De Gereformeerde kerk.
Rond het jaar 1840 stond hier een kerkgebouw van de Christelijk Gereformeerde gemeenschap, dat in april 1876 werd vervangen door een nieuw gebouw.
In 1887 werden zij opgenomen in de nog steeds bestaande Gereformeerde Gemeente. Nadat deze gemeente, aanvankelijk na het aansluiten bij de Doleantie, bijeenkwam in de christelijke school, volgde al spoedig de oprichting van een eigen kerkgebouw. Dit gebouw, voorzien van een toren, consistorie, kosterswoning en pastorie, werd in februari 1887 officieel in gebruik genomen.
In 1922 werd het gebouw uitgerust met een nieuw pneumatisch pijporgel, waarna in 1924 een ingrijpende restauratie plaatsvond. Tijdens deze restauratie werd tevens elektrische verlichting geïnstalleerd..
De gemeente is achtereenvolgens door de volgende predikanten bediend: van 1887 tot 1893 door M. Brouwer, van 1894 tot 1924 door A. de Geus, van 1924 tot 1928 door P. Hekman in 1930 gevolgd door B. G. de Bruijn.
Het gemeentehuis
In eerdere eeuwen veranderde de zetel van het hoofd van de grietenij met enige regelmaat, zoals blijkt uit de onderstaande lijst van grietmannen:
- 1497. Edo Jongema, van Kornwerd, zoon van Keimpe Jongema te Rauwerd.
- 1498. Augustinus Styntjema. Hij sneuvelde 10 Juni van dat jaar in het vroeger door ons beschreven gevecht bij Laaksum, en zou de overgrootvader zijn geweest van den later te vermelden Marten Hankes, grietman van Doniawerstal.
- 1500, Janke Oosterzee, aldus genoemd naar het dorp, waar hij eene state bewoonde.
- 1517. In dit jaar kreeg Gysbert van Schoten niet alleen Schoterland, maar ook Oostzingerland, het oostelijk deel van Lemsterland onder zijn bestuur. Waarschijnlijk waren toen de andere dorpen tijdelijk bij Gaasterland gevoegd.
- 1524. Nolle Heresz. Van hem staat geboekt, dat hij in de gevangenis gezet werd, omdat hij een doodslager had laten loopen, doch waaruit hij in October 1526 weer ontslagen werd. Hij was in 1525 lid van de commissie voor de zeedijken.
- 1528. Pieter Visscher was tegelijk grietman van Doniawerstal, waarover vanwege den Landsdag geklaagd werd, als in strijd met 's lands wetten, waarbij o. a. verboden was, dat iemand meer dan één ambt tegelijk mocht bekleeden. Doch de klagers kregen ten antwoord, dat de grietenijen Doniawerstal en Lemsterland van het begin af voor ééne greitenij gehouden waren, en ook alzoo bediend, omdat de laatste zoo klein was, dat niemand begeerig zou zijn, dezelfe alléén te hebben.
- 1539. Kerst Piersz was in datzelfde jaar Volmacht ten Landsdage. Het volgende jaar werd hij aangeklaagd, als, in strijd met 's lands wetten, niet in zijne grietenij, maar in Schoterland te wonen, en tevens werd hem opgelegd, te bewijzen, dat hij 18 of 20 goudgulden inkomen had, en daarenboven eene borgstelling gevraagd. Tegen het eerste bracht zijn advocaat in, „dat wel waer is dat Kerste woenachtich is in Schoeterlant, doch zoe nae byde Gryetenye van Lemster Vyfgae, dat men mit twie schoeten van eenen boege dar inne soude moegen schieten" doch dat hij, zoo men er op stond, aanbood „te Mey naestcomende", huis, vuur en licht binnen de grietenij te houden, zoodat men hem, zoowel bij nacht als bij dag, altijd zou kunnen komen te spreken; en wat het laatste betrof, dat het bekend was, dat hij genoegzaam onroerende goederen bezat om het gevorderde inkomen te hebben en de gevraagde borgstelling overbodig te maken. Men was hiermede tevreden, onder die voorwaarde, dat, zoo hij zijn aanbod niet op den bepaalden tijd volvoerde, er een andere grietman in zijn plaats benoemd zou worden. In verschillende openbare commissies had hij zitting; zoo maakte hij in 1559 deel uit van de commissie, welke weigerde te voldoen aan het verzoek van Filips II, om met dezen over 's Lans aangelegenheden te Gent te komen raadplegen. Den 9en Augustus 1563 moest hij, wegens doodslag, op zekeren Bauke Tietes gepleegd, de vlucht nemen, waardoor Doniawerstals grietman, Everhard Entes, tot substituut-grietman van Lemsterland aangewezen werd. In December 1569 werd hem opgedragen, om een vendel soldaten bijeen te brengen, en daarover hopman te zijn. Hij komt als grietman nog voor in 1571 en is niet lang daarna overleden.
