Lemmer, gezien in 1930 |4|

|    1   |    2    |    3   |    4   |    5    |    6   |

De Engelsche aanval in 1799.

Deze illustratie van Pieter Idserdts toont een Engels schip, beladen met steenkool, op weg naar de zeehaven van Lemmer. Aan de rechterzijde is tevens een spiegeljacht afgebeeld.

Met betrekking tot deze historische gebeurtenis delen wij het volgende mee, voornamelijk op basis van een manuscript afkomstig van de eerder genoemde Poppe Jans Poppes uit Lemmer, welk manuscript momenteel in het bezit is van de heer H. F. W. Luiking, eveneens woonachtig te Lemmer. Zoals bekend vond op 27 augustus 1799, in een poging om de oude regeringsvormen van de Bataafse Republiek te herstellen, na een hevige kanonnade een Anglo-Russische landing plaats bij de Keeten, gelegen tussen Callantsoog en Huisduinen. Deze landing werd gevolgd door ontscheping en intense gevechten met de Gallo-Bataafse troepen. Minder dan een maand later verschenen Engelse oorlogsschepen in de Zuiderzee, wat het moreel van de aanhangers van het Huis van Oranje in de omliggende gebieden aanzienlijk versterkte.

Op 21 september gingen Enkhuizen en Medemblik over in Engelse handen, een gebeurtenis die op 23 september werd gevolgd door de overgave van Staveren, waar de Oranjevlag vanaf de toren gehesen werd. Op zondag 22 september ontstond er onrust onder de inwoners van Lemmer, nadat Engelse schepen in de richting van Urk werden waargenomen en uit de richting van Enkhuizen een hevige kanonnade klonk. Achteraf bleek dit een vreugdesalvo te zijn, waarmee de Engelsen de veilige aankomst van de divisie van de hertog van York op Texel vierden. Dit veroorzaakte echter grote verwarring, zoals treffend werd beschreven: „veroorsaakende zoo veel confusie, dat 't volk 's middags bijna alle uyt de kerk liep". Tegelijkertijd verspreidde zich het bericht dat Staveren zich aan de Engelsen had overgegeven.

Als gevolg hiervan werden de volgende dag in het nabijgelegen Balk de vlaggen aan torens en schepen gehesen, terwijl vrijwel alle inwoners zich sierden met oranjelinten op hoed en borst. Van de kanonneerboten die vóór de haven van Lemmer gestationeerd waren — deze waren oorspronkelijk met bestemming naar Amsterdam uitgevaren, maar uit vrees voor de Engelse vloot via Workum binnendoor naar Lemmer gevaren — vertrok een gewapende sloep met ongeveer twintig manschappen naar de wal. Tijdens deze actie werd er veel geschreeuwd en overmatig geschoten in de straten, wat leidde tot grote verwarring onder de inwoners.

De onrust te Balk nam verder toe toen gewapende Patriotten uit Gaasterland en Slooten oprukten, terwijl de kommies van Loenen uit de Lemmer de situatie verergerde door met een groep van 50 man vanaf de wachtschepen bij te dragen aan de spanningen. Dit leidde ertoe dat vlaggen en oranje tekens haastig werden verwijderd en men zich terugtrok binnen de eigen woning. Sommigen besloten zelfs om tijdelijk elders onderdak te zoeken.

In Balk vonden destijds meerdere arrestaties en plunderingen plaats. Zo werd de woning van Bart Sytses volledig leeggeroofd en zijn schip, waarop een gele vlag wapperde, naar Lemmer overgebracht. Daarnaast werd uit de woning van Berend Berends een aanzienlijke som geld ontvreemd, en zelfs een oudere weduwe werd hierbij tragisch om het leven gebracht door een schietincident.

Op dezelfde dag werden acht personen, bemanningsleden van een naar Lemmer afgedreven Engelse sloep, als krijgsgevangenen overgebracht naar Leeuwarden. Op 24 september werden ter hoogte van Urk en Schokland verscheidene schepen, afkomstig uit Holland en varend richting Friesland, waaronder het schip van de Lemster veerman, schipper Lippe Gerbens van der Veen, door de Engelsen buitgemaakt. De passagiers van deze schepen werden echter binnen korte tijd vrijgelaten en arriveerden drie dagen later via Stavoren opnieuw in Lemmer, met uitzondering van de representant Gerlsma, die als gijzelaar naar het admiraalschip te Enkhuizen werd overgebracht.

