Christus fan Lemmer.
Het gezicht van een man of vrouw, omgeven door bladeren. Een representatief voorbeeld van dit type uit Fryslân is een steen die in de negentiende eeuw werd ontdekt in de zeewering bij Lemmer. Deze steen toont een gelaat omringd door wijnranken en wordt geïnterpreteerd als een uitbeelding van 'Jezus als de wijnstok'. De steen dateert uit de twaalfde eeuw en wordt verondersteld afkomstig te zijn uit het Sint Odulfusklooster te Starum.
In het Fries Museum bevindt zich een bijzondere steen van aanzienlijke historische waarde, die naar schatting ongeveer 1000 jaar oud is. Hoewel het slechts een fragment betreft, aangezien het bovenste gedeelte van de steen ontbreekt, is het meest essentiële element bewaard gebleven: een afbeelding van een Christusfiguur.
In Denemarken is een vergelijkbare steen ontdekt, die volgens experts eveneens dateert uit dezelfde periode en, net als de zogenoemde "Friese steen", duidelijke invloeden van de Ierse cultuur vertoont. Deze grafsteen, afkomstig uit de vroegste christelijke periode, werd aangetroffen in Lemmer tijdens herstelwerkzaamheden aan de sluis. Dit kan worden beschouwd als een overtuigend bewijs dat er in de 10e eeuw een nederzetting in deze regio aanwezig was, waar men bekend was geraakt met Christus als Heer en Verlosser.
Afb van: Tresoar.nl/wumkes
Eén van de drie districten waarin het historische Westergo oorspronkelijk was opgedeeld, stond bekend onder de naam Weembrugge of Wagenbrugge. Dit district was — althans in de 15e eeuw — onderverdeeld in de dekenschappen Opper-Wagenbrugge en Neder-Wagenbrugge. De dekenschap Opper-Wagenbrugge bestreek de grietenijen Doniawerstal en Lemsterland, terwijl Neder-Wagenbrugge het gebied van Wijmbritseradeel omvatte.
In die periode werd Lemsterland gevormd door de samenvoeging van twee gebieden, namelijk de Trije Geaën (Drijgaen) of Drie Dorpen: de Lemmer, Eesterga en Follega, die later, tijdens de Saksische heerschappij, eveneens bekend stonden onder de benaming „Lemster-drie-dorpen". Daarnaast omvatte Lemsterland Oostzingerland, bestaande uit de dorpen Oosterzee en Echten, samen met hun omliggende gebieden.
De vijf genoemde dorpen worden in 1505 vermeld onder de naam "de LemsterVijffghae" (de Lemster vijf dorpen). Oorspronkelijk behorend tot het gebied van Westergo, werden deze dorpen in het midden van de 15e eeuw toegevoegd aan het district Zevenwouden. Gedurende de Saksische en Bourgondische heerschappij lijkt Lemsterland tijdelijk te zijn verenigd met Doniawerstal. Naast de eerder genoemde vijf dorpen bevonden zich historisch gezien nog twee andere in Lemsterland, namelijk Bant en Lemsterhorne, die in de loop van de middeleeuwen volledig zijn verdwenen. Deze laatstgenoemde dorpen, samen met de Lemmer, Eesterga en Follega, worden onder andere in 1398 ook vermeld onder de benaming "de (Lemster) Vijfgaeen."
Naamsoorsprong.
Jhr. mr. M. de Haan Hettema presenteerde in 1840 twee verklaringen, die naar onze beoordeling zorgvuldig overwogen zijn. Volgens deze verklaringen zou de naam Lemsterland verwijzen naar de belangrijke waterafvoeren ter ontlasting van het binnenwater bij Takezijl en de Lemmer. Het zou overdrachtelijk kunnen betekenen: "sluizenland" of "stroomland," oftewel het land van de waterafvoeren. In de eerste interpretatie baseerde hij zich op de verklaring van "lemmer" of "lammer" als "verhindering." In de tweede interpretatie verwees hij naar de afleiding van "lemmen," wat "vloeien" of "stromen" betekent.