- 1572. Idzard Stijntjema. Hij komt in 1571 voor als dijkgraaf van de zeedijken, loopende van het Roode Klif tot Veenhuizen. Destijds aan eene nieuwe ziekte te bed liggende, werd op zijn verzoek (in 1574?; tot substituut-grietman van Lemsterland aangewezen zijn familielid Marten Hankes, grietman van Doniawerstal.
- 1579. Sybrand Benkesz deed na het overlijden van zijn voorganger, alle mogelijke moeite, om dezen als grietman en dijkgraaf op te volgen. Wegens verschil van inzicht tusschen den Stadhouder en Gedeputeerde Staten volgde eerst in 1579 zijne benoeming; in dat jaar wordt bij althans genoemd „grietman van Lempster Vijfgae". Evenwel heeft hij niet lang daarvan genoegen gehad, want bij den ommekeer van zaken in 't begin van 1580 werd hij in gijzeling genomen, en omtrent hem bepaald: „zal alhier binnen Leeuwarden in eene herberge geconfirmeerd blijven totter tijt toe hy alle resten ende achterdaden van de penningen op de jurisdictie van Lempstervijfgae volgens de uyt-schryvinge van den hove gesteld, zal opgebracht ende betaelt hebben.'' Wegens zijne Spaanschgezindheid werd hij daarop afgezet en verbannen, waarna hij in 1582 te Groningen gestorven en bij de Minderbroeders aldaar begraven is.
- 1580. Pier Anskesz was vrij stellig een kleinzoon van den gelijknamigen grietman van Doniawerstal (sedert 1541). Tevens hopman van een vendel soldaten zijnde, lag hij in 1580 in de Lemmer, om deze plaats te verdedigen, doch door den onwil der laatsten om te vechten, moest hij de schans verlaten, en nam met zijne soldaten alle krijgsbehoeften en eenige schepen de wijk naar Enkbuizen. In 1596 beklaagde zich zekere Antonius Trajectensis, eertijds kanunnik te Leeuwarden, dat hij indertijd "doer den hopman Pier Ansckes", die toen in den schans van den Lemmer lag „sonder enig recht oft reeden van den dorpe gehaelt ende an handen ende voeten gesloten is geweest".
- 1585. Jaen Aukesz was in dat jaar tevens Volmacht ten Lansdage.
- 1609. Christiaan Johannes Oosterzee, zeer waarschijnlijk familie van voren-genoemden Kerst Piersz, woonde op zijne state te Oosterzee; hij is tevens geweest Volmacht ten Landsdage (1601), lid van Gedeputeerde Staten (1601) en der Staten-Generaal (1607).
- 1635. Ciprianus Oosterzee. denkelijk een zoon van voorgaande, en gehuwd met Tsjomke, dochter van Jochum van Wykel, was tevens, tot 1640, lid der Provinciale Staten.
- 1641. Frederik van Roorda werd tevens in dat jaar Dijkgraaf van de Zeedijken van het Roode Klif tot Veenhuizen. Hij was tevens lid van Gedeputeerde Staten (1652) en Volmacht ten Landsdage (1635—'65).
- 1665. Sake Fokkens, zoon van den gelijknamigen grietman van Opsterland (sedert 1623), was gehuwd met Antje, dochter van Utingeradeels grietman Regnerus van Andringa. Hij overleed reeds in hetzelfde jaar; zijne weduwe echter stierf eerst in 1718, na drie mannen overleefd te hebben, n.l. behalve genoemde, rog T. van Boelens, grietman van Achtkanspelen, L. Lycklama á Nijeholt, grietman van Ooststellingwerf, en werd te Oldeboorn begraven.