Op 27 september arriveerden, op een afstand van ongeveer één mijl van de haven van Lemmer, de Engelse brikken *L'Espiègle* en *Speedwell*, onder het bevel van kapitein William Boton. Vanuit deze positie werd kapitein James Boorder, als parlementair gezant, naar de stad gestuurd. Na een verblijf van ruim een uur aan boord van de kanonneerboten, die voor de haven waren gestationeerd, werd hij verder, geblinddoekt, begeleid naar herberg 'De Wildeman'. Hier bevond zich de gemeenteraad, samen met een contingent van ongeveer 35 militairen onder leiding van luitenant P. van Groutten, commandant van Lemmer.

Na het stellen van enkele vragen verbleef hij, vanwege de ongunstige weersomstandigheden, tot de volgende middag aan wal. Vervolgens keerde hij, voorzien van oranje linten op hoed en borst, terug naar boord. Hoewel tijdens deze ontmoeting niet expliciet werd gesproken over de mogelijke opeising van de plaats, besloten enkele burgers, uit voorzorg en angst voor dergelijke maatregelen, de Lemmer te verlaten, met al hun bezittingen.

De vijfendertig genoemde manschappen werden spoedig versterkt met een contingent van vijfhonderd gewapende burgers en Bildtboeren, voorzien van enkele veldgeschutten, met als doel "deze plaats tegen elke mogelijke aanval te verdedigen." Dit werd gerapporteerd door de Extra-ordinaire Bataafsche Leeuwarder Courant, in de editie gedateerd 26 september 1799, met een bericht vanuit Lemmer: "Ons garnizoen is thans aanzienlijk in aantal (volgens kapitein James Boorder bedroeg dit duizend man reguliere troepen) en vastberaden om elke actie van de Britten tegen te gaan. Er wordt momenteel gewerkt aan de aanleg van indrukwekkende batterijen, die binnen korte tijd voltooid zullen zijn."

Op dezelfde dag vonden meerdere schermutselingen plaats. Een Engelse sloep werd beschoten door vier van onze sloepen, maar deze trokken zich al snel terug, omdat zij niet bestand waren tegen het verder reikende geschut van de Engelse sloep. Daarnaast werd een lichter, die in het zicht van de haven zeilde, door een Engelse sloep buitgemaakt. In reactie daarop openden onze kanonneerboten het vuur op de Engelse sloep. Deze actie werd door commandant Bolton geïnterpreteerd als een aanleiding om de controle over Lemmer zelf te verkrijgen.

Uiteindelijk zagen twee van onze bewapende vaartuigen zich genoodzaakt hun aanval op een Engelse barkas te staken, aangezien een Engelse brik onverwachts naderde. Om te voorkomen dat zij zelf ten prooi zouden vallen aan deze rovers, werd besloten de barkas te laten ontsnappen.

Twee dagen later naderden vier van de zeven Engelse schepen, die op dat moment zichtbaar waren vanaf de Lemmer, de haven. Zij stuurden wederom kapitein Boorder als parlementair afgezant. Ditmaal gaf hij te kennen niet in De Wildeman, maar in de Rechtkamer ontvangen te willen worden. Tijdens deze ontmoeting stelde hij een formele eis aan de lokale commandant en de gemeentelijke autoriteiten: de overgave van de Lemmer, inclusief de vele geladen schepen die zich daar bevonden. Daarnaast bracht hij de volgende boodschap over aan de commandant: „Elk verzet van uw kant is zinloos. Ik geef u een uur de tijd om de vrouwen en kinderen in veiligheid te brengen. Indien deze termijn verstrijkt en de stad niet is overgedragen aan de Britse troepen in naam van de Prins van Oranje, zullen uw soldaten onder de puinhopen van de stad hun einde vinden!" Hierop antwoordde de commandant resoluut dat de verdediging van de Lemmer tot de laatste man zou worden voortgezet.

Nauwelijks was de parlementair teruggekeerd aan boord, of er leek een zekere mate van onrust de vergadering te hebben bevangen. Al spoedig trachtte men de parlementair opnieuw te bereiken om hem te verzoeken om een uitstel van 24 uur, teneinde het standpunt van het Departementaal Bestuur van Zwolle te kunnen vernemen. Hierop volgde echter een resoluut en bondig antwoord: indien de Prinsen-vlag niet binnen het tijdsbestek van een half uur zou zijn gehesen, zou de stad onderworpen worden aan een bombardement.

In reactie op de situatie te Lemmer werden voorzorgsmaatregelen getroffen voor het ergste scenario. Veertien trommelaars werden ingezet om alarm te slaan en alle gewapende manschappen op te roepen zich gereed te maken. Ondertussen verlieten veel inwoners in allerijl de plaats, waarbij zij meenamen wat zij aan draagbare bezittingen konden verzamelen. Een zekere Douwe Pieters Sytsma uit Lemmer beschreef die dag als volgt: „De situatie was uiterst zorgelijk en men verkeerde in een staat van verslagenheid; er was geen hoop meer en een tegenaanval leek uitgesloten. Maar God, die wonderen verricht, keerde het lot ten goede.”  Want geheel onverwacht trokken de Engelse troepen zich terug, waarmee Lemmer gespaard bleef, zoals we verderop zullen zien.