Het is aannemelijk dat de oorsprong van de naam gezocht moet worden in de naam van het riviertje de Linde, dat in het verleden Lende werd genoemd en oorspronkelijk — althans reeds in 1165 — bekend stond als de Lenne. Het is mogelijk dat de Tsjonger oorspronkelijk uitmondde in de Lenne, ongeveer ter hoogte van de huidige locatie van Kuinre, of wellicht iets noordwestelijker. Destijds stroomde de Lenne waarschijnlijk noordwestwaarts, waarbij een zuidelijke zijtak, de Nakala, richting het Flevo-meer liep, terwijl noordwaarts een verbinding met de Friese meren bestond. Uiteindelijk kan het tussenliggende veenland zijn weggespoeld doordat de zee dit riviertje binnendrong.
Lemsterland, verkorting voor Lennemersterland = Lennemerland. zou dan beteekenen: land van de Linde. www.dbnl.org
Ligging en uitgestrektheid.
De gemeente kenmerkt zich grotendeels door het aanwezigheid van laagveengebieden, bestaande uit zowel uitgeveende plassen als weilanden. Slechts in het uiterste oosten bevindt zich een buitendijks weiland. Het gebied omvat uitgestrekte binnenwateren, waaronder het Tjeukemeer, de Groote Brekken en de Brandemeer (ook wel bekend als het Kleine Slootermeer), evenals de uitgeveende plassen in het Oostzingerland. Daarnaast beschikt de gemeente over een netwerk van grotere waterwegen en vaarten. Enkele prominente waterwegen zijn de Rien, een naam die in het Keltisch "stroom" betekent en ook wel Lemster Rien wordt genoemd, welke tussen het Tjeukemeer en de Lemmer ligt. Andere waterwegen omvatten de Rien (ook bekend als de Woudsloot), die vanuit het Tjeukemeer richting de Groote Brekken stroomt; de Lange Sloot, de Follegasloot, de Dijksloot en de Dijkvaart. Verder is er de Kromme Ee, die het Tjeukemeer en de Brandemeer met elkaar verbindt en grotendeels dienstdoet als grens tussen Lemsterland en Doniawerstal, evenals de Worstsloot, die de grens vormt tussen Lemsterland en Overijssel.
De grenzen van het gebied zijn als volgt afgebakend: in het noordwesten grenst het aan Doniawerstal; in het oosten en noordoosten aan Schoterland, waar het wordt gescheiden door een grenslijn die met een hoek door het Tjeukemeer loopt. In het zuidoosten grenst het aan het voormalige graafschap Kuinre, dat tegenwoordig deel uitmaakt van Overijssel. In het zuiden wordt het begrensd door de Zuiderzee en in het westen door Gaasterland, waarbij de grens wordt gevormd door wateren en scheidingslijnen.
De gemeente beslaat een oppervlakte van 6.888 hectare en strekt zich uit over een lengte en breedte van respectievelijk circa drie uur gaans.
Bevolking.
Lemsterland telde
- In 1714: 1164 zielen.
- In 1744: 1571 zielen.
- In 1814: 3029 zielen.
- In 1840: 4729 zielen.
- In 1874: 5076 zielen.
- In 1884: 5723 zielen.
- In 1914: 6706 zielen.
- In 1925: 7422 zielen en
- In 1929: 7416 zielen.
De aanzienlijke groei tussen 1744 en 1814 kan mogelijk worden toegeschreven aan de gunstige omstandigheden die voortvloeiden uit de oorlog die in 1756 over Europa uitbrak. Tijdens deze periode droeg het conflict tussen buitenlandse mogendheden aanzienlijk bij aan de bloei van de scheepvaart en rederijen in Lemmer.
Uit de bovenstaande gegevens blijkt dat de bevolking in de honderd jaar tussen 1714 en 1814 vrijwel verdrievoudigd is. In de daaropvolgende honderd jaar, tussen 1814 en 1914, is de bevolking meer dan verdubbeld. Sinds 1925 is de bevolkingsomvang echter nagenoeg stabiel gebleven. De bevolkingsdichtheid van de gemeente bedraagt 125,1 inwoners per vierkante kilometer.
De inwoners ontlenen hun bestaansmiddelen tegenwoordig hoofdzakelijk aan veeteelt en de productie van zuivel, turfwinning, scheepvaart, visserij en enige industriële activiteiten in de hoofdplaats.
Het Wapen van de Gemeente
Het wapen van de gemeente wordt afgebeeld in een zilverkleurig veld, met een roodgeschilderde arm die vanuit de rechterzijde van het schild naar voren komt. De hand, weergegeven in een natuurgetrouwe kleur, draagt een gouden wereldbol. Het schild wordt bekroond met een gouden kroon.
