Lemmer houdt op vissersplaats te zijn

LC 1984: LEMMER HOUDT OP VISSERSPLAATS TE ZIJN, ALS VISAFSLAG WORDT OPGEHEVEN

Een foto van de visafslag op de Vluchthaven, met op de achtergrond de rokerij van de familie 'De Rook' met de woningen, waar toen hun personeel in woonde. Dat zijn nu autoboxen. Als je bij De Rook het betonnen trapje opging kwam je bij de afslag terecht. Het was de plaats waar de gevangen vis door de hangbazen werd opgekocht. Op het dak was een soort koepeltje met een grote bel. Als die geluid werd dan was het tijd voor de veiling.

Voor de afslag staan v.l.n.r. Pieter Wouda, Gerard Platte, afslager, Douwe Thijsseling, visserman. Deze liep toen hij bijna honderd jaar was nog geregeld mee in wandeltochten. Vanuit de Lemster Rien roeide hij toen ook nog naar 'De Gebraden Haan'. Dan volgt Steven Visser die meest in het losse werk zat. Met hoed is Pieter Brandenburg, vissersknecht. Daarnaast zien we Roelof van Slageren, dan volgt tegen de deur Dirk Bosma, visventer met daarnaast Johannes de Jong, vissersknecht, later stuurman op de tramboot. De vier jongens zijn Jelle en Willem Toering, Jan de Blaauw en Romke de Jong.

„De ofslach is hjir symboalysk foar de striid fan de fiskerij”

Als vissersplaats heeft Lemmer vrijwel geen betekenis meer. Nog slechts enkele vissers brengen hier de vangst uit het IJsselmeer aan de wal en alleen voor hen bestaat nog steeds de gemeentelijke visafslag.

Steven Visser, de nu tachtigjarige „directeur” van de afslag, slaat de aangevoerde vis nog dagelijks af. Gevoelsmatig is de visafslag in Lemmer nog van veel waarde. Immers, Lemmer houdt officieel op vissersplaats te zijn, als besloten wordt tot opheffing van de visafslag. Een stuk historie zal dan worden afgesloten. Een sluiting van de visafslag van Lemmer zal velen aan het hart gaan. Er ligt immers een roemrijk stuk geschiedenis in de herinnering van de oude vissers, die vroeger de Zuiderzee bevisten.

Alom bekend zijn de „Lemster bokkens”, die voor deze haven- plaats een bekend handelsartikel waren. Een halve eeuw lang draaide in Lemmer alles om de visserij. De plaats had een vloot die in 1930 was uitgegroeid tot over de honderd aken, botters, schouwen of andere boten. Honderden personen vonden een bestaan op het water of in de hangen, de „baan”, de hellingen of de zeilmakerijen. De penetrante geuren die afkomstig waren van de visrokerij- en, -zouterijen en nettentaanderij- en kenmerkte op treffende wijze de bedrijvigheid in de toenmalige vissersplaats Lemmer.

En de frase „Wee binne Lemster jonges, wee leve fan de se, en al hwat wee fer- tsjinje forpierewaaie wee. Wee witte fan gjin sparjen, wee lizze noait hwat wei, wee leve as God yn Frankryk fan de iene yn de oa- re dei” uit het officieuze Lemster volkslied, zegt veel over de mentaliteit van de Lemster vissersbevolking.

De visserij is voor Lemmer een aflopende zaak geworden. Nog maar enkele vissers uit Lemmer verdienen hun brood op het IJsselmeer.

De bloei als vissersplaats had overigens niet direct een positieve weerslag op de welstand van de bevolking. Velen waren afhankelijk van de besommingen uit de visserij en anderen vonden slechts een armzalig bestaan bij de hang- bazen. Het waren met name deze paling- en haringrokers die met de handel in vis goede verdien- sten binnenhaalden. Heel anders was het met de vissers en de arbeiders. Sprak men in het jaar 1808 van een vergelijking van de visserij met het zoeken van eieren in de lage hooi- en rietland, „welk zoeken tot zeer weinig voordeel strekt” en beschreef men de visserij als „eene zeer schrale kostwinning”, voor veel vissers was het rond 1900 niet anders. Als krediet- gevers bepaalden veel hangbazen de financiële positie van de vissers. Niet alleen vroegen de visrokers rente en aflossing, ook werd de afspraak gemaakt, dat men de vangst moest leveren.