Onzerzijds werden enkele 18-ponders uit de kanonneerboten gedemonteerd en strategisch op beide havenhoofden geïnstalleerd, terwijl een batterij op de Zandbanken werd opgesteld. Echter, tijdens de uitvoering van deze werkzaamheden leek het erop dat ook de militaire leiding bezorgdheid begon te tonen. Plotseling werden de kanonneerboten landinwaarts gestuurd richting Heeg, waar men nabij het dorp de schepen van de Staat zag naderen.

De angst was dermate groot dat de bevriende vaartuigen werden aangezien voor vijandelijke schepen. Dit leidde ertoe dat een van de eigen schepen moedwillig aan de grond werd gezet, terwijl een ander schip in brand werd gestoken. De bemanning zocht daarop een veilig heenkomen aan wal. Ondertussen beleefde men in Heeg enkele hachelijke momenten, aangezien het brandende schip over een kruitkamer beschikte. Niettemin verliep de ontploffing van het kruit zonder enige schade voor de omgeving.

Op 29 september arriveerden de Engelse brikken in de directe nabijheid van de haven van Lemmer. Tot algemene verbazing naderden drie van hun schepen zelfs tot op een steenworp afstand van de kust, op een locatie waar het water slechts een diepte van 7½ voet bereikte.

De Britse troepen bleven echter niet passief. Waar zij de vorige dag door de lage waterstand waren verhinderd een bombardement uit te voeren, was dit obstakel inmiddels weggenomen. Vanaf drie van hun brikken werd gedurende ongeveer een uur een intensief bombardement op Lemmer uitgevoerd. Kanonskogels van 14 tot 16 pond sloegen in op en door de huizen, waardoor de inwoners zich zoveel mogelijk in hun woningen trachtten te verschuilen om bescherming te zoeken.

Verwarring en angst namen eveneens bezit van het garnizoen, dat zich spoedig terugtrok. Ondertussen bleven de Engelsen hun beschietingen voortzetten. Hierbij raakte onder andere de president van de gemeenteraad, de heer Kerst D. Fortuin, ernstig gewond aan zijn arm, terwijl hij onderweg was om de commandant van Groutten te raadplegen over de te nemen maatregelen. Aangezien onmiddellijke chirurgische hulp niet beschikbaar was, werd hij voorlopig op enkele kussens gelegd onder een luifel van de woning van de heer Poppe J. Poppes. Rond het middaguur, toen de gemeenteraad besloot de witte vlag van de toren te laten wapperen, kwam de kanonnade abrupt tot een einde.

Gelijktijdig hiermee gaf de commandant van de locatie het bevel aan zijn manschappen om zich terug te trekken. Dit bevel werd echter niet door alle betrokkenen met tevredenheid ontvangen. Zo hebben de kanonniers, zonder uitdrukkelijke toestemming van de commandant, nog 36 kanonschoten gelost, ondanks het feit dat de vredesvlag duidelijk zichtbaar op de toren was gehesen.

Binnen een zeer korte tijd bevonden de Engelse troepen zich aan land, gehuld in oranje, hesen de Engelse vlag op een van de havenhoofden en lieten de oranje vlag vanaf de toren wapperen. Ondertussen trokken onze militairen, vergezeld door de gewapende burgerwacht, zich onder uiting van verscheidene verwijten jegens hun commandant terug. Tegelijkertijd kozen enkele geladen schepen, geïnspireerd door het voorbeeld van een schipper uit Leeuwarden, ervoor om naar Slooten uit te wijken.

De achtergebleven bemanning van onze kanonneerboten, aangevuld met inwoners van Lemmer, begon inmiddels aan plunderingen. Hierbij werd met name de woning van de commies van Loenen zwaar getroffen. Een van de aanstichters, die een soldaat bedreigde met voortgezet vuurwerk tenzij deze zich zou terugtrekken, werd in reactie door de militair met een bajonet gestoken.

Deze namiddag heeft de Engelse commandant de leden van de gemeenteraad van hun functies ontheven. Echter, in naam van de koning van Groot-Brittannië en de prins van Oranje, is hen opnieuw opgedragen voorlopig in hun ambt te blijven.

