Scheepswerven in ontwikkeling
Door: Dirk Huizinga
Schepen zijn er niet uit zichzelf. Ze moeten gemaakt worden. De ontwikkeling van een scheepsmodel is mensenwerk. Hoewel de ontwikkeling van de Lemsteraak paste in die tijd, ‘er was een markt voor’, en aansloot bij een regionale scheepsbouwtraditie, moesten er toch altijd weer individuele scheepsbouwers zijn die vanuit die streekgebonden traditie het initiatief namen om met iets nieuws te komen. Zonder ondernemende werfbazen die hun kansen grepen, zouden er geen Lemsteraken zijn geweest, hoezeer die ‘nieuwe’ aak ook aansloot bij reeds bestaande scheepsvormen. Voor de ontwikkeling van de ijzeren Lemsteraak zijn tenminste vier scheepsbouwers van groot belang geweest: Jelle Croles uit IJlst, Auke van der Zee uit Joure, Jan Bos uit Echtenerbrug en de gebroeders De Boer uit De Lemmer.
Jelle Jelles Croles (1826-1900) breidde zijn werf in 1895 uit voor ijzerbouw en bouwde in 1898 een ijzeren Lemsteraak voor Siemen Spaan. Een jaar later liepen bij hem ook de LE 75 en de LE 37 van stapel. Auke van der Zee was al enige jaren werfbaas in Joure en nam in 1900 de werf van zijn beroemde vader Eeltjebaas over. Hij begreep beter dan zijn vader de tekenen van zijn tijd. Hij wist dat hij moest overschakelen van hout op ijzer en wel direct. Reeds in 1901 gleden bij hem de eerste ijzeren scheepjes van de helling. Jan Jans Bos (1844-1910) uit Echtenerbrug was er nog vroeger bij. Aanvankelijk had hij in 1890 een werfje op “de Hoek”, een buurtje aan het begin van de Pier Christiaansloot, bij het riviertje de Tjonger, direct ten noordoosten van Langelille. Zijn werfje lag naast het kettinghuis waar tol werd geheven bij schepen die Friesland wilden binnenvaren. Bij het tolhuis had de kettingbaas over het water een zware ketting gespannen. Die ketting ging pas neer nadat er door de schipper betaald was om Friesland binnen te varen. Jan Bos kwam uit het nabijgelegen Oldelaemer. Na zijn eerste werfje op ‘de Hoek’ verhuisde hij in 1892 ietsje meer naar het noorden aan de Pier Christiaansloot. Hij vestigde zich aan de noordkant van Echtenerbrug, vlakbij het Tjeukemeer. Daar richtte hij in 1893 als eerste Friese scheepsbouwer een ijzeren scheepsbouwwerf op.
Jan Bos was een gedreven man die zich ergerde aan het conservatisme van het Friese ondernemerswereldje en de politici in Friesland. In de Hepkema’s Courant van september 1899 schreef hij een scherp getoonzette brief, waarin hij zich als ijzerbouwer beklaagde over zijn afhankelijkheid van het buitenland. Hij wilde een ijzerfabriek in Heerenveen voor scheeps- en smidsmateriaal. “Als dat zou gebeuren, kon de gemeente Schoterland haar armbestuur bijkans opheffen en haar hoofdelijke omslag met de helft verlagen, want er zal werk en brood in overvloed komen. Gij, leiders van meetingen en vergaderingen, werkt ook mede tot de oprichting van fabrieken in Nederland. De veenboer kan zijn arbeider geen behoorlijk bestaan meer geven, de greidboer ook niet, de fabrieken alleen kunnen hier een uitkomst zijn.”
