Lemmer, een tamelijck vleck, neerich ende leeftochtich |2|

|    1   |    2   |    3   |    4   |    5   |    6   |

De Gereformeerde kerk.

Omstreeks 1840 bestond hier een kerkgebouw der Christelijk Gereformeerden, dat in April 1876 door een ander vervangen werd.

In 1887 losten zij zich op in de thans nog bestaande Gereformeerde gemeente. Nadat, bij het gaan in doleantie, aanvankelijk door deze in de christelijke schooi vergaderd was, stichtte zij spoedig een eigen kerkgebouw met toren, consistorie, kosterswoning en pastorie, welke in Februari 1887 in gebruik genomen werden.

In 1922 werd het gebouw voorzien van een nieuw, pneumatisch pijporgel en in 1924 onderging het een algeheele restauratie, waarbij tevens eene electrische verlichting aangebracht werd.

Achtereenvolgens hebben haar de volgende predikanten bediend: van 1887—1893: M. Brouwer; van 1894—1924: A. de Geus; van 1824—1928: P. Hekman en sedert 1930 tot heden B. G. de Bruijn.

Het gemeentehuis

Is uit een bouwkundig oogpunt onbelangrijk; het jaartal der stichting kon men ons niet mededeelen. In vroegere eeuwen wisselde de zetel van het hoofd der grietenij nogal eens, zooals valt op te maken uit onderstaande lijst van grietmannen:

  • 1497. Edo Jongema, van Kornwerd, zoon van Keimpe Jongema te Rauwerd.
  • 1498. Augustinus Styntjema. Hij sneuvelde 10 Juni van dat jaar in het vroeger door ons beschreven gevecht bij Laaksum, en zou de overgrootvader zijn geweest van den later te vermelden Marten Hankes, grietman van Doniawerstal.
  • 1500, Janke Oosterzee, aldus genoemd naar het dorp, waar hij eene state bewoonde.
  • 1517. In dit jaar kreeg Gysbert van Schoten niet alleen Schoterland, maar ook Oostzingerland, het oostelijk deel van Lemsterland onder zijn bestuur. Waarschijnlijk waren toen de andere dorpen tijdelijk bij Gaasterland gevoegd.
  • 1524. Nolle Heresz. Van hem staat geboekt, dat hij in de gevangenis gezet werd, omdat hij een doodslager had laten loopen, doch waaruit hij in October 1526 weer ontslagen werd. Hij was in 1525 lid van de commissie voor de zeedijken.
  • 1528. Pieter Visscher was tegelijk grietman van Doniawerstal, waarover vanwege den Landsdag geklaagd werd, als in strijd met 's lands wetten, waarbij o. a. verboden was, dat iemand meer dan één ambt tegelijk mocht bekleeden. Doch de klagers kregen ten antwoord, dat de grietenijen Doniawerstal en Lemsterland van het begin af voor ééne greitenij gehouden waren, en ook alzoo bediend, omdat de laatste zoo klein was, dat niemand begeerig zou zijn, dezelfe alléén te hebben.
  • 1539. Kerst Piersz was in datzelfde jaar Volmacht ten Landsdage. Het volgende jaar werd hij aangeklaagd, als, in strijd met 's lands wetten, niet in zijne grietenij, maar in Schoterland te wonen, en tevens werd hem opgelegd, te bewijzen, dat hij 18 of 20 goudgulden inkomen had, en daarenboven eene borgstelling gevraagd. Tegen het eerste bracht zijn advocaat in, „dat wel waer is dat Kerste woenachtich is in Schoeterlant, doch zoe nae byde Gryetenye van Lemster Vyfgae, dat men mit twie schoeten van eenen boege dar inne soude moegen schieten" doch dat hij, zoo men er op stond, aanbood „te Mey naestcomende", huis, vuur en licht binnen de grietenij te houden, zoodat men hem, zoowel bij nacht als bij dag, altijd zou kunnen komen te spreken; en wat het laatste betrof, dat het bekend was, dat hij genoegzaam onroerende goederen bezat om het gevorderde inkomen te hebben en de gevraagde borgstelling overbodig te maken. Men was hiermede tevreden, onder die voorwaarde, dat, zoo hij zijn aanbod niet op den bepaalden tijd volvoerde, er een andere grietman in zijn plaats benoemd zou worden. In verschillende openbare commissies had hij zitting; zoo maakte hij in 1559 deel uit van de commissie, welke weigerde te voldoen aan het verzoek van Filips II, om met dezen over 's Lans aangelegenheden te Gent te komen raadplegen. Den 9en Augustus 1563 moest hij, wegens doodslag, op zekeren Bauke Tietes gepleegd, de vlucht nemen, waardoor Doniawerstals grietman, Everhard Entes, tot substituut-grietman van Lemsterland aangewezen werd.  In December 1569 werd hem opgedragen, om een vendel soldaten bijeen te brengen, en daarover hopman te zijn. Hij komt als grietman nog voor in 1571 en is niet lang daarna overleden. 
  • 1572. Idzard Stijntjema. Hij komt in 1571 voor als dijkgraaf van de zeedijken, loopende van het Roode Klif tot Veenhuizen. Destijds aan eene nieuwe ziekte te bed liggende, werd op zijn verzoek (in 1574?; tot substituut-grietman van Lemsterland aangewezen zijn familielid Marten Hankes, grietman van Doniawerstal.
  • 1579. Sybrand Benkesz deed na het overlijden van zijn voorganger, alle mogelijke moeite, om dezen als grietman en dijkgraaf op te volgen. Wegens verschil van inzicht tusschen den Stadhouder en Gedeputeerde Staten volgde eerst in 1579 zijne benoeming; in dat jaar wordt bij althans genoemd „grietman van Lempster Vijfgae". Evenwel heeft hij niet lang daarvan genoegen gehad, want bij den ommekeer van zaken in 't begin van 1580 werd hij in gijzeling genomen, en omtrent hem bepaald: „zal alhier binnen Leeuwarden in eene herberge geconfirmeerd blijven totter tijt toe hy alle resten ende achterdaden van de penningen op de jurisdictie van Lempstervijfgae volgens de uyt-schryvinge van den hove gesteld, zal opgebracht ende betaelt hebben.'' Wegens zijne Spaanschgezindheid werd hij daarop afgezet en verbannen, waarna hij in 1582 te Groningen gestorven en bij de Minderbroeders aldaar begraven is.
  • 1580. Pier Anskesz was vrij stellig een kleinzoon van den gelijknamigen grietman van Doniawerstal (sedert 1541). Tevens hopman van een vendel soldaten zijnde, lag hij in 1580 in de Lemmer, om deze plaats te verdedigen, doch door den onwil der laatsten om te vechten, moest hij de schans verlaten, en nam met zijne soldaten alle krijgsbehoeften en eenige schepen de wijk naar Enkbuizen. In 1596 beklaagde zich zekere Antonius Trajectensis, eertijds kanunnik te Leeuwarden, dat hij indertijd "doer den hopman Pier Ansckes", die toen in den schans van den Lemmer lag „sonder enig recht oft reeden van den dorpe gehaelt ende an handen ende voeten gesloten is geweest".
  • 1585. Jaen Aukesz was in dat jaar tevens Volmacht ten Lansdage.
  • 1609. Christiaan Johannes Oosterzee, zeer waarschijnlijk familie van voren-genoemden Kerst Piersz, woonde op zijne state te Oosterzee; hij is tevens geweest Volmacht ten Landsdage (1601), lid van Gedeputeerde Staten (1601) en der Staten-Generaal (1607).
  • 1635. Ciprianus Oosterzee. denkelijk een zoon van voorgaande, en gehuwd met Tsjomke, dochter van Jochum van Wykel, was tevens, tot 1640, lid der Provinciale Staten.
  • 1641. Frederik van Roorda werd tevens in dat jaar Dijkgraaf van de Zeedijken van het Roode Klif tot Veenhuizen. Hij was tevens lid van Gedeputeerde Staten (1652) en Volmacht ten Landsdage (1635—'65).
  • 1665. Sake Fokkens, zoon van den gelijknamigen grietman van Opsterland (sedert 1623), was gehuwd met Antje, dochter van Utingeradeels grietman Regnerus van Andringa. Hij overleed reeds in hetzelfde jaar; zijne weduwe echter stierf eerst in 1718, na drie mannen overleefd te hebben, n.l. behalve genoemde, rog T. van Boelens, grietman van Achtkanspelen, L. Lycklama á Nijeholt, grietman van Ooststellingwerf, en werd te Oldeboorn begraven.
  • 1666. Tinco van Andringa, broer van vorengenoemde Antje, huwde Eritia, dochter van Schoterlandsch grietman D. de Blocq van Scheltinga, en ligt met zijne echtgenoote te Oldeboorn begraven.
  • 1689. Martinus van Scheltinga werd, na volbrachte studiën en een reis door Frankrijk, grietman van Lemsterland en deed in 1692 hiervan afstand aan zijn neef, Regnerus van Andringa, waarna hij zelf zijn vader als grietman van Schoterland opvolgde.
  • 1692. Regnerus van Andringa was 24 December 1674 op de Lemmer geboren als zoon van bovengenoemden Tinco en werd reeds op 18-jarigen leeftijd grietman. Behalve dat bij zeer bekwaam was in staatszaken, heeft hij zeer veel tot den bloei zijner geboorteplaats bijgedragen, zoowel door het doen aanleggen van welingerichte veerschepen van de Lemmer op Amsterdam, Zwolle en Kampen (1703), alsmede een postwagen van de Lemmer op Groningen en daarna ook op Leeuwarden (1740), alsook door het derwaarts lokken van ondernemende menschen tot „het oprigten fabrijken en trafijken". Na een bijna 50-jarigen dienst als grietman deed hij als zoodanig in 1741 afstand en overleed, ongehuwd, drie jaren later, den 25sten Augustus. Aangezien met zijn jongeren broeder Livius Theodorus het geslacht van Andringa is uitgestorven werd overeenkomstig beider begeerte in de Hervormde kerk te Oldeboorn een monument met uitgebreide Latijnsche inscriptie gesteld.
  • 1741. Regnerus Lycklama á Nijeholt, ongehuwd gebleven, was aanvankelijk kapitein, daarna ritmeester en vervolgens grietman van Lemsterland, welke grietenij hij 12 Januari 1752 verwisselde met Utingeradeel. Hij ligt te Oldeboorn begraven.
  • 1752. Daniël Livius de Kempenaer, zoon van Danker de Kempenaer en Romelia van Andringa, was — evenals zijn voorganger — eerst kapitein, daarna ritmeester en vervolgens grietman van Lemsterland.
  • 1772. Regnerus Livius van Andringa de Kempenaer, zoon van Hendrik de Kempenaer en Quirina Jacoba Schott, werd in 1795 van zijn post ontzet, doch later o.a. onder koning Lodewijk tot Landdrost van het departement Friesland, en onder keizer Napoleon tot Prefect van den Boven-IJsel (Gelderland) benoemd. Hij stierf gedurende het beleg van Arnhem in 1813.