Op de volgende dag naderde vanuit de richting van Takezijl een groep gewapende manschappen, bestaande uit zowel militairen als burgers, de stad Lemmer. Deze groep stuurde een afgevaardigde te paard, voorzien van een witte vlag, vooruit naar de commandant van de stad, met het verzoek om de overgave van de plaats binnen een termijn van twee uur. De commandant liet echter direct weten dat hij geen behoefte had aan beraad. Hij trok zich met zijn manschappen terug aan boord van de schepen en bracht deze in gevechtspositie. Vervolgens openden de schepen, samen met een kanon op de zeedijk, een intensief vuur op de gewapende manschappen van de tegenpartij. Deze laatsten zochten, gebruikmakend van de dekking van de zeedijk, in grote haast een veilige terugtocht.

De Engelse commandant had inmiddels, door middel van trommelslag, alle Oranje-gezinde manschappen opgeroepen om zich te verzamelen bij het rechthuis. Dit met het doel een gewapende eenheid te formeren voor de bezetting van de plaats. Dat deze zogenoemde "macht" van beperkte betekenis was, spreekt echter voor zich.

Dagelijks werden alle weerbare mannen opgeroepen om werkzaamheden te verrichten aan de batterijen, bomen te kappen en sloten te graven. Regelmatig vonden requisities plaats van benodigdheden ten behoeve van de vloot of de verdediging van de stad, zoals touwen en ankers voor de schepen. Tevens werden alle beschikbare paarden en diverse schepen, die van geschut werden voorzien om binnenlandse diensten te vervullen, in beslag genomen. Zelfs vee werd gevorderd voor de Engelse vloot die voor de kust van Enkhuizen lag.

Op 1 oktober verscheen een tolk, handelend namens de Admiraal, bij de gemeenteraad in de rechtskamer met de opdracht een publicatie bekend te maken. Deze publicatie stelde dat iedere mishandeling jegens een aanhanger van de Oranje-gezinden zou worden aangerekend op "de Representant Gerlsma, die zich aan boord in detentie bevindt." Dit vormde ongetwijfeld een weinig benijdenswaardig vooruitzicht voor de genoemde representant.

Tegen de avond van die dag verspreidde zich het bericht dat een groep van naar schatting duizend gewapende manschappen vanuit de richting van Follega naar Lemmer zou oprukken. Dit leidde ertoe dat, zoals werd gerapporteerd, "alles in de donkere avond in verwarring raakte." De situatie werd nog chaotischer toen de plaatselijke commandant besloot te laten omroepen dat alle inwoners van Lemmer zich naar de Nieuweburen moesten begeven om daar de straatstenen op te breken. Achteraf bleek deze maatregel bedoeld te zijn om een strategisch gunstigere positie voor de daar opgestelde batterij te creëren. Uiteindelijk bleek het gerucht over de naderende troepen echter volledig ongegrond te zijn.

Ondertussen werd Lemmer aan de landzijde steeds verder ingesloten door Franse en Bataafse troepen, die zich ophielden bij de Kuinder, de Jouwer, Follega, Slooten en Gaasterland. Tegelijkertijd bleven de Engelse strijdkrachten actief: een vijftal bewapende Engelse brikken lag voor Lemmer voor anker, terwijl zich ongeveer 200 Engelse militairen aan wal bevonden. Op 7 oktober werd dit aantal uitgebreid met circa 60 Engelse mariniers, die de lijnbaan van Sjoerd Jouwerts Stapert als bivakruimte gebruikten.

Daarnaast werd, namens de Hertog van York, een genie-officier naar De Lemmer gestuurd met als opdracht de vestingwerken aanzienlijk te versterken en de plaats in een goede staat van verdediging te brengen. Met doortastendheid gaf deze officier opdracht tot het aanleggen van stevige batterijen op aanzienlijke afstand van de stad. Tevens werden de omliggende waterwegen beveiligd door deze af te sluiten met robuuste kettingen. In de vroege ochtend van de volgende dag, omstreeks drie uur, trok een deel van onze gewapende troepen richting de Breefenne?, nabij de Zijlroede. Dit leidde tot het slaan van alarm, waarbij de 'Alarmtrom' werd geroerd. De mariniers, die vanuit de Baan naderden, werden vervolgens snel en effectief verdreven.

Op 11 oktober, om zes uur in de ochtend, arriveerde een groep van meer dan 30 jagers, onder leiding van de commies van Loenen, via de Molendijk? nabij de Rogmolen. Hun doel was om de batterij, gelegen aan het einde van de Nieuweburen, vanuit de achterzijde aan te vallen. Deze poging resulteerde echter in een volledige mislukking. Een officier en 19 soldaten werden gevangengenomen en overgebracht naar de Engelse brikken. Daarnaast raakten twee soldaten ernstig gewond, waarvan één met fatale afloop. De overige troepen slaagden erin om zich terug te trekken naar Follega.