Wapen van Lemsterland (anno 1664)
Een traditioneel volksrijm vertelt het volgende::
„In jiffrou mei in bal yn 'e hân
Is 't wapen fen Lemsterlan."
Het is opmerkelijk dat het vroegere Doniawerstal, dat historisch nauw verbonden is met Lemsterland, een vergelijkbaar wapensymbool vertoont, zij het in omgekeerde positie. De hoofdplaats van Lemsterland is sinds onheuglijke tijden het vlek.
De Lemmer.
De laatste uitspraak wordt vooral waargenomen in de Zuidwesthoek van Friesland. Oorspronkelijk droeg deze plaats de naam 'de Lennemer-ich', wat in het jaar 1313 werd aangeduid als 'Lya(m)rich'. In de loop der eeuwen is het woord 'ich', dat in dit geval 'oever' betekent, weggelaten. Dit begrip is terug te vinden in de Beneficiaalboeken rond 1543, waarin onder andere sprake is van de 'ooster-ech' en 'wester-ech' in Lemsterland. Zo ontstond de samenvoeging van 'Lennemer' tot 'Lemmer.' De betekenis van de plaatsnaam wordt daarmee: 'de oever van de Lenne' (zoals eerder toegelicht). Dit verklaart tevens waarom men tegenwoordig nog spreekt van verblijven 'op de Lemmer.'
In de Lemmer (circa 1309), Lyarich (1313), "tottens Lemmer toe" (1411), "van der Lemmers" (1421), "in der Lemmer" (1421), "voor (der) Lemmers" (1425), "in-dae Lyaemmer" (1471), and "foer dae Liammer" (1488).
In het jaar 1313 speelde Lemmer een significante rol als locatie voor de volksvergadering, bekend als de Coetus de Lyarch. Samen met Harlingen beschikt het over de enige Friese haven die vrijwel nooit volledig dichtvriest.
De Parochiekerk. Tijdens de verwoestende brand die Lemmer in 1516 trof, bleef de middeleeuwse parochiekerk gespaard. Echter, ongeveer een kwart eeuw later lijkt de kerk alsnog door brand te zijn verwoest. Dit blijkt uit de rapportage van inkomsten uit geestelijke goederen van 27 februari 1543, waarin Heer Pieter, pastoor, en Heer Folckert, vicaris ter plaatse, verklaren twee „dachmoed wtzeth" (verkocht) te hebben ten behoeve van de reparatie van de afgebrande kerk in Lemmer.
In de betreffende passage lezen wij het volgende: "Claes Heynis verklaart dat hij heeft aangekocht een hoeffd (zijnde 27,56 are) gras van de Patroon in De Lemmer, met goedkeuring van de gemeente en de voogden. Deze aankoop vond plaats tijdens de zogeheten 'brandende kaars', een traditie waarbij openbare verkopen werden gehouden bij een brandende kaars. Dit gebruik was noodzakelijk omdat de kerk destijds door brand was verwoest, evenals delen van de gemeente zelf, waardoor reguliere gelegenheden niet beschikbaar waren. De koop is gesloten tegen de overeengekomen prijs. Eveneens verklaart Sipcke Hollis dat hij, met instemming van de gemeente, een pondemaat heeft aangekocht van de voogden in De Lemmer, onder gelijksoortige condities en omstandigheden als hierboven beschreven."
De identiteit van de oorspronkelijke kerkpatroon is ons niet bekend. De daaropvolgende kerk heeft niet langer dan twee eeuwen standgehouden; in 1716 werd deze wegens bouwvalligheid afgebroken. Op dezelfde locatie werd vervolgens een nieuw godshuis opgericht door de Nederlandse Hervormde Gemeente.
De Roomsch-Katholieke Gemeente
De geschiedenis van deze gemeente is tot aan het einde van de 18e eeuw slechts beperkt gedocumenteerd; de oudste bewaard gebleven documenten dateren uit 1798. Tot het jaar 1853 vormden de Lemmer en Follega samen één parochie. Vanaf dat jaar werd de Lemmer een zelfstandige parochie. De gemeente is door de jaren heen geleid door de volgende pastoors:
Pastoors,
- sedert 1788: N. Albring,
- sedert 1800: G. J. Albring,
- sedert 1822: R. van der Werf,
- sedert 1829: P. Kerstens,
- sedert 1832: J. Hebben,
- sedert 1838: N. Besseling,
- sedert 1875: B. Hooiman,
- sedert 1884: J. H. Joosten,
- sedert 1893: T. Pelgrum,
- sedert 1906: H. G. G. Overbeek en
- sedert 1922: T. Galama.