Dat was de mening van J.J.Bos, scheepstimmerman in Delfstrahuizen. In datzelfde jaar 1899 zou Jan Bos nog een zestal staalijzeren aken bouwen voor Lemster vissers. Goede zeilers die ook nu nog als jacht in de vaart zijn. Ruim 10 jaren later nam A.P. van der Werff de werf over. De gedreven Jan Bos had tevens een moeilijk bestaan en was aan de drank geraakt. De werf in Echtenerbrug werd na zijn overlijden failliet verklaard en overgenomen door een telg uit een dynastie van Friese scheepsbouwers, door een van de Van der Werff-en die in die tijd overal in de provincie werven hadden. (Van der Werff is in 1960 gestopt. Hij verkocht de werf aan Wind, die zich toelegde op de recreatievaart. In 1968 is de grote timmerloods afgebroken en vervangen door nieuwe loodsen).
Echtenerbrug. De ijzeren scheepsbouw van Jan Bos. (Foto: collectie Dick van Dijk, Lemmer)
Bij Jan Bos werden reeds in de 19e eeuw diverse staalijzeren aken voor Lemster vissers gebouwd. Dat was in dezelfde tijd dat ook Jelle Croles ijzeren aken bouwde en iets eerder dan Auke van der Zee en de Gebroeders de Boer daartoe in staat waren. Jelle Croles overleed in 1900, twee jaren na de bouw van zijn eerste ijzeren Lemsteraak voor Siemen Spaan, een schip dat gefinancierd werd door T.H. de Rook. Zijn zoon zette de werf voort, maar niet voor lang. In 1911 verkocht hij de ijzeren scheepsbouw in IJlst aan Willem Everts Zwolsman, die de werf omvormde tot ‘De Friesche Scheepsbouw Mij.’
In De Lemmer begon Pier Klazes de Boer (1837-1904) in 1876, op 29-jarige leeftijd, een werfje voor houtbouw. Hij kwam van Woudsend en had daar, centraal in het Friese merengebied, ongetwijfeld ook de visaken van Eeltjebaas uit Joure leren kennen. Op zijn werfje in De Lemmer, ingeklemd tussen de zeedijk en de Rien, bouwde hij in 1877 zijn eerste houten ‘botaak’, een scheepje van 36 voet lengte, bijna 11 meter. Botaken onderscheidden zich van gewone visaken door de grote gaten in de kaar, waardoor het water in de bun ververst werd. Bij de gebruikelijke kleine gaatjes gebeurde het dat de botjes in de bun die tegen het rooster aanlagen, de doorstroming belemmerden. In 1899 was Pier de Boer reeds begonnen met de bouw van een tweetal ijzeren aken, die in 1900 gereed kwamen. Ze werden gekocht door de vissers Willem van der Bijl (LE 28) en Steven Visser (LE 74). Deze ijzeren schepen werden, anders dan de houten aken, niet meer ‘op het oog’ gebouwd, maar volgens tekening. Pier had zijn zoon Dirk daartoe naar Papendrecht gestuurd om daar bij scheepsontwerpers te leren tekenen. Na een maand moest Dirk alweer terugkomen, want er moest gewerkt worden. Dirk tekende de eerste ijzeren aken die Pier bouwde op zijn houtwerf.
Het waren niet de beste en ook niet de mooiste aken van De Boer. Te zwaar en te traag, maar wel sterk. Zijn huwelijk met de op de werf invloedrijke Sjoerdje Visser liep in dat jaar, 1900, echter op de klippen, mede door de drankzucht van Pier. De werf werd met de echtelijke scheiding gesplitst. Sjoerdje Visser bouwde vervolgens op haar deel van de werf een derde ijzeren aak, de LE 56. De vier zonen van Pier en Sjoerdje (Harm, Klaas, Dirk en Hendrik) namen echter het initiatief over. Zij kochten zowel hun vader Pier als hun moeder Sjoerdje uit en zetten het bedrijf in 1901 voort als de scheepswerf Gebroeders De Boer. Naast het oude werfje aan de Zeedijk lieten zij een nieuwe scheepswerf bouwen die geheel gericht was op de bouw van ijzeren aken. De jongste van de vier gebroeders, Hendrik, specialiseerde zich in het ontwerpen en tekenen van de schepen. Met die ontwerpen werd de werf geroemd om haar mooie aken. De Lemsteraak is vooral bekend geworden dankzij de ontwerpen van Hendrik de Boer. Overigens bouwden de Gebroeders De Boer naast visaken ook vele tjalken, klippers, Westlanders, bokken, pramen, dekschuiten, vletten en sloepen, motorsleepboten, elevatorbakken, mosselkotters, sleepkasten en Lemsteraakjachten voor klanten uit heel Nederland. De jachten waren bovendien in trek bij Belgische opdrachtgevers. Ze staan in de boeken vermeld als ‘boeier, aakmodel’, ‘plezierjacht, aakmodel’, ‘plezieraak’ en tenslotte, in 1929, als ‘luxe vaartuig, model Lemmerjacht’.