Op dezelfde dag, 's avonds om 20:00 uur, werd vanuit dezelfde richting een grootschaligere aanval op de Engelse troepen ondernomen. Deze operatie werd geleid door luitenant-kolonel Pacque, die met een troepenmacht van circa 600 manschappen oprukte tot nabij de zesde boerderij, gerekend vanuit Lemmer. Vanaf deze positie werd een intensief artillerievuur op Lemmer geopend. Echter, dit vuur werd al snel effectief onderdrukt door het tegenvuur van de Engelse troepen, waarna onze eenheden zich terugtrokken in de richting van Follega en Joure.

Een poging tot een offensief door vier kanonneerboten van het land tegen de Engelse brikken bleek onsuccesvol. Evenzo resulteerde een aanval vanuit de Kuinder op 11 oktober, uitgevoerd door een eenheid van 350 Zwolse en Arnhemse vrijcorporisten onder leiding van luitenant-kolonel Knipscheer, in een snelle terugtrekking van de aanvallers.  Ondertussen nam de sterkte van de omliggende Bataafse troepen aanzienlijk toe, terwijl de macht van de Engelse strijdkrachten nagenoeg onveranderd bleef.

Opnieuw raakten de inwoners van Lemmer verontrust door geruchten dat hun plaats binnen twee à drie dagen van alle kanten met overmacht zou worden ingenomen. Niet alleen vreesde men vergeldingsacties van de Bataafse troepen, maar ook was men bezorgd over een mogelijk bombardement vanuit Engelse zijde.

De Engelse autoriteiten hebben hun maatregelen aanzienlijk aangescherpt. Bij proclamatie werd streng verboden om op enigerlei wijze te corresponderen met de vijand, op straffe van de dood. De opzichter van de molen werd naar een van de brikken overgebracht en daar in hechtenis genomen. Murk Bouwes en Feike Michiels werden overgedragen aan de wacht van de Engelse troepen, op beschuldiging van vermeende „correspondentie met de buitenwereld".

Alle schepen, die enkele dagen eerder in het Markolsrak en Modderige Wijd waren verzameld, werden nu naar de haven opgeroepen. Deze en andere strategische handelingen van de Engelsen duidden erop dat zij met bepaalde voorbereidingen bezig waren. Dat echter het moment van bevrijding uit hun macht zo dichtbij was, kon niemand binnen de Lemmer destijds vermoeden.

Op 12 oktober werden, op verzoek van de Engelse commandant, met grote spoed vijftien koeien en dertig schapen naar Den Helder gestuurd. Een eerdere poging, ondernomen op de dag daarvoor, om alle beschikbare koffen en smakken naar Den Helder te laten overbrengen met het doel — zoals door hem aangegeven — om troepen vanuit die locatie te laten overkomen, werd door het verstandige optreden van de gemeenteraad effectief verhinderd. Wel werd diezelfde avond een schip, beladen met munitie, binnengaats naar de haven gebracht.

Op de middag van 12 oktober, nadat de woning van de gearresteerde Murk Bouwes was geplunderd, werd commandant James Boorder door de raad hierop aangesproken. Hij verklaarde dat hij de benodigde maatregelen zou treffen, maar dat hij op dat moment zeer druk was met andere zaken. Zes uur later, rond middernacht, had hij zich ingescheept, met de vastberaden intentie om nooit meer naar Lemmer terug te keren.

Voorafgaand werden alle wapens op de batterijen onklaar gemaakt en de grote Zijlsbrug opgehaald. De heer Murk Bouwes, die vanuit het arrestantenlokaal aan boord zou worden gebracht, wist deze situatie te ontlopen dankzij de interventie van de raadsleden Anne Willems en Frederik Witteveen. Zij slaagden erin hem op tijd uit de handen van de Engelse troepen te bevrijden, vlakbij het einde van het grote hoofd.

Op het laatste moment werd in alle haast door de gemeenteraad mededeling gedaan aan de officieren van de omliggende Bataafse troepen over de onverwachte terugtrekking. Daarbij werd verzocht om de inzet van een militaire bezetting, aangezien de Engelse commandant had verklaard geen aanval op Lemmer uit te voeren, mits dit eveneens van de tegenpartij zou worden nageleefd.

Op de ochtend van 13 oktober trokken verschillende eenheden Lemmer binnen, met een gezamenlijke sterkte van ongeveer 2000 manschappen. Onder hen bevonden zich ongeveer 20 huzaren, „die zich bij en na hun aankomst bepaald ongedisciplineerd gedroegen, zoals bleek uit de vele excessen die zij begingen; het slaan en houwen met het zijgeweer vormde een constant onderdeel van hun handelingen."