- 1666. Tinco van Andringa, broer van vorengenoemde Antje, huwde Eritia, dochter van Schoterlandsch grietman D. de Blocq van Scheltinga, en ligt met zijne echtgenoote te Oldeboorn begraven.
- 1689. Martinus van Scheltinga werd, na volbrachte studiën en een reis door Frankrijk, grietman van Lemsterland en deed in 1692 hiervan afstand aan zijn neef, Regnerus van Andringa, waarna hij zelf zijn vader als grietman van Schoterland opvolgde.
- 1692. Regnerus van Andringa was 24 December 1674 op de Lemmer geboren als zoon van bovengenoemden Tinco en werd reeds op 18-jarigen leeftijd grietman. Behalve dat bij zeer bekwaam was in staatszaken, heeft hij zeer veel tot den bloei zijner geboorteplaats bijgedragen, zoowel door het doen aanleggen van welingerichte veerschepen van de Lemmer op Amsterdam, Zwolle en Kampen (1703), alsmede een postwagen van de Lemmer op Groningen en daarna ook op Leeuwarden (1740), alsook door het derwaarts lokken van ondernemende menschen tot „het oprigten fabrijken en trafijken". Na een bijna 50-jarigen dienst als grietman deed hij als zoodanig in 1741 afstand en overleed, ongehuwd, drie jaren later, den 25sten Augustus. Aangezien met zijn jongeren broeder Livius Theodorus het geslacht van Andringa is uitgestorven werd overeenkomstig beider begeerte in de Hervormde kerk te Oldeboorn een monument met uitgebreide Latijnsche inscriptie gesteld.
- 1741. Regnerus Lycklama á Nijeholt, ongehuwd gebleven, was aanvankelijk kapitein, daarna ritmeester en vervolgens grietman van Lemsterland, welke grietenij hij 12 Januari 1752 verwisselde met Utingeradeel. Hij ligt te Oldeboorn begraven.
- 1752. Daniël Livius de Kempenaer, zoon van Danker de Kempenaer en Romelia van Andringa, was — evenals zijn voorganger — eerst kapitein, daarna ritmeester en vervolgens grietman van Lemsterland.
- 1772. Regnerus Livius van Andringa de Kempenaer, zoon van Hendrik de Kempenaer en Quirina Jacoba Schott, werd in 1795 van zijn post ontzet, doch later o.a. onder koning Lodewijk tot Landdrost van het departement Friesland, en onder keizer Napoleon tot Prefect van den Boven-IJsel (Gelderland) benoemd. Hij stierf gedurende het beleg van Arnhem in 1813.
In het jaar 1814 werd de grietenij formeel opgesplitst in de mairiën Lemsterland en Oosterzee.
- 1816. Antoon Anne van Andringa de Kempenaer, zoon van Regnerus Livius v. A. d. K. was in 1803 drost van Utingeradeel, Haskerland, Doniawerstal, Slooten en Lemsterland, en baljuw aldaar in 1812. In 1815 was hij lid van de Staten van Friesland; door koning Willem I werd hij tot den adelstand verheven. Hij stierf in 1825, als lid van de 2e Kamer der Staten-Generaal, te 's Gravenhage.
- 1825. Onno Reint van Andringa de Kempenaer, oudste zoon van voorgaande, was lid van de Ridderschap van Friesland en Ridder van de orde van den Nederlandschen Leeuw. Aanvankelijk grietman van Lemsterland, verwisselde hij deze grietenij met die van Rauwerderhem in 1830.
- 1830. Willem Carel Gerard van Welderen baron Rengers, gehuwd met Quirina Jacoba, dochter van bovengenoemden Regnerus Livius van Andringa de Kempenaer, was eerst page bij koning Willem I, daarna 2e Luitenant bij de Kurassiers. Bij zijn overlijden in 1836 bekleedde hij tevens de betrekkingen van honorair-kamerheer, adjunct-houtvester en lid van de Ridderschap en der Staten van Friesland.
