Platbodems dankzij vishandelaren
Door: Dirk Huizinga
Schepen zijn er nooit voor zichzelf. Ze zijn gemaakt voor iets anders, zoals het vervoer van goederen en personen of als middel om vis te kunnen vangen. De platbodems in Nederland zijn bijna allemaal dergelijke werkschepen geweest, naast die paar jachten, die dienden voor ‘het plezier’ van de eigenaar. Toch staan we maar zelden stil bij de functionele verbondenheid die schepen hebben met een veel bredere context. Als voorbeeld geldt bijvoorbeeld het scheepstype Staverse jol, dat er alleen maar is omdat Londenaren graag levende paling kochten om soep van te maken. De Staverse jol werd gebruikt om die aal te vangen op de Zuiderzee.
Friesland is daarbij als voorbeeld exemplarisch te noemen, omdat zich daar vrij recent tijdens de bloeitijd van de Zuiderzeevisserij twee duidelijke voorbeelden voordeden van tijdelijke bloei van de visserij en de daarmee verbonden scheepsbouw, dankzij ondernemende vishandelaren.
Aalvisserij voor palinghandelaren uit Heeg
De visserij op de Zuiderzee stelde in Friesland tot ver in de 19e eeuw niets voor. Dankzij de centralistische bestuurscultuur die de Fransen tijdens de bezetting van ons land invoerden, weten we dat in 1812 volgens de rapportage van de Prefect van Friesland aan het centrale gezag, langs de Friese kust alleen in Stavoren 12 vissers actief waren. Zij vingen ‘met kleine schuitjes’ direct buiten de haven langs de dijk paling in de maanden mei, september en oktober. Langs de Zuiderzeekust werd verder alleen door een enkeling ‘voor eigen gebruik’ wel eens wat vis gevangen.
Een halve eeuw later, in 1863, was dat nog niet anders. Alleen in Stavoren waren 12 vissers met 2 vissersjollen en 10 schuitjes een paar maanden per jaar actief met de aalvangst. Die vissers hadden zich georganiseerd in het Stavers Vissersgilde, dat reeds op 27 september 1638 door 10 vissers was opgericht. (Bron: Oudstavoren.nl: De gilden in Stavoren) In 1798 werden overal in het land de gilden bij de invoering van de nieuwe grondwet van de Franse overheerser afgeschaft. De gilden belemmerden volgens het gezag de concurrentie en daarmee de vooruitgang. Het Stavers Vissersgilde bleef echter functioneren alsof er niets was veranderd. Het gilde stond namelijk onder contract van de palinghandelaren uit Gaastmeer/Heeg.
De palinghandelaren hadden het recht gekocht om vispercelen langs de zeedijk te verhuren aan vissers. Het gilde huurde deze visrechten, met de verplichting de gevangen aal tegen een vaste (lage) prijs te verkopen aan de palinghandelaren. Het gilde bleef om die reden klein, het had nooit meer dan 12 leden, en maakte concurrentie onmogelijk.
In de 20 jaren die volgden veranderde er niets. Scheepsbouwer Douwe Roosjen had voor de vissers in Stavoren een jolletje gebouwd en daarmee waren er in 1883 nog steeds 12 jollen.
Pas na 1893 steeg het aantal vissers met een jol spectaculair. Niet alleen in Stavoren, maar ook in Laaksum, Molkwerum en Hindeloopen. Ik beperk me hier echter tot de ontwikkeling in Stavoren. In 1893 waren daar plotseling 22 jollen, in 1901 zelfs 72. (Bron: ZZM) Dat werd niet veroorzaakt door de palinghandelaren uit Heeg. Het vissersgilde bleef met 12 jollen onverstoorbaar levende aal afleveren voor de palinghandel op Londen. Vanuit De Lemmer waren echter een paar ondernemende visverwerkers erin geslaagd de Zuiderzeevisserij langs de Friese kust een nieuwe impuls te geven die tegelijkertijd door deze ondernemers onder controle werd gehouden. Zij zorgden voor de groei van het aantal jollen in Stavoren.
De palinghandel in Heeg leidde tot de bouw van vissersjollen in Stavoren.
Reactie plaatsen
Reacties