Ook de vier wachtschepen naderden met hun bemanning de Lemmer: „een aanzienlijk deel van deze manschappen bleek niet tot de meest betrouwbare te behoren; zij maakten zich voornamelijk schuldig aan diefstal en plundering. (Zo werd bij weduwe Sjoerd Tadema voor een geschatte waarde van circa f 200 aan doeken en andere goederen ontvreemd.)

Opnieuw heerste er een aanzienlijke mate van onrust en verwarring onder de inwoners, gepaard gaande met de zware lasten van een omvangrijke inkwartiering. De plaatselijke commandant was luitenant-kolonel Pacque, bijgestaan door onder anderen de heer Mathijs Koon, courantier te Leeuwarden. Mathijs Koon, eigenaar van een drukkerij in de Oosterstraat te Leeuwarden, was sinds 1796 uitgever van de Friesche Courant en zou later, in 1814, samen met D.R. Smeding betrokken zijn bij de uitgave van de "Leeuwarder Courant". Daarnaast was burger-majoor D. Meijer aanwezig, een voormalig distilleerder uit Schiedam. Laatstgenoemde, een man van imposante gestalte, werd in zijn tijd vergeleken met een Goliath onder de Filistijnen, en stond bekend om het met zijn zijden wapen uitdelen van krachtige slagen naar believen.

Aan commandant Pacque werd, namens de voormalige Engelse commandant, een officiële brief overhandigd met de volgende inhoud: 

„Dat hij de Lemmer niet had verlaten vanwege overmacht, maar uitsluitend op bevel van zijn admiraal; dat alles wat in de Lemmer had plaatsgevonden, onder zijn orders en instructies was uitgevoerd, en dat hij derhalve verzocht dat niemand enige vorm van belediging of mishandeling zou ondervinden."

Dat dit laatste verzoek niet volledig werd nageleefd, is reeds eerder gebleken.

Een van de eerste maatregelen van de plaatselijke commandant Pacque — die zijn intrek had genomen in het Kempenaershuis — was het uitvaardigen van een bevel aan de leden van de municipaliteit, namelijk:

Jan Falkema, (1822: Smakschip, genaamd AURORA, tot dus verre gevoerd geweest bij schipper Jan Falkema de Jong, thans liggende in de Lemmer)

Folkert Ruurds. 

Joost Rienks.

Rienk Sleeswijk en de secretaris I. Kleinhouwer, om voorlopig aan te blijven, terwijl hij de assistent leden, n.l. Poppe J. Poppes. Ane Willems. Frederik Witteveen en Brucht P. de Jong. Van hun taak onthief. Op 14 oktober werd aan de burgerij medegedeeld dat alle personen die tijdens het Engelse bewind wapens hadden gedragen of, in plaats daarvan, wachtgelden hadden betaald, zich die middag dienden te verzamelen in de Rechtkamer.

Nadat het merendeel hieraan gehoor had gegeven, werden zij – inclusief een aantal nieuwsgierigen die geen directe betrokkenheid bij de zaak hadden – in totaal 176 personen, door gewapende eenheden omsingeld en door huzaren naar de kerk geleid. Vervolgens werden de kerkdeuren gesloten en voorzien van een sterke bewaking, terwijl er bovendien kanonnen met brandende lonten vóór de kerk werden opgesteld, "waardoor een dreigend schouwspel ontstond, temeer daar voortdurend werd gedreigd om daadwerkelijk te schieten."

Aan de bovengenoemde gemeentelijke raden en hun assistenten werd in de rechtkamer het verzoek gericht om een lijst op te stellen van degenen die wapens hadden gedragen of wachtdiensten hadden betaald. Zij gaven echter aan niet voldoende op de hoogte te zijn van deze informatie, aangezien dit volledig onder de verantwoordelijkheid van de vertrokken Engelse commandant viel. In reactie hierop gaf de commandant de opdracht om kapitein Rozeboom vanuit de kerk te laten ontbieden, aangezien hij blijkbaar wel in staat zou zijn om de benodigde informatie te verstrekken. „Dit werd uitgevoerd door mannen die, eenmaal in de kerk aangekomen, verklaarden dat zij de kapitein van de gauwdieven moesten spreken, en informeerden wie deze persoon was."

Nadat de betreffende naamlijst uiteindelijk in de rechtskamer was opgesteld en door de negen aanwezige en nietsvermoedende raadsleden was ondertekend, werd hen door Pacque formeel medegedeeld dat zij hierbij als arrestanten werden aangemerkt. Direct daarna werden zij overgebracht naar het logement De Wildeman, waar zij onder toezicht van een militaire afdeling werden geplaatst.

