zich laat adviseren door de bekende ontwerper/zeilmaker Hein Kersken. Het resultaat is, dat het schip wordt voorzien van een kitstuig, waarbij de bezaansmast in de kuip en direct tegen de kajuit kwam te staan. Als tweemaster was het schip eenvoudiger te zeilen en was het beter uitgebalanceerd. Als hulpmotor werd een 12-15 pk tweecylinder Sterling ingebouwd. Voor een dergelijk zwaar schip vinden wij dat een opvallend lichte motor met veel te weinig vermogen, maar in die tijd werd een motor in een zeilschip gezien als hulpje om bij windstilte thuis te kunnen komen.
Een aak voorzien van een kitstuig is tegenwoordig ook ‘not done’. Alleen de Alcedo II heeft nog een kitstuig. In die tijd werd een bezaantuig en een kitstuig echter gezien als middel om een groot, zwaar tuig hanteerbaar te maken. Eerder was de ‘Maria’ (exThistle), een grote plezieraak die bij De Boer was gebouwd, reeds voorzien van een kitstuig. Met zo’n tuig kon volstaan worden met een kleinere bemanning. Een schipper was genoeg, er hoefde geen knecht bij. Tegenwoordig gebruiken we lieren met hydraulische ondersteuning om het zware werk lichter te maken.
Na de Tweede Wereldoorlog kwam de ‘Rommerswael’ in handen van L.J. van Broek uit Nieuw-Namen. In 1958, toen Van Broek te oud werd om nog met het schip te kunnen varen, kwam het te koop. Bill Lineberger uit Amerika werd de nieuwe eigenaar. De aak kreeg een ligplaats in Muiden. Het kitstuig werd vervangen door een boeiertuig (met één mast) en voor de besturing werd een stuurwiel aangebracht. Lineberger voer met de Rommerswael heel Europa door. Naar Italië en Joegoslavië. In 1972 wordt de aak gekocht door D. Verweij uit Hilversum die de aak enige tijd later verkoopt aan J.J.S. Dicker in Heemskerk. Die geeft het schip een ligplaats in Westzaan. In de winter van 1984 ontdekt Jan Brilleman het schip en nog diezelfde winter ontstaat er brand. Het uitgebrande schip zal vervolgens gesloopt worden bij scheepswerf Bijdam aan de Zaan in Wormer. Brilleman probeerde dat te voorkomen en kreeg, met de nodige moeite, van de werf twee weken de tijd om een koper te zoeken. Dat was niet zo eenvoudig. De oplossing vond Brilleman met het inschakelen van ‘de onderwereld’, waar ook mensen zijn die van schepen houden en die nog wel eens over wat zakgeld beschikken.
De als drugscrimineel bekend geworden Klaas Bruinsma kocht de uitgebrande aak in 1985, waarmee deze voorlopig van de ondergang gered was. De aak wordt vervolgens via F. Bosman uit Assendelft op 6 nov. 1992 verkocht aan Peter Sterk uit De Lemmer. Die laat de aak eerst een jaartje in De Lemmer op het droge liggen, achter de werkplaats van de mast- en blokkenmakerij van Van der Neut aan de Polderdijk. Peter Sterk heeft vervolgens de aak grondig laten opknappen, zodat die daarna als een vrijwel nieuw jacht weer gezien mocht worden. Uiteindelijk heeft Achmea het schip overgenomen, waarna het vanuit Drachten geëxploiteerd wordt als charterschip onder de naam van ‘De Witte Walvis’.
IJzeren scheepsbouw in IJlst
Scheepsbouwer Jelle Jelles Croles (1826 – 1900) bracht onder zijn bewind de al vanaf 1778 bestaande scheepswerf in IJlst tot grote bloei. In 1859 trouwde hij met Klaske Syperda. In 1895 kreeg de ‘scheepsbouwermeester’ vergunning van de gemeente om zijn werf uit te breiden om ijzeren schepen te kunnen bouwen. De eerste visaak werd in 1898 geleverd aan de Lemster visser Siemen Spaan. In 1899 werd een staalijzeren botaak voor Anne Rottiné op stapel gezet, de LE 170. Het schip werd gefinancierd door hangbaas Poppe de Rook uit Lemmer. In het zelfde jaar volgde een tweede visaak van hetzelfde model voor de Lemster visser J.R. Visser, de LE 171.
IJlst, de scheepswerf van Croles.
In 1900 overleed Jelle Jelles Croles. Zijn vrouw Klaske zette het bedrijf voort. Haar enige zoon Jelle Jelles (1869 – 1936) werd liever advocaat dan scheepsbouwer. Voor de werf werd daarom in 1901 een naamloze vennootschap opgericht:: N.V. Scheepsbouw Mij. Voorheen J.J. Croles. Er volgden enige zeer succesvolle jaren, waarbij allerlei ijzeren schepen werden gebouwd, groot en klein. In 1904 kwam er een nieuwe directeur op de werf die blijkbaar het vak niet geheel in de vingers had, want twee jaren later ging de eens zo succesvolle werf failliet.