Het ontbreken van een visafslag in Lemmer wreekte zich dan ook al gauw. De visrokers, die overigens al vanaf het begin van de negentiende eeuw in Lemmer bloeiende bedrijven hadden, maakten vanaf 1850 afspraken met de vissers om de vangsten rechtstreeks te leveren. Het kwam de prijsstelling niet ten goede, want van openlijke concurrentie was geen sprake. De roep om een gemeentelijke visafslag werd dan ook steeds luider. Van verschillende kanten werd na de eeuwwisseling herhaalde malen aangedrongen op de instelling van een visafslag. Uiteindelijk kwam deze er in 1916. Nadat de Zuiderzeevissersbond andermaal een dringend verzoek had gedaan, besloot de gemeenteraad tot oprichting.

In een voorstel zijn burgemeester en wethouders kort en krachtig: „Deze vischafslag wordt verlangd om de visschers in de gelegenheid te stellen bij publieken verkoop zeer waarschijnlijk een hoogeren priis voor hun visch te bedingen. Voorts verwacht men dat na oprichting van een vischafslag zich meerdere vischrookers, zouters en handelaren te Lemmer zullen vestigen en visschers uit andere plaatsen hun visch aan dien afslag ten verkoop zullen aanbieden wat den ingezetenen dezer gemeente ten goede zal komen”.

Eerder had de „visschersvereeniging” te Lemmer in 1908 aangedrongen op de vestiging van een visafslag. In een brief aan de raad wijst men ook op de misstanden die toentertijd golden onder de vissersbevolking van Lemmer. Men geeft te kennen dat „de vischhandel te Lemmer in een eigenaardige toestand verkeert, doordat de aangevoerde visch, steeds aan dezelfde vischhandelaren geleverd wordt, die de prijs van de visch naar hun eigen goed- vinden kunnen regelen.

Niet alleen wezen de Lemster vissers op het eigen belang. Men verwachtte weliswaar dat ook vis- handelaren van Urk of uit Enkhuizen of andere plaatsen naar Lemmer zouden komen om voor de nodige concurrentie te zorgen, maar men wees er ook op dat „vreemde visschers die thans Lemmer vermijden, niet zouden aarzelen ook hier hun visch ter afslag aan te bieden”. De Lemster vissers hadden reden om dat te denken. Toen in 1916 tot de instelling van een visafslag werd besloten, lagen bij de gemeenteraad sympathiebetuigingen van de „visscherijvereenigingen” te Spakenburg, Elburg, Medemblik, Vollenhove, Huizen, Laaxum, Enkhuizen, Hoorn en Kolhorn, alsmede van verschillende vis- handelaren uit de vissersplaatsen rond de Zuiderzee.

Tot grote ontevredenheid van de Lemster vissers had het toch nog een groot aantal jaren geduurd, voordat in 1916 tot de oprichting van de visafslag in Lemmer was besloten. Vele jaren lang was de visafslag in Lemmer onderwerp van gesprek op de algemene vergadering van de Visscherijbond te Amsterdam, maar het kwam niet tot een uitgedragen zaak. Maar liefst anderhalf jaar lang liet de Hoofdinspecteur der Visscherijen het gemeentebestuur van Lemsterland wachten op een advies over de wens van de Zuiderzeevissers. Toen hakte de raad van Lemsterland de knoop door. De burgemeester was „verwonderd" over de trage gang van zaken. Het gevraagde advies is er nooit gekomen.