Het huidige kerkgebouw, gewijd aan de Heilige Willebrordus en gelegen aan de Beneden-Schans, is ontworpen door de Haagse architect Nicolaas Molenaar. Het gebouw is uitgevoerd in een driebeukige opzet en bestaat uit een schip van vier traveeën diep. Aan de westzijde is het schip verbonden met een smal verlengde travee, waarin een ruime tribune is ondergebracht, die aansluit op de toren. Aan de oostzijde sluit het schip aan op een driezijdig afgesloten priesterkoor..
Naast de toren bevindt zich aan de zuidzijde een doopkapel, terwijl aan de noordzijde een ruime catechismuskamer te vinden is. De drie beuken worden van elkaar gescheiden door zuilen met kapitelen, die zorgvuldig gebeeldhouwde consoles dragen, waarop de gordelbogen en ribben van de kruisgewelven steunen.
De kerk beschikt over een capaciteit van meer dan 300 zitplaatsen. Op 25 juni 1901 is zij plechtig gewijd door de toenmalige aartsbisschop van Utrecht, H. van de Wetering.
De Kerk van de Nederlands Hervormde Gemeente
Zoals eerder vermeld, werd de bouw van deze kerk in het jaar 1716 aangevangen en grotendeels voltooid in het daaropvolgende jaar, 1717.
Op 15 mei van het eerst genoemde jaar werd de eerste steen gelegd door de houtkoper Nanne Anes. Zowel de kerk als de toren werden vakkundig gebouwd door meester-timmerman Auke Bouwes Disma.
De eenvoudig uitgevoerde kerk kenmerkt zich door een langschip met een door drie zijden gesloten oostelijke afsluiting. Aan de noordzijde werd in het jaar 1759 (volgens de vermelding in de 'Tegenwoordige Staat van Friesland' uit 1787 werd de kerk rond deze tijd "geheel nieuw opgetrokken"; dit wordt geïnterpreteerd als een renovatie en uitbreiding) een dwarspand toegevoegd. In een later stadium werd aan de zuidzijde een catechisatielokaal aangebouwd. Alle ramen zijn voorzien van rondboogvormige afsluitingen. Boven de noordelijke ingang bevindt zich een memoriesteen met een tekstinscriptie.:
Den 5 Maij 1716 heeft Nanne Aenes holt
kooper inde Lemmer van deese Kerck
en Tooren de eerste Steen gelegt, Al die hier komt en Siet dit Schoon gebou eens aen,
Wilt hier niet Buiten blieven Staen
Maer hoort met vlijt datter wort geseid
Opdat door GOODES Geest en
woort de Eerste Steen oock wort geleit
In U en Mij ook altesaem
Ick sluit hier mee in GOODES Naem.
Aan de zuidzijde is boven de ingang de volgende inscriptie te lezen:
Pieter Joris en
Anne Teunis
beijde Kerck-voogden
in de Lemmer
Auke Bouwes Disma
Mr. Timmerman van
dese Kerk en Toorn
1716
Het interieur van de kerk is op eenvoudige wijze ingericht: de binnenzijde wordt gekenmerkt door houten, ellipsvormige tongewelven. De wanden zijn verdeeld door zorgvuldig uitgewerkte gegroefde pilasters met lijstkapitelen, waarop de balken rusten.
Ooit waren in deze kerk eveneens ramen aanwezig met gebrandschilderde ruitjes, gevat in lood. Een van deze ramen, dat recentelijk is opgenomen in het Fries Museum van Oudheden te Leeuwarden, vertoont de volgende opschriften:
De kerkenraad van den dorpe Lemmer,
Harmannus Phocilides, verkondiger van Gods heilig woord 1717,
Naime Anes Houtcoper en Ouderling, Anno 1717
Wilhelmus Tadema, mr. Schirurgijn en Diaken, Anno 1717 en
Sije Joeckes, mr. Smid en Diaken, Anno 1717.