- 1836. Wilco van Andringa de Kempenaer, zoon van genoemden Regnerus Livius v. A. d. K., half-broeder van Antoon Anne, en volle broeder van Quirina Jacoba, beide eveneens bovengenoemd, was in 1830 2e luitenant bij de mobiele Friesche Schutterij, en sedert 1837 adjunct-houtvester. Hij werd in 1851 op zijn verzoek als grietman eervol ontslagen.
Na hem waren achtereenvolgens burgemeester van Lemsterland: sedert 1851: jhr. mr. C. L. van Beyma thoe Kingma; sedert 1882: K. S. van Andringa; sedert 1886: H. Luiking; sedert 1910: mr. G. A. M. Kallenbach, en sedert 1919: H. Pollema.
- 1919 - 1931 H. Pollema ARP
- 1931 - 1934 Jan Harmens Slump -Verongelukt op 10 december 1934
- 1935 - 1957 M. Krijger SDAP/PvdA -Verongelukt op 3 december 1957
- 1958 - 1966 Leo Brouwer CHU
- 1966 - 1984 F. Faber CHU/CDA vanaf 1979 tevens waarnemend burgemeester van Sloten
- 1984 - 1992 G.F. Eijgelaar CDA
- 1992 - 2008 Jo Bosma D66/geen
- 2008 - 2013 Dick Stellingwerf ChristenUnie
Burgemeesters van De Friese Meren: De gemeente De Fryske Marren is op 1 januari 2014 gevormd door de fusie van de gemeenten Gaasterlân-Sleat, Lemsterland en Skarsterlân.
- 2014 - 2015 A. (Arie) Aalberts CDA -waarnemend
- 2015 - 2024 Fred Veenstra CDA. Hij is de eerste kroonbenoemde burgemeester van de gemeente.
- 2024 - ........Nicolaas Lubertus Agricola
De Schulpen te Lemmer, circa 1780, met onder andere het beurtschip naar Amsterdam, het logement 'De Wildeman' en het Grietmans- of Kempenaershuis..
Voorafgaand aan het vervolg willen wij enkele aanvullingen delen op onze voorgaande uiteenzetting. De kerk beschikt over twee hangzolders en vier toegangsdeuren. Aan de zuidelijke muur is een vlakke houten zonnewijzer te vinden, terwijl de verguld-koperen windwijzer op de toren de vorm van een zeilschip heeft.
Tijdens de grote overstroming van het jaar 1825 stond het water in de kerk tot een hoogte van wel twee palmen. Als gevolg hiervan stortten meerdere graven in, waardoor de grafstenen tegen elkaar kwamen te staan. Dit leidde ertoe dat de kerk tijdelijk ongeschikt werd voor gebruik..
Met betrekking tot de Israëlitische gemeente, die in 1890 een ledental van 90 omvatte, waaronder één Portugees-Israëliet, ontvingen wij van de heer H. F. W. Luiking, verwant aan burgemeester H. Luiking van Lemsterland, de volgende relevante details. Een gedenksteen in de voorgevel van haar voormalige synagoge aan de Beneden-Schans vermeldt het volgende::
„De eerste steen van dit gebouw gelegd den 29 Maart 1866 door B. A. Zeehandelaar. Kerkmeester".
In het genoemde jaar is het gebouw, dat destijds onvoldoende ruimte bood, uitgebreid en gemoderniseerd. Van de destijds ongeveer dertig aanwezige gezinnen waren er nog slechts drie overgebleven. Tijdens de periode van de verbouwing was de heer Italië aangesteld als Joodse onderwijzer (voorafgegaan door de heer Marcus Mendels), waarna achtereenvolgens de heren Cramer, Van Ronkel en Borstrok deze functie hebben bekleed..
De synagoge heeft gedurende geruime tijd ongebruikt gestaan en is toen verkocht en vervolgens ingericht als clubgebouw van de Arbeidersjeugdcentrale. Het kerkzilver, waaronder lampen en andere objecten, is overgebracht naar Sneek, waar de Joodse gemeenschap van Lemmer momenteel onder valt. Het kerkarchief werd helaas tijdens de laatste mobilisatietijd, vanwege de destijds hoge papierprijzen, als oud papier verkocht..