Ondanks de komst van de gemeentelijke visafslag bleef aanvankelijk nog de schrille tegen- stelling tussen rijke hangbaas en arme visserman. De conclusie uit een verslag van de Staat der Zee- visscherijen in 1912 is duidelijk: „Het gemakkelijk verkrijgen van credieten door de visschers bij hun -geldschieters, die tevens afnemers van hun visch en leveranciers van hun visscherijbenodigdheden zijn, heeft in deze gemeente toestanden doen ontstaan, die den visschers in plaats van welvaart een aantal verplichtingen heeft bezorgd. Het grootste deel der vloot verkeert onder financiële druk, welke slechts door een reeks van voorspoedige jaren kan worden opgeheven”. Pas in 1918 werden er maatregelen getroffen, die ervoor zorgden dat vissers niet meer afhankelijk hoefden te zijn van de hangbazen.

Overigens waren deze overeen- komsten tussen de visrokers en de vissers geheel in de rede met de plotseling opkomende bloei van Lemmer als vissersplaats. Niet toevallig was het dat de Lemster vissersvloot rond 1880 in aantal begon toe te nemen. Waren er in 1880 zestien schepen, in 1905 was dat aantal al gestegen tot 84 aken, botters, schouwen of andere vissersboten. Veel personen zagen een welkom alternatief voor de verveningen of de landbouw. De verveningsgebieden in Echten hadden hun hoogtepunt op dat moment gehad en door de malaise in de landbouw was ook het boerenbestaan van mindere waarde.

Veel veen- en landarbeiders zochten daarom hun broodwinning in de visserij. Die bestaansbron bezat toekomst. Door veranderde vismethoden - het vissen met staande netten voldeed beter dan met de zogenaamde wonderkuil - werd de ansjovisvangst juist in 1883 lucratief. "Ieder die maar een boot machtig kon worden en eenig kapitaal bezat om het visch- want te koopen werd ansiovis-visscher; predikanten, restaurateurs, kroeghouders, turfschippers, boerenarbeiders, motorvaarders, ja wat niet al, werd ansjovisvisscher”, zo werd toen in een rapport verklaard.

Maar ook in de aan de visserij verwante bedrijven zagen de boe- ren- en veenarbeiders mogelijk- heden. Dankzij de bloeiende visserij konden immers ook zeilmakerijen, scheepshellingen, mast- en blokmakerij of netten-taanderijen in Lemmer gedijen. Of men kon wel in de hangen, de al lange- re tijd goed draaiden visrokerijen, aan de slag. En wilde men de Zuiderzee op, dan kon men krediet krijgen van visrokers als De Rook, De Jager, Sterk en door ondernemer Jan Pen, die in Lemmer een belangrijke rol heeft gespeeld in dit soort zaken.

De haring- en ansjovisvisserij was in de bloeiperiode van het meeste belang voor Lemmer. Vele vangsten werden op de visafslag aangevoerd en vele „schotten’ werden daarna verwerkt in de hangen. Veel hing af van het slagen van de haringvangst of de ansjovisteelt. Was dat goed, dan profiteerde de hele Lemster bevolking. Drukte in de vissersplaats was er met name in de ansjovis- tijd. Dan stonden honderden mensen deze vissen uit de netten te halen en waren er evenzovelen bezig met het koppen en zouten.

De ommekeer van de bloei van Lemmer als vissersplaats kwam met de afsluiting van de Zuiderzee. De trots van Lemmer was in 1930 het grootst. De vloot bestond toen uit 107 schepen. Zes jaar later was de vloot echter al gereduceerd tot 81 vissersboten. Een aantal vissers vertrok naar Makkum, Hindeloopen of Den Oever, anderen stopten in het kader van de Zuiderzeesteunwet

Sterk merkbaar was de teruggang op de gemeentelijke visafslag. Met de daling van de aanvoer kwam de visafslag in de rode cijfers. In 1932 besloot de gemeenteraad deze instelling in een andere vorm voort te zetten. De gedachte overheerste toen „dat de afslag ten doode was opgeschreven”. Om de visserij toen niet te duperen, werd echter niet tot onmiddellijke liquidatie overgegaan, zo word verklaard. De aanvoer van haring stagneerde al snel, nadat de Afsluitdijk was gedicht. In 1934 werden 10.100 stuks afgeslagen, in 1937 kwamen er nog zeshonderd haringen maar daarna niet meer.