In 1814 was de grietenij gesplitst in de mairiën Lemsterland en Oosterzee.

  • 1816. Antoon Anne van Andringa de Kempenaer, zoon van Regnerus Livius v. A. d. K. was in 1803 drost van Utingeradeel, Haskerland, Doniawerstal, Slooten en Lemsterland, en baljuw aldaar in 1812. In 1815 was hij lid van de Staten van Friesland; door koning Willem I werd hij tot den adelstand verheven. Hij stierf in 1825, als lid van de 2e Kamer der Staten-Generaal, te 's Gravenhage.
  • 1825. Onno Reint van Andringa de Kempenaer, oudste zoon van voorgaande, was lid van de Ridderschap van Friesland en Ridder van de orde van den Nederlandschen Leeuw. Aanvankelijk grietman van Lemsterland, verwisselde hij deze grietenij met die van Rauwerderhem in 1830.
  • 1830. Willem Carel Gerard van Welderen baron Rengers, gehuwd met Quirina Jacoba, dochter van bovengenoemden Regnerus Livius van Andringa de Kempenaer, was eerst page bij koning Willem I, daarna 2e Luitenant bij de Kurassiers. Bij zijn overlijden in 1836 bekleedde hij tevens de betrekkingen van honorair-kamerheer, adjunct-houtvester en lid van de Ridderschap en der Staten van Friesland.
  • 1836. Wilco van Andringa de Kempenaer, zoon van genoemden Regnerus Livius v. A. d. K., half-broeder van Antoon Anne, en volle broeder van Quirina Jacoba, beide eveneens bovengenoemd, was in 1830 2e luitenant bij de mobiele Friesche Schutterij, en sedert 1837 adjunct-houtvester. Hij werd in 1851 op zijn verzoek als grietman eervol ontslagen. 