Het Kantongerecht
Voorheen bekend als het Vredegerecht, werd het in 1810 verplaatst van Slooten naar Lemmer. De eerste vrederechter die daar zijn ambt bekleedde, was aldaar actief:
- in 1812: A. A. van Andringa de Kempenaer, en vervolgens, na ene vacature van enige jaren;
- in 1819: F. Z. Reneman. Na dezen volgden:
- in 1826: A. H. de Koe;
- in 1827: F. Z. Reneman wederom, en
- in 1828: Mr. M. Meinesz.
Met de herstructurering van de rechterlijke macht in ons land in het laatst genoemde jaar, werd Lemmer aangewezen als hoofdplaats van het kanton, dat de gemeenten Gaasterland, Slooten, Lemsterland en Doniawerstal omvatte. De heer Meinesz werd benoemd tot de eerste kantonrechter van dit gebied, een functie die hij bekleedde tot het jaar 1858..
Daarna hebben achtereenvolgens deze functie vervuld:
- sedert 1858; Mr. J. B. Vos;
- sedert 1861; Mr. E. H. Tenckink;
- sedert 1866: Mr. J. O. H. Ramaer;
- sedert 1870: Mr. S. J. Fockema Andreae;
- sedert 1877: Mr. K. Klein;
- sedert 1891: Mr. A. Croockewit;
- sedert 1896: Mr. J. de Jonge;
- sedert 1904: Mr. F. Beudeker;
- sedert 1907: Mr. J. H. ten Bokkel Huinink;
- sedert 1914: Mr. C. W. Thöne;
- sedert 1918: Mr. dr. C. H. Baale, tot 1926, sedert wanneer de functie vacant is, en hare waarneming is opgedragen aan Bolsward kantonrechter mr. dr. N. Hofstee.
Particuliere Gebouwen !(Na deze beschrijving 1930, heeft er een vernummering plaats gevonden)
De volgende particuliere gebouwen, gekenmerkt door hun Louis-stijlen, behouden een zekere mate van historische en architectonische betekenis:
- Langestreek, no. 6: Een gevel in Lodewijk XV-stijl, daterend uit 1773, gekenmerkt door een fraai gebeeldhouwde halsgevel. Het pand beschikt tevens over een kelderverdieping met uitstaande winkelkasten, welke zijn afgedekt door een doorlopend bordes met trap. Het interieur is voorzien van eenvoudige betimmeringen in Lodewijk XVI-stijl. In de voorkamer bevinden zich, als wandbekleding, beschilderde doeken die landschappen uit Gaasterland, Lemsterland, Schoterland en Doniawerstal uitbeelden. De huidige bewoner bezit onder andere een schilderij vervaardigd in een 18e-eeuwse techniek van goud- en zilverdruk, welke de drukkerij van de „Leeuwarder Courant" rond het jaar 1760 verbeeldt.. *
(* "Omtrent de afbeelding van de drukkerij der „Leeuwarder Courant" in eene Lemster woning, door mij beschreven, mocht ik de volgende opheldering uit de Lemmer ontvangen; Het no. der bedoelde woning is, sedert eene plaats gehad hebbende vernummering, thans Langestreek 20. In dit huis hebben, zooals u schrijft, beschilderde doeken als behangsel gezeten, voorstellende landschappen in Gaasterland, Lemsterland enz. Verder zat er een beschilderd stuk behangsel, voorstellende, zooals u schrijft, de drukkerij der „Leeuwarder Courant" omstreeks 1760. Helaas zijn al deze schilderstukken, dus ook dat met de drukkerij, door den vorigen bewoner, overgeverfd. De man had zeker lang genoeg op de afbeeldingen gekeken en wilde eens een andere kleur hebben en verfde ze wit, zoodat er van de prachtige schilderstukken niets meer te zien was. De tegenwoordige bewoner heeft over de witte verf weer behangselpapier geplakt, omdat de witte kleur hem verveelde")
Langestreek 20
Langestreek, no. 63: Gebeeldhouwde halsgevel met een elegant uitgevoerd dakvenster, daterend uit het derde kwart van de 18e eeuw. De entree wordt gekenmerkt door een deurkozijn met een robuuste middenstijl, voorzien van verfijnd houtsnijwerk dat een zee met schepen afbeeldt..