De Tweede Wereldoorlog gaf echter een andere wending aan het verhaal. De aanvoer van met name paling, witvis en snoekbaars maakte een belangrijk deel uit van de omzet en steeg zelfs. Door de oorlogscrisis werden boven- dien hogere prijzen betaald en in 1941 concludeerde de gemeenteraad dat de visafslag te Lemmer ook in de toekomst recht van bestaan zal blijken te hebben.

Hoe anders zou het echter lopen, toen de Tweede Wereldoorlog was beëindigd. De visafslag verloor nadien steeds meer haar functie ordenend op te treden bij de vishandel. Van een ,,open prijs” was vaak al helemaal geen sprake. De in Lemmer aanwezige vishandelaren bepaalden de prijs, die bovendien vaak lager was dan op andere visafslagen betaalde prijzen. De bedoeling was om verkeerde praktijken in de handel tegen te gaan, maar van het tegendeel was sprake door het monopolie van de Lemster viskooplieden. Uit andere plaatsen kwamen de handelaren namelijk niet meer naar Lemmer. Urk werd als afslag hoofdzaak en door de geringe aanvoer te Lemmer kreeg deze visafslag nog slechts een zeer bescheiden rol toebedeeld.

En ook de verwachting dat na de inpoldering van de beide Flevopolders de visserij zich zou ver- plaatsen naar het noordelijke gedeelte van het IJsselmeer en Lemmer gunstiger zou komen te liggen, werd gelogenstraft. Voor de meeste vissers bleef het aantrekkelijker om in Enkhuizen of Urk te lossen. Bovendien speelde mee dat in deze plaatsen een betere outillage aanwezig was, er meer handelaren waren gevestigd en er vanouds een veel betere markt was. Eigenlijk heeft de visafslag te Lemmer nooit met Enkhuizen of Urk kunnen concurreren.

,,Je kunt wat mij betreft de deuren van deze afslag gerust dichtspijkeren”, werd in 1952 al aan de afslager in Lemmer toegevoegd door een van de Lemster vishandelaren. Het werd een „hopeloze toestand” en herhaalde malen is daarna gesuggereerd om de gemeentelijke visafslag in Lemmer maar op te heffen. De omzet daalde voortdurend en het vormde voor de gemeente Lemsterland een aanzienlijke kostenpost.

De visafslag leek op een spoedige sluiting aan te stevenen. Vooral omdat steeds meer Lemster vissers hun netten definitief opborgen of het besluit namen om met kotters de Noordzee te bevissen. Onderwijl dunde de vloot sterk uit en van de Lemster vissers bracht ook nog maar slechts een deel de vangst naar hun thuishaven. Van de eens zo vermaarde vissersvloot van Lemmer, stonden er in 1962 nog maar vijftien schepen geregistreerd. Vijf daar- van visten op de Noordzee. Bovendien bevond zich onder die groep Lemsters ook nog een aantal meer actieve IJsselmeervissers.

Opheffing werd door de jaren steeds voorkomen. Het zou moeilijkheden voor de Lemster vissers kunnen opleveren. De groep die het IJsselmeer beviste, zou ge- dwongen worden om de vis in Sta- voren, Urk of Enkhuizen af te slaan. Voor dat argument toonde men zich gevoelig, ondanks het feit dat de visafslag de gemeente Lemsterland enkele duizenden guldens per jaar kostte. Bovendien wees men steeds weer op de veilplicht, als er weer stemmen opgingen om de afslag te sluiten. En nog steeds wordt opheffing van de visafslag te Lemmer afgezworen. De gemeente moet er weliswaar jaarlijks enkele duizenden guldens op toeleggen, maar Lemmer blijft met de visafslag de status van vissersplaats behouden.