In 1925 werd het bedrijf Gebroeders de Boer beëindigd, maar de oudste, Dirk de Boer, bleef op de helling met zijn zoon Arie. Die is tot 1960 met de werf doorgegaan, waarna het bedrijf werd overgenomen door de firma Poppen. Friese werven waren laat in de overgang naar ijzer. Om houtbouwers vertrouwd te maken met de nieuwe technieken van ijzerbouw, moest er flink omgeschoold worden. De Friese scheepsbouwers leerden het vak in Amsterdam (Gebr. Van Vlissingen) en bij Kinderdijk (Fop Smit), waar de scheepsbouwers al vijftig jaar ervaring hadden met de techniek van ijzerbouw. Ook konden ze terecht bij werven in Groningen die eerder om waren gegaan dan de Friese scheepsbouwers.
De Groningers zelf hadden het weer geleerd van de Duitsers, vlak over de grens, in Papenburg. Daar bouwden ze in de 19e eeuw net als in Nederland houten schepen voor het vervoer van turf, maar in 1872 besloot de scheepsbouwer Meyer in Papenburg over te stappen op ijzeren schepen met stoommachines. Van de twintig werven bij Papenburg uit de tijd van de houtbouw is alleen de Meyerwerf die op ijzer overstapte, nog over. Nu is dit familiebedrijf een wereldspeler op gebied van cruiseschepen en bijzondere tankers. Daar, bij de familie Meyer, konden de Groninger scheepsbouwers zien hoe de ijzeren scheepsbouw in z’n werk ging. Daar zagen ze, dat de bouw van een ijzeren schip met kracht en geweld gepaard ging, in tegenstelling tot de bouw van houten schepen. IJzerbouw bracht heel andere technieken met zich mee. IJzerwerkers gebruikten ander gereedschap. Ze knipten de platen, persten en klopten het ijzer rond, ponsten gaten, verhitten, hamerden en klonken, om zo, met vuur en geweld, het ijzer de gewenste vorm te geven en de delen met elkaar te verbinden.
Zo’n werkwijze was de houtbewerker vreemd. Houtbouw was een stil gebeuren, waar ijzerbouw veel lawaai voortbracht. Niet iedere scheepstimmerman was vanwege dit soort verschillen geschikt voor ijzerbouw. Er was begin 1900 bij de Friese werven daarom veel vraag naar goede ijzerwerkers. Bij de Gebr. De Boer in De Lemmer is in 1909 zelfs nog een houten Lemsteraak gebouwd op eigen risico, om enige scheepstimmerlieden aan het werk te houden die niet overweg konden met ijzerbouw. Natuurlijk hadden de scheepsbouwers die overstapten van houtbouw op ijzerbouw die nieuwe technieken niet direct in de vingers. Zij leerden bij ijzerwerven elders, maar de beste leerschool was de praktijk op de eigen werf. Dat zag je vervolgens aan de schepen. De eerste aken van De Boer waren zeker niet zijn mooiste. Die van Bos evenmin.