Langestreek, no. 69: Woning met een indrukwekkende bedstedewand in de achterkamer, gekenmerkt door een centraal geplaatste, vooruitstekende bedstede. Aan weerszijden van de bedstede bevinden zich kasten, rijkelijk voorzien van fraai snijwerk op de panelen en architraven, met voorstellingen van vogels en bloemen. De schoorsteenmantel, eveneens versierd met gedetailleerd snijwerk, bevat een schilderstuk dat Jakob, Ezau en Rebekka uitbeeldt. Deze elementen dateren uit het derde kwart van de 18e eeuw en getuigen van een uitzonderlijk vakmanschap en artistieke waarde..
Langestreek, no. 85. Een indrukwekkende Lodewijk XV-gevel met rijkelijk versierde gebeeldhouwde halsgevel en het opschrift: Anno 1776. In zowel de voor- als achterkamer van de woning bevindt zich een fraai uitgevoerde bedschutting, voorzien van een centraal geplaatste, vooruitstekende bedstede. Aan weerszijden van de bedstede bevinden zich kasten, elk uitgevoerd met zorgvuldig vervaardigd snijwerk in Lodewijk XV-stijl, conform de afwerking van de kamerdeuren..
Turfland, no. 300: Gevel in Lodewijk XV-stijl, met dakvenster waarop zich een gebeeldhouwde halsgevel bevindt. Turfland, no. 335: Gevel met dakvenster, waarop een gebeeldhouwde halsgevel uit het jaar 1758.
In de achtergevel van een woning in het Turfland bevindt zich een grote memoriesteen, voorzien van zorgvuldig uitgebikte wapens, vermoedelijk behorend aan de families Roorda en Harinxma thoe Heeg. De steen is omgeven door een rijkelijk geornamenteerde omlijsting, waarop de volgende inscriptie te lezen is: „Den 21 Mei heeft Frederik van Roorda den eersten steen gelegd. Anno 1651." Deze memoriesteen vormt ongetwijfeld een historische herinnering aan Frederik van Roorda, destijds grietman van Lemsterland..
Het logement "De Wildeman" beschikt over een gevel uit het jaar 1773, voorzien van een dakvenster met een fraai gebeeldhouwde hakgevel. Centraal in de gevel bevindt zich een grote gevelsteen waarop een gebeeldhouwde afbeelding van een Moor staat, vergezeld van het onderschrift: „De Wildeman". Direct naast het pand "De Wildeman" staat een gebouw met een rijkelijk versierde halsgevel, daterend uit het jaar 1762..
De Schutsluis
Dateert in zijn huidige (1930) vorm uit het jaar 1887. De 18e-eeuwse geschiedschrijver Foeke Sjoerds geeft hierover een gedetailleerde beschrijving.:
„De Lemmer is van een treffelijke zyl voorzien. In 't begin van de voorgaande eeuw moet 'er nopens het doorgraven van deze zyl verschil zijn geweest, alzo 'er het Hof op den 6 Dec. 1602 Sententie over uitgesproken heeft, en volgens welke uitspraak de Staten des Lands, op den 24 Feb. 1604 belast (= gelast) hebben, dat de verschillende partijen zig zouden hebben te schikken. Van oude tijden af hebben de dorpen Lemmer, Eesterga en Follega de Lemsterzyl in bezittinge gehad, en deze hebben by een zwaar ongeluk, in den jare 1702, van de Provincie verzogt en bekomen eene vergoedinge tot herstel: dat de Havenwerken alleen de genoemde dorpen, maar de Zylwerken de Provincie aangaan."
En bij de schrijver van der Aa (Anno. 1815) lezen we:
„De Lemmer is een dubbele streek huizen, gebouwd aan de Zijlroede, die, van het K.W, tot het Z.O. schietende, midden in het dorp, door een ruim verlaat of schutsluis loopt, en daarop in een ruime buitenhaven, aan weerskanten met een houten hoofd voorzien, eindigt. Op het N.-hoofd brandt des nachts, ter verkenning, een hooggeplaatste lantaren. In 1838 is een belangrijke herstelling aan de hier hier liggende zeesluis geschied, waarbij de houten beschoeiingen door een steenen kade vervangen werden."