Na hem waren achtereenvolgens burgemeester van Lemsterland: sedert 1851: jhr. mr. C. L. van Beyma thoe Kingma; sedert 1882: K. S. van Andringa; sedert 1886: H. Luiking; sedert 1910: mr. G. A. M. Kallenbach, en sedert 1919: H. Pollema.

  • 1919 - 1931 H. Pollema ARP
  • 1931 - 1934 Jan Harmens Slump -Verongelukt op 10 december 1934
  • 1935 - 1957 M. Krijger SDAP/PvdA -Verongelukt op 3 december 1957
  • 1958 - 1966 Leo Brouwer CHU
  • 1966 - 1984 F. Faber CHU/CDA vanaf 1979 tevens waarnemend burgemeester van Sloten
  • 1984 - 1992 G.F. Eijgelaar CDA
  • 1992 - 2008 Jo Bosma D66/geen
  • 2008 - 2013 Dick Stellingwerf ChristenUnie
  • 2014 - 2015 A. (Arie) Aalberts CDA -waarnemend
  • 2015 - ......  Fred Veenstra CDA. Hij is de eerste kroonbenoemde burgemeester van de gemeente.

Burgemeesters van De Friese Meren: De gemeente De Fryske Marren is per 1 januari 2014 ontstaan door samenvoeging van de gemeenten Gaasterlân-Sleat, Lemsterland en Skarsterlân. 

De Schulpen op de Lemmer, omstreeks 1780, met o.a. het beurtschip op Amsterdam, het logement 'De Wildeman' en het Grietmans-of Kempenaershuis.

Alvorens verder te gaan, deelen we eerst nog even eenige aanvullingen op onze voorlaatste uiteenzetting mee. De kerk bezit twee „kraken" (= hangzolders) en vier ingangen of buitendeuren. Aan den zuidermuur vindt men een vlakken houten zonnewijzer, terwijl de verguld-koperen windwijzer op den toren den vorm van een zeilschip vertoont.

Bij de groote overstrooming in het jaar 1825 stond het water in de kerk wel twee palmen hoog, tengevolge waarvan onderscheidene graven instortten, en de zerken tegen elkaar opgezet werden, zoodat zij voor het oogenblik onbruikbaar was.

Wat de Israëlietische gemeente betreft, — welke in 1890 nog 90 leden telde, onder wie eén Portugeesch-Israëliet — mochten we van den heer H. F. W. Luiking, geparenteerd aan Lemsterlands burgemeester H. Luiking, de volgende bizonderheden vernemen: Een memoriesteen in den voorgevel harer vroegere synagoge in de Beneden-schans geeft te lezen:

„De eerste steen van dit gebouw gelegd den 29 Maart 1866 door B. A. Zeehandelaar. Kerkmeester".

In genoemd jaar namelijk was het gebouw, dat toen te klein bleek te zijn, vergroot en vernieuwd. Van de ongeveer dertig gezinnen uit dien tijd zijn thans nog een drietal overgebleven. Ten tijde van de verbouwing was daar Joodsch onderwijzer, de heer Italië (daarvóór Marcus Mendels), en na dezen achtereenvolgens de heeren Cramer, van Ronkel en Borstrok.

De synagoge heeft tijden lang ongebruikt gestaan, is eenige jaren geleden verkocht, en ingericht tot clubgebouw der Arbeidersjeugdcentrale! Het kerkezilver, als lampen enz., zijn overgebracht naar Sneek, waaronder thans de Lemster Joden ressorteeren; het kerkarchief werd in den laatsten mobilisatietijd, — wegens de hooge papierprijzen! helaas als scheurpapier verkocht.

Het Kantongerecht.

Tevoren Vredegerecht, werd in 1810 van Slooten overgeplaatst naar de Lemmer. Als eerste vrederechter treffen we daar aan:

  • in 1812: A. A. van Andringa de Kempenaer, en vervolgens, na eene vacature van eenige jaren;
  • in 1819: F. Z. Reneman. Na dezen volgden:
  • in 1826: A. H. de Koe;
  • in 1827: F. Z. Reneman wederom, en
  • in 1828: Mr. M. Meinesz.