Burgemeester Feite Faber is daar duidelijk over „Sa lang as it mei in bytsje kosten trochgean kin, sjoch ik gjin reden om der mei te stopjen”, aldus luidt zijn commentaar. De vier overgebleven Lemster IJsselmeervissers hebben te kennen gegeven belang te hebben bij het voortbestaan van de visafslag. Het zijn Jan Fleer, Gauke Bootsma, Bouke Kuipers en Bauke Visser, die nog voor aanvoer zorgen op de gemeentelijke afslag aan de Willemskade. Ondanks het feit dat de visafslag in Lemmer als ordenend orgaan tussen visser en handelaar veel van zijn functie heeft verloren, is „directeur” Steven Visser er nog dagelijks te vinden als de vissers de haven binnenlopen.

Bovenaan rechts met sjaal is Bouke Kuipers

Van een echte visafslag kan men overigens moeilijk meer spreken. De enige kopers zijn de vishandelaar Jurjen Bootsma en minder frequent de visverwerkende industrie van de gebroeders Sterk, meestal laten zij zich niet eens zien op de visafslag. Ze geven slechts de prijzen door, waarvoor men de vis wil kopen en voor die prijzen leveren de vier Lemster vissers in de meeste gevallen de vis vrijwel rechtstreeks. Slechts bij grote aanvoeren gaan de beide Lemster handelaren naar de visafslag om te keuren en te kopen.

Steven Visser

Zowel van de zijde van de handelaren, als van de vissers hecht men nog waarde aan het voortbestaan van het „stekkie” van Steven Visser. „Ik sjoch foar de takomst lykwols donkere loften foar de ofslach kommen”, is echter de mening van visser Jan Fleer. „Ik sjoch wol dat dit mei de tiid ofrint. Foar de hannel is it no al hast net mear de muoite wurdich, omt de oanfier te lyts is. Oer’t generaal leit de priis hjir ek leger as yn Starum of op Urk. Boppedat komme troch de lege oantier ek gjin frjemde hannelers mear nei De Lemmer, sadat der hast gjin konkurrinsje mear is”, verhaalt de nu 63-jarige Fleer, die in zijn zonen opvolgers heeft, die volgens hem mettertijd zullen moeten uitwijken naar andere afslagen. Om die reden zijn ze ook lid van de vissersvereniging Stavoren, die daar de visafslag van de gemeente heeft overgenomen.

„It is gjin goede saak as de fiskers mar oan ien hanneler leverje. Dat komt de priis net te’n goede”, meent de heer Gerard Sterk van het visverwerkend bedrijf in Lemmer, dat samen met de broers André en Peter wordt gedreven. De aanvoer bij de visafslag te Lemmer is voor dit bedrijf maar van zeer ondergeschikt belang. Toch hoeft de visafslag voor Gerard Sterk niet verdwijnen.

De vier vissers zijn nog ingenomen met de eigen visafslag. Weliswaar is de veilplicht enkele jaren geleden afgeschaft, de handel loopt nog steeds via de gemeentelijke afslag, ook de vis die rechtstreeks wordt verkocht. Vorig jaar zorgde men voor een aanvoer van bijna 135.000 kilogram vis en een omzet van bijna 250.000 gulden. In 1982 beliep de omzet ruim 310.000 gulden en bedroeg de aanvoer rond de 178.000 kilogram. Dat het evenwel ook anders kan zijn, bewijzen de cijfers van 1981. De aan- voer was toen met 61.000 kilogram vis bijna een derde van de hoeveelheid in 1982.

De omzet zat toen toch nog op bijna 230.000 gulden. Snoekbaars, aal, pool vis, baars en kleine spiering zijn qua aanvoer en opbrengst de belang- rijkste soorten voor de afslag. De vraag blijft open of de gemeentelijke visafslag te Lemmer door blijft gaan. Lemmer zal echter definitief de status van vissersplaats verliezen als de visafslag als intermediair tussen de handel en de visserij verdwijnt. It soe spitich weze”, aldus LE-visser Jan Fleer, „de ofslach is hjir symboalysk foar de striid fan de fiskerij op’e Lemmer. It hat ommers in toer west om de Ofslach hjir eertiids te krijen”.

Een beeld van de ansjovisvisserij omstreeks 1930 op de Vluchthaven. De vis wordt aan de afslag gebracht, gewogen en daarna verkocht. Op de voorgrond de vissersman M.Visser, P. Meijer, de directeur van de afslag, een belangstellende jongeman, Chr. Vries, die bij de inval van de Duitsers in mei 1940 bij Achterveld in Utrecht sneuvelde en Jan Verbeek, hulp bij de afvoer van de gewogen vis.