De eerste visaakjes die Auke van der Zee bouwde, leden zichtbaar aan kinderziekten op gebied van de vormgeving en materiaalbehandeling. Op de voormalige houtwerven moest de ijzerbouw eerst een vertrouwde techniek worden voordat er fraaie schepen van de helling gleden. Dat was aanvankelijk nog niet het geval. De ervaring met ijzerbouw ontbrak. Er werd wel veel nieuw personeel in dienst worden genomen, “ijzerwerkers”, maar die hadden aanvankelijk ook maar beperkte ervaring met ijzerbouw. Anton van der Werff, oud-directeur van de scheepswerf Volharding in Stavoren, merkte in een gesprek met Johan Salverda op: “Mijn pake komt uit Drachten, van de Dwersfeart. Later is hij naar Warga verhuisd. Pake bouwde skßtsjes en pramen. Het was net in die tijd van de overgang van houten naar ijzeren skßtsjes. Die eerste ijzeren skßtsjes zie je nog wel eens varen. Je haalt ze er zo uit. Ze zijn gebouwd op een manier wat je nu multiknikspant zou noemen. Die ‘knikkige’ vorm hadden ze van de houten skßtsjes. Die werden gewoon nagebouwd. Dat was wat gemakkelijker. Je hoefde de gangen maar één kant op te buigen. Later, toen men de techniek van ijzerbouw wat beter onder de knie kreeg, werden de skûtsjes wat ronder.” (Salverda, 1986, p. 89)
De houten visaak LE 20, gebouwd bij Pier de Boer in 1898 met het visserijconsent uit 1942.
De Lemmer. De ijzeren scheepsbouw van de Gebroeders De Boer met vooraan de STL 8 van Klaas Poepjes, gebouwd bij Auke van der Zee. (Foto: Spanvis)
De Lemmer, de houtwerf uit 1876 van Pier Klazes de Boer aan de zuidkant van de Rien, tegen de zeedijk aan. Hier zijn in 1899 tevens de eerste ijzeren Lemsteraken van De Boer gebouwd.
De visaak LE 2 van Teade Wouda, ‘it is mei sizzen net ta dwaen’.
De Lemmer, de ijzerwerf van de Gebroeders de Boer uit 1901-1902 aan de Zeedijk. De families De Boer woonden in de huisjes bij de loods aan de Zeedijk. Aan de overzijde van de Rien, aan de Polderdijk, de woning en het bedrijf van de fam. Slurink, oliehandelaar. (Foto: Spanvis)
De Lemmer, 1892. De Zijlroede bij de helling waar later het werfje van Nijdam veel onderhoud deed aan schepen van Lemster vissers.Aan de linkerzijde zou later de Langebrug worden aangelegd, de huidige Flevobrug. (Spanvis)
Functionele kwaliteiten van de Lemsteraak
De Zuiderzeevissers in De Lemmer kenden de kwaliteiten van de Friese visaak die op het binnenwater werd gebruikt. Voor de visvangst op de Zuiderzee werd een zeewaardige houten visaak gebouwd van meer dan 10 meter lengte. Toen die houten aken aan vervanging toe waren, begin 1900, waren de scheepswerven overgestapt op ijzerbouw. De nieuwe Lemsteraken werden vervolgens van het toen moderne staalijzer gebouwd. Met die schepen bleven de Lemster vissers decennia lang varen. Die schepen voldeden dus in de praktijk. Voor het gebruik op de ondiepe Zuiderzee kwamen uiteraard alleen platbodem zeilschepen in aanmerking. Daarin kwamen de aken overeen met de botters, de schokkers, pluten, bollen en andere visschuiten.