Met nieuwe geldschieters werd in 1907 de N.V. Friesche Scheepsbouw Maatschappij opgericht. Vier jaren later moest de werf echter toch weer publiek verkocht worden. Het deel met de dubbele werfschuur aan de Kolk werd overgenomen door Willem Everts Zwolsman, scheepsbouwer uit Makkum. In 1914 vestigden de Gebroeders Bakker zich in het pand om er ‘Amerikaanse’ windmolens te bouwen. Later specialiseerden zij zich in het plaatsen en optimaliseren van schroeven en schroefassen voor schepen.
(Bron: Foar de nijteam)
De ‘Elisabeth’ onder zeil in 1901. De aak was boeiergetuigd met fok en kluiver en een breed grootzeil. (Foto: Weekblad ‘Nederlandsche Sport’. Bron: S. Schermerhorn)
In 2020 schreef Simon Schermerhorn in de Spiegel der Zeilvaart over de zeiler Pieter Altink Jr. (1849-1904), medeoprichter, penningmeester en president van Zeilvereniging Het Y, die in 1901 een ‘jacht van ijzer, model botaak’ liet bouwen bij J.J. Croles in IJlst. (SdZ, 2020/8) Dit jacht van ijzer werd boeiergetuigd, zoals op bovenstaande foto te zien is. Ook het plan voor de binneninrichting van de Elisabeth werd door Schermerhorn teruggevonden. We zien een voor die tijd moderne jachtinrichting, volgens een basispatroon dat de hele 20e eeuw niet wezenlijk veranderde.
Die bevinding van Schermerhorn is interessant, want het Fries Scheepvaart Museum in Sneek bewaart een tekening van een ‘zeiljacht’ dat grote gelijkenis vertoont met de ‘Elisabeth’, maar voorzien is van een Deense vlag en gedateerd is in het jaar 1903, terwijl de ‘Elisabeth’ in 1901 is afgeleverd. Die tekening geeft echter een geheel ander inrichtingsplan voor dit schip dan het ontwerp voor de ‘Elisabeth’. Veel meer 19e eeuws met een aparte herensalon en een damessalon. Beide ontwerpen hebben voor de mast de gebruikelijke onderkomens voor het personeel, de zetschipper en zijn knecht.
De ‘Elisabeth’ als ‘Witte Walvis’. (Foto: Marten Sandburg)
IJlst, Zeilplan voor een ‘Zeiljacht’, met stempels van de scheepswerf Croles (17 augustus 1903). Deze tekening betreft hoogstwaarschijnlijk de boeieraak ‘Rommerswael’, zeker ook gelet op de kajuit met kleine patrijspoorten, het akenroer en meer details, zoals de doorlopende gangboorden naast de kuip waardoor een kuiprand nodig is om het water buiten te houden. De tekening is duidelijk geen constructietekening, maar een ingekleurde schets om een globale indruk van het schip te geven. Opvallend is de lange, rechte gaffel, die toen wel vaker voorkwam bij tjalken. De Rommerswael werd in 1901 gebouwd. De stempels zijn van 1903. De inrichting van de Rommerswael uit 1901 was moderner. Wellicht was deze tekening bedoeld als illustratie bij een folder of offerte t.b.v. een Deense klant, gezien de vlag in het grootzeil.
Het inrichtingsplan behorende bij het zeiljacht op bovenstaande tekening is 19e eeuws met voor de mast het verblijf van de schipper met zijn knecht. Achter de mast een herensalon en meer naar de kuip een damesverblijf. (Tekening beschikbaar gesteld door het Fries Scheepvaart Museum). Van de Rommerswael (toen Elisabeth) is een inrichting uit 1902 bekend, die moderner, zeg maar 20e eeuws van karakter is, zonder gescheiden dames- en herensalon.
Hilversum, 1972. De Rommerswael terug in Nederland. (Foto’s: D. Verweij, Lelystad. Collectie: P. Sterk, Lemmer)
Lemmer, ca. 1990. De Rommerswael voor de restauratie op de kant bij mastenmaker Van der Neut. (Foto: P. Sterk) In de periode 1980 – 1984 woonde er een junk op het schip en ontstond er brand in 1984. Peter Sterk betaalde in 1992 voor het ernstig aangetaste casco f. 120.000.-, wat zeker geen ‘vriendenprijs’ genoemd kan worden. Voor dat geld kon je in die tijd ook een nieuw casco laten bouwen van een iets kleinere aak.
Drachten, 2012. De boeieraak ‘De Witte Walvis’. Een schip met een duidelijke kim en een breed vlak. (D.H.)
Lemsteraakjacht ‘De Witte Walvis’, een wat zwaar zeilend jacht dat niet gemakkelijk overstag gaat. Foto: H. Roelevink.
Reactie plaatsen
Reacties