Directeur Steven Visser, noteert de door de Lemster vissers Bauke Visser en Jelle van der Heide geleverde vangst. Plaats van handeling is het kleine gebouwtje van de visafslag aan de Willemskade in Lemmer

Gauke Bootsma, Marten Dijkstra en Ko Windt.

Sleat Eartiids: P. MEIJER GAAT MET PENSIOEN

De Lemster afslag verliest directeur-voor-hele-dagen.

Het is absoluut geen geheim, dat het er met de Lemster visafslag allesbehalve rooskleurig voor staat. De aanvoer slinkt, doordat de vloot ieder jaar kleiner wordt, de vaste lasten, bijvoorbeeld de post salarissen, stijgen en de kopers tonen ook al niet meer de belangstelling, die ze vroeger aan de dag legden. Op het ogenblik is het al zo, dat er dik geld bij moet. Is dat verantwoord, heeft het gemeentebestuur zich afgevraagd, kunnen we de zaak maar niet beter sluiten? We doen het niet, was de conclusie, eerst gaan we eens kijken of er niet iets valt te bezuinigen. Er viel inderdaad wat te bezuinigen. De directeur, de heer P. Meijer, gaat met ingang van 1 augustus met pensioen en voor hem komt geen directeur-voor-hele-dagen in de plaats. Dit is een tijdelijke oplossing. Over een jaar of wat bestudeert met de kwestie opnieuw. Waarom wordt de afslag, ondanks de tekorten, in stand gehouden? Eén van de redenen is de verwachting, dat de vissers van de zuidwal, die door de polders uit hun gebied worden gedreven, hun thuishavens noordelijker zullen zoeken. Misschien krijgt Lemmer op die manier wat meer vissers en dan zou het alleen maar zonde zijn, dat de afslag zou zijn opgeheven. Overhaast te werk gaan, heeft nog nooit voordeel opgeleverd, dacht het gemeentebestuur. Laten we het nog een paar jaar aanzien.

Overigens was het niet de eerste keer, dat de afslag met één been in het graf stond. In 1933, met het gereed komen van de Afsluitdijk, vond men het ook niet meer de moeite waard er een afslag op na te houden. De directeur en de afslager gingen allebei tegelijk met pensioen en over het algemeen achtte de gemeente de aanstelling van nieuwe functionarissen overbodig. De kopers gingen niet met deze gedachte accoord. Ze verzochten de heer Meijer de zaken waar te nemen. Deze voelde er wel iets voor. Hij sloot met de gemeente een overeenkomst en werd zodoende directeur. Een nieuwe afslager verscheen niet — wel hielp een dochter de heer Meijer af en toe eens een handje.

De keuze van de kopers was op de heer Meijer gevallen, omdat hij van 1931 af als assistent op de afslag werkte, een Lemster was en de visserij van haver tot gort kende. Tijdens zn assistentschap beheerde hij het nutsgebouw. Na dus in het begin de zaken min of meer alleen te hebben bedisseld, stegen de prijzen in de oorlog zo, dat er weer een afslager af kon. Die afslager is er nog, maar de besommingen daalden naderhand dermate aanzienlijk, dat op het ogenblik met een tekort moet worden gewerkt. Ook de uitdunning van de vloot werkte de teruggang in de hand. Toen de heer Meijer begon waren er zon vijftig vaartuigen, nu houdt het met een dikke twintig al op. Al met al is de geschiedenis van de Lemster visafslag een trieste geschiedenis. De afslag loopt op z’n laatste benen, zegt men in Lemmer. Inderdaad, het lijkt er veel op. In 1933 dacht men echter precies hetzelfde. Toen kwam er een opleving. Misschien komt er weer een opleving, wie weet. Men moet evenwel een optimist-doordik-en-dun zijn om aan deze zienswijze veel steun te hebben.

Links de visafslag

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.