Wat maakte dat de Lemsteraak zo duidelijk het favoriete schip bleef van de Lemster vissers? Als enige vissersschip van de Zuiderzee werd de Lemsteraak in de 20e eeuw gebouwd van ijzer. Dat lijkt me een factor die van belang is. Een ijzeren schip met een lengte van meer dan tien meter was duidelijk lichter, sterker en ruimer dan een vergelijkbaar werkschip van hout. Bovendien was het ijzeren schip minder onderhoudsgevoelig en goedkoper, want het ging veel langer mee. Dat moest wel eerst geleerd en ervaren worden. De eerste ijzeren aak die Pier de Boer bouwde, de LE 28, was 25% zwaarder dan een vergelijkbaar houten schip, omdat Pier voor dit scheepje staalplaten van 7 mm. dikte gebruikte, terwijl 5 mm. ook zou volstaan. In de begintijd moesten de scheepsbouwers nog wat zoeken naar de juiste constructies en bouwwijzen in staalijzer. De sterkte van een ijzeren schip moest nog ontdekt worden, evenals de mogelijkheden om op basis van constructietekeningen seriebouw toe te passen.
Bij De Boer werden uiteindelijk visaken gebouwd op basis van dezelfde mallen, die op wens van de opdrachtgever ietsje langer, ruimer of korter werden genomen. In de bestekken staat eenvoudig:
“stevens als bij aak S. Visser” of “spanten volgens mallen J. de Blaauw.” De ijzerbouw zorgde voor de relatief sterke kwaliteiten die de visserman wist te waarderen bij zijn aak. Zijn schip was door de goede vormgeving en het relatief lage gewicht handzaam. De aak zeilde snel en had daarbij voldoende kracht. En de aak was ruim en comfortabel. Handzaam, krachtig en snel, ruim en comfortabel, dat waren de (relatieve) kwaliteiten die de Lemsteraak geliefd maakten. Handzaam, want de aak zeilde gemakkelijk en stuurde goed op alle koersen. Dat laatste lijkt een detail, maar moet gezien worden in vergelijking met de vaareigenschappen van een botter. Door de schuine stand van de achtersteven is de effectiviteit van de roeruitslag bij een botter veel geringer, terwijl de botter door het grote vormverschil tussen kop en kont bij ruimere koersen moeilijk te sturen was. Krachtig en snel zijn kwaliteiten die bij een aak gecombineerd moeten worden. Een modern, licht wedstrijdjachtje uit 2012 is zomaar sneller dan een zware visaak uit 1912. Met die Lemsteraak werd echter een zwaar vlet door de zee naar de visgronden gesleept.
Dat snelle moderne jachtje zou die vlet niet van z’n plaats krijgen. Voor sleepwerk is dus massa nodig om ook kracht te kunnen uitoefenen. Tenslotte de ruimte en het comfort. Vergeleken met een houten aak of een botter bood een ijzeren aak van binnen een zee aan ruimte, vanwege het ontbreken van de dikke, massieve inhouten. Die ruimte werd benut door de vissers. Niet alleen om vis te bergen, maar ook omdat de aak een varende werkplaats op zee was. Er waren vissers die in de aak een bak hadden laten aanbrengen waarin ze de netten taanden. Dan hoefden ze niet steeds naar de haven voor de taanderij. Voor het stoken van de taanketel namen ze turf mee in een turfhok dat ook aan boord was (voor het kacheltje). Ook de ruimte in het vooronder werd op prijs gesteld, want de vissers leefden enige dagen op het schip en niet iedereen wilde zoals de Staversen met drie man in het vooronder van een klein jolletje bivakkeren. ‘Last but not least’ zorgde de ronde bodem van de ijzeren aak weliswaar voor een wat ranker schip, dat sneller dan een houten schip met knikspant op één oor lag, maar het lag vervolgens wel rustig.
Een platbodem met veel vormstabiliteit volgt de waterbeweging en slingert met halve wind varend bij golfslag daarom veel sterker dan een rondbodem. Bij halve wind in de golven slingerden botters zo onaangenaam, dat de schipper het schip iets hoger stuurde, om daarna weer af te vallen. Dat hoefde bij een ijzeren Lemsteraak niet. Die zeilde vergeleken met de botter comfortabeler.
Botter in de wedstrijd langs de Hollandse kust. (Foto: uit Colijn, 1932)
Reactie plaatsen
Reacties