De prachtig gebeeldhouwde preekstoel is in 1745 vervaardigd door de onbekende ambachtsman, bekend als de "antieksnijder" G. J. N. (Gerben Jelles Nauta werd in 1694 geboren in het Friese Woudsend. Hij was mr. steen- en beeldhouwer te Sneek en geniet bekendheid door de rijk versierde preekstoel van Lemmer, welke hij in 1744-1745 vervaardigde) Het werk omvat een fraai gedecoreerde trap, zorgvuldig gesneden kapitelen, boommotieven, leuningen, trapgevel en balusters, allen uitgevoerd met grote vakmanschap en oog voor detail..
De panelen tonen een voorstelling van de vier evangelisten, terwijl het voorpaneel een allegorie op het Oude en Nieuwe Testament weergeeft. Op de hoeken van de kansel zijn verfijnde caryatiden te vinden. Onder de kuip, op de voet, zijn eveneens indrukwekkende Bijbelse taferelen zorgvuldig uitgesneden: de opwekking van Lazarus, de jongeling van Naïm, het dochtertje van Jaïrus en de steniging van Stefanus. Ook het rugstuk is rijkelijk versierd, terwijl het klankbord wordt omlijst door een uitmuntend uitgewerkt ornament van loofwerk.
Aan het plafond hangen drie zeventiende-eeuwse, geelkoperen kroonluchters. Het kerkorgel, uitgevoerd in empire-stijl, is in 1842 vervaardigd door de orgelbouwer D. IJpma uit Bolsward en werd op 28 augustus van datzelfde jaar plechtig ingewijd.
Onder de houten vloer bevinden zich meerdere grafzerken. Vijf van deze grafzerken, die zich nog in uitstekende staat bevonden, werden zichtbaar nadat een deel van de houten vloer moest worden verwijderd. Dit was noodzakelijk na de brand van 12 maart 1911, die het kerkgebouw bedreigde, om het door de brandspuit ingespoten water te kunnen verwijderen..
Een van deze grafzerken, welke het graf markeerde van de heer Poppe Jans Poppes, koopman te Lemmer en voormalig mederechter van Lemsterland, overleden op 9 mei 1810 op de leeftijd van 66 jaar en 3 maanden, draagt het volgende opschrift::
Tree sterveling die gij zijt, dit graf eerbiedij tegen,
Hier rust het stoffelijk deel van eenen menschenvrind.
Als steun der zuivere leer en trouwe burgervader
Geheel zijn leven door bij arm en rijk bemind.
Als ramp af smart hem trof
Gelaten in zijn lot,
Geniet hij het loon der deugd
Bij een vergeldend God.
De huidige begraafplaats bevindt zich ten noorden van Lemmer, aan de westzijde van de hoofdweg. Aan de westkant van de kerk staat een vierkante toren, die is opgebouwd uit twee verdiepingen, elk voorzien van een balustrade. De onderste verdieping herbergt het torenuurwerk. De bovenste verdieping bestaat uit een opengewerkt, houten achtkant, bekroond met een koepelconstructie in barokstijl. Het dak van deze bekroning is voorzien van een knop met een stang en windvaan..
Op de kaart van Lemsterland, uitgegeven door Schotanus (anno 1664), wordt de toren weergegeven met een spits. Eveneens vermeldt de 'Tegenwoordige Staat van Friesland' uit 1787 de kerk als zijnde „voorzien van een sierlijke spitsen toren."
In de toren bevindt zich een luidklok met het volgende inschrift: "Henrick Wegewaert maeckte mi in der stadt Campen anno 1598." Dit suggereert dat deze klok oorspronkelijk afkomstig is uit het vervallen kerkgebouw, dat in 1716 werd gesloopt. Het cachot onder de toren stond reeds in de 18e eeuw bekend als het 'Hondegat', zoals blijkt uit een gerechtelijk vonnis wegens dronkenschap. In 1792 werd Murk Jans van de Lemmer, schuldig bevonden aan deze overtreding, ter correctie eerst zes dagen op water en brood geplaatst in het Hondegat en vervolgens naar het Landschaps Tuchthuis in Leeuwarden overgebracht.
Het avondmaalszilver van de Nederlands Hervormde Gemeente is van beperkte historische waarde.
Deze gemeente omvat de combinatie van De Lemmer, Follega en Eesterga. Tot het jaar 1665 was de pastorie in Eesterga gevestigd; nadien werd deze verplaatst naar De Lemmer.
