Schone schijn
Door: Dirk Huizinga
Op de grens van Friesland en Overijssel ligt aan de Zuiderzeedijk de historische spuisluis uit 1704 van de buurtschap Schoterzijl. Daar mondde het riviertje de Tjonger uit in de Zuiderzee en kon het waterpeil in zuidelijk Friesland min of meer beïnvloed worden door van tijd tot tijd overtollig water te spuien in de Zuiderzee. De sluis was belangrijk en werd daarom in 1901 grondig gerenoveerd. In de sluis is een Rijkspeilschaal aangebracht, zodat de schippers konden aflezen hoeveel water zij op de Tjonger mochten verwachten. Aangegeven is het Fries Zomer Peil en het Normaal Amsterdams Peil. Dat lijkt met zo'n peilschaal heel exacte informatie, maar de werkelijkheid was anders.
Zowel het waterpeil van de Zuiderzee als dat van de Friese boezem kende grote plaatselijke variatie. Op de Zuiderzee speelden eb en vloed een rol naast de toevallige windrichting en windsterkte. Op het Friese binnenwater was het vrijwel onmogelijk om een bepaald waterpeil te garanderen, omdat de Friese boezem te groot was en eveneens te maken had met plaatselijk op- en afwaaien van water. De peilschaal is nauwkeurig voor de waterstand ter plaatse, maar zegt niets over het waterpeil in de Friese boezem of dat van de Zuiderzee. Tot 1891 kenden we het Amsterdams Peil als referentiewaarde om de hoogte van het water aan te geven. Dat werd berekend als de gemiddelde waterhoogte bij vloed van het IJ bij Amsterdam, dat tot 1872 in open verbinding stond met de Zuiderzee.
In 1818 werd bepaald, dat het AP de norm wordt voor het bepalen van alle regionale waterpeilen in Nederland. Na 1885 werd het Amsterdamse Peil opnieuw berekend en werd de aangepaste norm in 1891 ingevoerd als Normaal Amsterdams Peil, als referentiepunt voor alle waterhoogten in Nederland. In Friesland hadden burgers, boeren en schippers natuurlijk ook met waterstanden te maken en was reeds in 1775 een Fries Zomer Peil ingevoerd. Dat FZP lag 66 cm. onder het NAP. Het bestaan van twee verschillende peilen voor hetzelfde water was natuurlijk verwarrend. De peilmerken van het FZP werden rond 1875 daarom afgezet tegen de waarden van het NAP. Bij het benoemen van het waterpeil leidde dat desalniettemin in de communicatie nog regelmatig tot verwarring.
Het duurde echter tot 1999 voordat het Wetterskip Fryslân besloot aan de verwarring een einde te maken door vanaf het jaar 2000 het FZP als vergelijkingsvlak af te schaffen. Dat maakt voor het werkelijke waterpeil natuurlijk geen verschil. Ook met alleen het NAP is geen zekerheid te geven over hoe hoog het water in de Friese boezem staat. Daarom spreekt men sinds een halve eeuw van een 'gemiddelde boezemstand', waarbij schippers dus rekening moeten houden met plaatselijke verschillen. Het aardige van die variabele waterstanden is natuurlijk, dat voor de scheepvaart niet alleen de hoogte van het wateroppervlak telt, maar ook de diepte van het water, dus de hoogte van de waterbodem. En waterbodems hebben de eigenschap spontaan omhoog te komen. Een waterweg die ooit twee meter diep was, is dat na enige decennia niet meer. Zonder onderhoud en zonder regelmatig baggerwerk om te voorkomen dat waterwegen dichtslibben en dichtgroeien, hebben schippers daarom weinig aan een meetschaal met daarop alleen de hoogte van het wateroppervlak.
Rijks peilschaal in het Schoterzijl, het nulpunt van het FZP ligt 66 cm. onder dat van het NAP.
Reactie plaatsen
Reacties