Reeds in die tijd speelde de zeescheepvaart een minder prominente rol dan de binnenlandse scheepvaart. In het jaar 1844 werden 22 zeeschepen ingeklaard en 30 uitgeklaard. In de nabijheid van de schutsluis bevinden zich een sluishuisje en een gebouw voor de peilschaal, welke voorzien zijn van een aantal kenmerkende en traditionele zeemansrijmpjes als:
„'t Mag vloeijen, 't mag ebben, Die niet en waagt en zal niet hebben." of „Kokmeeuwen aan land Onweer voor de hand."
De Havenwerken
De havenwerken, opgericht in 1887, bestaan uit twee imposante havendammen die als gebogen vangarmen ver de zee in reiken. In de bocht van één van de dammen bevindt zich een groot, prominent havenvuur, terwijl op de uiteinden van beide dammen kleinere vuren zijn geplaatst. Deze vuren, ondersteund door robuuste ijzeren constructies, dienen als betrouwbare bakens en wijzen schippers en vissers al van grote afstand nauwkeurig de juiste koers naar de haven.
Ten westen van de haven bevindt zich de Tramhaven. Aan de oostzijde ligt de Vluchthaven, waar diverse vissersvaartuigen tijdens stormachtig weer een veilige toevlucht zoeken. Verder in oostelijke richting, grenzend aan de Vluchthaven, bevindt zich een uitgestrekt terrein dat is ingericht als nettendrogerij. Nog verder oostwaarts zijn zowel de stroomsluis als de woning van de havenmeester gesitueerd..
Een elegante memoriesteen vermeldt dat de genoemde sluis werd gebouwd in het jaar 1887, gelijktijdig met de aanleg van een zeewering rondom Lemmer, de constructie van een nieuwe buitenhaven, de bouw van een moderne schutsluis en de realisatie van een verbindingskanaal met brug tussen de Rijn en de binnenhaven..
De Verbinding tussen De Lemmer en Amsterdam
Op 1 juni 1828 werd de stoomboot "De IJssel" in gebruik genomen voor de dienstregeling tussen Amsterdam en De Lemmer. Op 3 augustus 1840 werd een maatschappij opgericht met het doel een gestructureerde en regelmatige stoomvaartverbinding tussen deze twee locaties te realiseren. Uiteindelijk werd op 10 augustus 1901 een zogenoemde "brug over de Zuiderzee" tot stand gebracht door de inzet van twee snelvarende salon-zeestoomjachten, de Bolsward en de Heerenveen, die de afstand tussen Amsterdam en De Lemmer in slechts 4,5 uur konden afleggen.
Voor de introductie van de stoomvaart in deze regio werd de reis tussen de genoemde plaatsen verzorgd door de robuust gebouwde Lemster beurtman. Wijlen de heer mr. J. Dirks vermeldde hierover dat in de kajuit van dit vaartuig een waarschuwing was aangebracht. Deze waarschuwing, bedoeld om reizigers erop attent te maken zich te bukken bij het afdalen naar het vertrekje met de drie slaapkooien, was in grote letters op de bovenzijde van een balk aangebracht. In zijn jeugd stond daar te lezen: "Bok wat" (te interpreteren als: buk of buig enigszins)..
De kooien vertoonden het opmerkelijke kenmerk (zoals op basis van ervaring werd vastgesteld) dat het bij zware stormen buitengewoon lastig was om vanuit de kooi aan de lijzijde op te staan, terwijl men aan de loefzijde juist het risico liep eruit te rollen. Daarnaast bood de middelste kooi nauwelijks de mogelijkheid om in een horizontale positie te rusten. Dit vormt een aanzienlijk contrast met het comfort en de luxe die tegenwoordig worden geboden door de keurig ontworpen couchettes en hutten aan boord van de majestueuze salonboot, „de koningin der Zuiderzee".