Van de vierentwintig predikanten die de gemeente tot op heden hebben gediend, was de eerste Johannes Lemmarus, de vicarius van De Lemmer. Zijn naam verwijst hoogstwaarschijnlijk naar zijn herkomst uit De Lemmer. Vanwege geloofsvervolging was hij in 1567 genoodzaakt te vluchten. Zijn opvolger rond het jaar 1597 was Lambertus Levini Levink, predikant te Balk, die in 1620 in Eesterga overleed.
Na deze volgden een vijftal geboren Friezen, n.l. in
- 1620 Wilco Hermanni Somer of van Someren. geb. te Leeuwarden;
- 1629 Schultetus Everhardi, geb. te Bolsward;
- 1649 Pybo Johannes Nauta, geb. te Franeker;
- 1657 Henricus Daversman, geb. te Sneek;
- 1666 Aegidius Broersma, eveneens te Sneek geboren. Deze betrok voor het eerst de pastorie te de Lemmer, nadat Daversman begin September 1665 op die te Eesterga overleden was.
In het jaar 1670 werd Dominee Broersma opgevolgd door Isaäc Lydius, waarna tien jaar later Rudolphus Noordbeek deze positie innam. Vervolgens werden opnieuw twee Friese predikanten aangesteld: in 1685 Ciricus Robijnsma, gehuwd met Teatske Tania, en in 1715 Hermannus Phocylides (ook bekend als Fokkes), gehuwd met Aafke Riemersma..
Een zoon van de laatstgenoemden heeft gedurende een aanzienlijke periode de functie van schoolmeester te Lemmer bekleed. Onder leiding van Phocylides werd in het jaar 1716 het kerkgebouw plechtig ingewijd met de woorden uit Jesaja 2:3. Na een dienstverband van 42 jaar in deze gemeenschap nam hij, inmiddels emeritus, afscheid onder het uitspreken van de zegenwens van Paulus, zoals vermeld in 2 Korinthe 13:11. Hij is in het jaar 1765 te Lemmer overleden op een leeftijd van ruim 80 jaar.
In het jaar 1758 trad Georgius van Bleiswijk aan, een belangrijke gebeurtenis die onder andere werd gemarkeerd door een feestelijke redevoering op 12 augustus van het daaropvolgende jaar in de vernieuwde kerk, gebaseerd op Spreuken 8:3. Vervolgens volgden Johannes Schoonderbeek in 1801 en Johannes Jacobus Lorgion in 1805, laatstgenoemde gehuwd met Jacoba Diest. Beide echtelieden kwamen te overlijden in 1821 en werden te Eesterga ter ruste gelegd. Hun zoon, Evert Jan Diest Lorgion, geboren in Lemmer, zou later een vooraanstaande hoogleraar in de Theologie worden aan de universiteit van Groningen..
Gedurende bijna 45 jaar was Wessel Middelveld hier werkzaam. Op 1 oktober 1822 hield hij zijn intreerede en na het verkrijgen van emeritaat in 1867, nam hij afscheid met een preek gebaseerd op 1 Johannes 2:18a. Hij overleed op 11 november 187 in Groningen. Middelveld genoot grote waardering vanwege zijn krachtige stem tijdens het preken, waardoor hij bij velen geliefd was. Er is gedocumenteerd dat hij in Lemmer de volgende indrukwekkende bijdragen heeft geleverd: „ongeveer 7000 keer beklom hij de preekstoel; hij heeft bijna 3200 kinderen en volwassenen gedoopt; 179 keer het Heilig Avondmaal bediend; circa 1100 personen aangenomen op belijdenis; meer dan 6 huwelijken ingezegend; ruim 700 gemeenteleden met de gebruikelijke rituelen ten grave gedragen en daarnaast toespraken gehouden bij vrijwel alle andere begrafenissen van jong en oud, aanvankelijk in de kerk en later in sterfhuizen of andere locaties."
Na Middelveld hebben achtereenvolgens de gemeente bediend;
- 1868—'71: J. van Heerde;
- 1873—'74: A. W. L. Talma;
- 1875—'79: J. H. F. Gangel;
- 1880—'82: J. Hulsebos;
- 1883—'85: J. A. Ruijs;
- 2 Mei—10 Oct. 1886: P. H. Wiersma;
- Na een vierjarige vacature, tengevolge van de Doleantie
sinds 21 Dec 1890: O. Schrieke - 1895: D. Zoete, en
- 1928 tot heden: M. van der Voet