De volgende ochtend werden de heren, elk begeleid door een schildwacht met geladen geweer, op drie wagens geplaatst, elk bespannen met vier paarden. Onder begeleiding van een detachement Arnhemse burgerwachten, en met luid slaande trom, werden zij via de Kuinder naar Genemuiden vervoerd en vandaar per trekschuit naar Zwolle gebracht. Dit alles vond plaats „onder de ontroering van een groot aantal toeschouwers; velen van hen, bij wie zij voorbijgingen, lieten de tranen over hun wangen rollen".

Met gepaste ernst en een duidelijke getuigenis van grotere betrokkenheid, vermeldt men het afscheid van de huzarenofficier Stedel. Kort vóór het vertrek der heren uitte hij zijn waardering door hen formeel aan te spreken terwijl hij langs de wagens ging. Hij verklaarde onder andere: „Zo, heren van Geel (waarbij 'Geel' in de patriottentijd vaak werd gebruikt om naar Oranje te verwijzen), nu zult u de vruchten van uw inspanningen oogsten. Dergelijk gedrag verdient passende vervolging," et cetera.

Twee dagen later werden 115 personen, die in de kerk waren opgesloten — nadat de overige waren vrijgelaten — onder strenge bewaking per schip naar Zwolle overgebracht. Hierbij werd het geweeklaag van de achterblijvenden nog intenser: „Hoogzwangere vrouwen smeekten en huilden om hereniging met hun echtgenoten, evenals kinderen die smeekten om hun vaders."

Dit alles mocht echter niet baten: de lezer zal ongetwijfeld begrijpen welke schrik en doodsangst zich op de gezichten van velen aftekenden.

In Lemmer vonden mishandelingen van meerdere inwoners plaats door de Bataafse troepen. Tegelijkertijd werden enkele individuen, die zich kort na het vertrek van de Engelsen schuldig hadden gemaakt aan plundering, in hechtenis genomen.

Als gevolg van de overwinning van onze troepen op 6 oktober bij Castricum vond op 19 oktober een capitulatie plaats tussen de Hertog van York en de Franse generaal Brune. Aangezien de gehele municipaliteit te Zwolle in hechtenis verkeerde, en Lemmer daardoor verstoken was van zijn leden van het plaatselijk bestuur, werden door commandant Pacque ter vervanging nieuwe bestuurders aangesteld.;

  • Iede van der Zweep,
  • Murk Bouwes,
  • Johannes Idses,
  • Lammert Severijn,
  • Simon Dekker, en als
  • secretaris Tjeerd Halbes,

"Alle Echte Patriotten". Deze municipaliteit functioneerde slechts gedurende dertien dagen, aangezien zij spoedig door de Commissaris van het Uitvoerend Bewind, de heer M. Kramer, werd ontbonden. Vervolgens werd zij door hem voorlopig opnieuw samengesteld.;

  • Cornelis Sleeswijk,
  • Wiebe Molenaar,
  • Jouwert Sj. Stapert, en als
  • secretaris P. Dingemans.

Het is hier niet de geschikte gelegenheid om uitgebreid in te gaan op de lotgevallen van de zogenaamde „gevangenen" die zich in Zwolle bevonden. Op 28 oktober werden zij vanuit Zwolle, via Lemmer, Slooten en Sneek, per schip overgebracht naar Leeuwarden, waar zij moesten verschijnen voor het Hof van Justitie. Echter, op 3 november van datzelfde jaar werden de meesten van hen vrijgelaten, zonder dat zij ooit formeel beschuldigd of verhoord waren.

Voor sommigen duurde het echter zelfs tot na halverwege februari van het daaropvolgende jaar, 1800, voordat zij in vrijheid werden gesteld. Hiermee werd het hoofdstuk van de „actie op de Lemmer" volledig afgesloten.

Een historisch scheepje.

Degenen die vorig jaar april de watersporttentoonstelling in de Harmonie te Leeuwarden hebben bezocht, hadden de gelegenheid om onder andere de spiegel van een 18e-eeuws miniatuurschip te bewonderen, samen met enkele bijbehorende kanonnetjes, ingezonden door de heer dr. Römer uit Leeuwarden.

In verband met de eerder beschreven aanval op Lemmer is het wellicht gepast om hier een overzicht te bieden van de geschiedenis van het betreffende vaartuig.

Op 4 september 1777 vond bij de Oude Schouw, tussen Irnsum en Akkrum, een zeilwedstrijd met admiraalzeilen plaats. Deze gebeurtenis werd bijgewoond door prins Willem V en de volledige stadhouderlijke familie.

Voor deze bijzondere gelegenheid vervaardigde scheepsbouwmeester Sjoerd Jouwerts Stapert, afkomstig uit Lemmer, een scheepje van enkele meters lengte. Dit vaartuig was in alle opzichten een getrouwe verkleinde weergave van een bekend oorlogsschip.

Het schip was uitgerust met 24 kleine kanonnen en had op de spiegel onder andere een houtsnijwerk van een boom met sinaasappels. Rondom deze afbeelding stond een inscriptie te lezen.

DE BLOEIENDE ORANJESTAM.

Ter gelegenheid van de feestelijkheden voer dit vaartuig, bemand door drie jongemannen gekleed in oranje uniformen, rond in de omgeving van Oude Schouw. Ter ere van het vorstelijke huis werd op gezette tijden een saluut afgevuurd met de aanwezige kanonnen.

Na het succesvol te hebben vervuld van zijn functie, werd het object zorgvuldig opgeslagen in een pakhuis aan het Turfland te Lemmer. Helaas was het object echter geen lang bestaan gegund. Tijdens het eerdergenoemde bombardement door de Engelsen op 29 september 1799 werd de opslagplaats van „De Bloeiende Oranjestam" getroffen door twee kanonskogels, hetgeen resulteerde in de aanzienlijke vernietiging van dit waardevolle stuk.

Turfland 1, Lemmer: In deze gevel bevinden zich twee kogels die een tastbare herinnering vormen aan de aanval van de Engelse troepen in het jaar 1799.

Het schip, dat ter ere van het Huis van Oranje was vervaardigd, werd ironisch genoeg vernietigd door degenen die beweerden op te komen voor de rechten van het Oranjehuis. Een opmerkelijke samenloop van omstandigheden. Naast de eerder genoemde objecten die door dr. Römer zijn ingezonden, beschikt de heer H. F. W. Luiking te Lemmer over het anker van het vaartuig, evenals een klein kanon, vergelijkbaar met het exemplaar dat in het bezit is van de heer mr. R. van Veen te 's-Gravenhage. Het zou wenselijk zijn indien deze waardevolle overblijfselen in de toekomst gezamenlijk een permanente plaats zouden vinden in het Fries Museum van Oudheden te Leeuwarden.

De twee kogels, die destijds hun verwoestende werk hebben verricht, zijn later als blijvende herinnering ingemetseld in een muur van het pakhuis, alwaar zij tot op de dag van vandaag te bezichtigen zijn.

Bevrijding van het Franse juk

De definitieve nederlaag van Napoleon op 18 oktober 1813 bij Leipzig werd pas drie weken later algemeen bekend in ons land. Waar moderne communicatiemiddelen zoals de radio tegenwoordig slechts enkele minuten nodig zouden hebben om dergelijk nieuws te verspreiden, duurde dit destijds aanzienlijk langer. Het was dan ook pas halverwege november dat de grootschalige terugtocht van de Franse troepen hier zichtbaar werd.

In Friesland concentreerden de vluchtende troepen zich voornamelijk in de kustplaatsen Harlingen, Staveren en Lemmer, waar zij zich in grote aantallen verzamelden gedurende deze tumultueuze dagen.

In Harlingen ontstond aanzienlijke bezorgdheid toen op 16 november in de middag de commissaris der marine, de heer Jacquet, plotseling verdween. Er bestonden reeds serieuze vermoedens omtrent zijn loyaliteit, en zijn vertrek versterkte deze argwaan aanzienlijk. Opvallend was daarbij dat hij de sleutels van het buskruitmagazijn niet had overgedragen. Bovendien had hij enkele dagen daarvoor gedreigd het magazijn op te blazen indien de Fransen enig onrecht werd aangedaan. Later bleek dat hij zich naar Lemmer had begeven, zeer waarschijnlijk met de intentie om, zoals velen destijds, daar inscheping te zoeken.

Op de dag voorafgaand werd op Lemmer, vanuit de richting van de Kuinder, het bericht over de omwenteling ontvangen. Onmiddellijk begon de bevolking zich te verzetten tegen de destijds gehate gendarmes en douaniers, die zich zo spoedig mogelijk terugtrokken. Tegelijkertijd werden hun wachthuisjes in de haven geworpen. Enkele dagen later, toen er meer zekerheid was verkregen over de ontwikkelingen, drong de bevolking erop aan dat de burgemeester, L.J.J. Rengers, de Nederlandse driekleur opnieuw op de toren liet hijsen. Dit werd onder luid gejuich uitgevoerd. Ter viering van de gebeurtenis werd bij de haven een pop, die Napoleon voorstelde, ceremonieel verbrand.

Daarna arriveerden enkele Kozakken, die, terwijl zij vruchteloos naar Fransen zochten, een schip in beslag namen dat gereed was om de haven te verlaten en beladen was met koffie en suiker. Na de lading te hebben verkocht, trokken zij zich vervolgens terug.

|    1   |    2    |    3   |    4   |    5    |    6   |