Door de nieuwe indeeling der rechterlijke macht in ons land in laatstgenoemd jaar, werd de Lemmer de hoofdplaats van het kanton, dat de gemeenten Gaasterland, Slooten, Lemsterland en Doniawerstal omvatte, en werd haar eerste kantonrechter genoemde heer Meinesz, tot het jaar 1858.

Daarna hebben achtereenvolgens deze functie vervuld:

  • sedert 1858; Mr. J. B. Vos;
  • sedert 1861; Mr. E. H. Tenckink;
  • sedert 1866: Mr. J. O. H. Ramaer;
  • sedert 1870: Mr. S. J. Fockema Andreae;
  • sedert 1877: Mr. K. Klein;
  • sedert 1891: Mr. A. Croockewit;
  • sedert 1896: Mr. J. de Jonge;
  • sedert 1904: Mr. F. Beudeker;
  • sedert 1907: Mr. J. H. ten Bokkel Huinink;
  • sedert 1914 Mr. C. W. Thöne;
  • sedert 1918: Mr. dr. C. H. Baale, tot 1926, sedert wanneer de functie vacant is, en hare waarneming is opgedragen aan Bolsward kantonrechter mr. dr. N. Hofstee.

Particuliere gebouwen.

Welke wegens hunne Lodewijk-stijlen min of meer belangrijk blijven, zijn de volgende:

  • Langestreek, no. 6: Gevel in Lodewijk XV-stijl, van 1773, met fraai gebeeldhouwden halsgevel, benevens beneden eene kelderverdieping met uitspringende winkelkasten, afgedekt door een doorloopend bordes met trap. De woning bevat van binnen eenvoudige Lodewijk XVI betimmeringen, en in de voorkamer, als behangsel, beschilderde doeken, voorstellende landschappen in Gaasterland, Lemsterland, Schoterland en Doniawerstal. De bewoner er van is o.m. in het bezit eener schilderij in goud- en zilverdruk, eene 18de eeuwsche techniek, verbeeldende de drukkerij der „Leeuwarder Courant", omstreeks 1760. *

(* "Omtrent de afbeelding van de drukkerij der „Leeuwarder Courant" in eene Lemster woning, door mij beschreven, mocht ik de volgende opheldering uit de Lemmer ontvangen;  Het no. der bedoelde woning is, sedert eene plaats gehad hebbende vernummering, thans Langestreek 20. In dit huis hebben, zooals u schrijft, beschilderde doeken als behangsel gezeten, voorstellende landschappen in Gaasterland, Lemsterland enz. Verder zat er een beschilderd stuk behangsel, voorstellende, zooals u schrijft, de drukkerij der „Leeuwarder Courant" omstreeks 1760. Helaas zijn al deze schilderstukken, dus ook dat met de drukkerij, door den vorigen bewoner, overgeverfd. De man had zeker lang genoeg op de afbeeldingen gekeken en wilde eens een andere kleur hebben en verfde ze wit, zoodat er van de prachtige schilderstukken niets meer te zien was. De tegenwoordige bewoner heeft over de witte verf weer behangselpapier geplakt, omdat de witte kleur hem verveelde")

Langestreek 20

Langestreek, no. 63: Gebeeldhouwde halsgevel, met fraai dakvenster uit het derde kwart der 18de eeuw. De ingang bevat een deurkozijn, waarin zich een zwaar middenhalf bevindt, waarop snijwerk, vertoonende een zee met schepen.

Langestreek, no. 69: Woning, in de achterkamer waarvan een fraaie bedstedewand voorkomt, met in het midden vooruitspringende bedstede; aan weerszijden bevinden zich kasten, met snijwerk op de paneelen en architraven, voorstellende vogels en bloemen. De schoorsteenmantel, van fraai snijwerk voorzien, geeft tevens een schilderstuk te aanschouwen, verbeeldende Jakob, Ezau en Rebekka. alles dateerende uit het derde kwart der 18de eeuw.

Langestreek, no. 85. Fraaie Lodewijk XV-gevel, met rijk gebeeldhouwden halsgevel en opschrift: Anno 1776. In de voor- en achterkamer der woning bevindt zich eene bedschutting, met in het midden vooruitspringende bedstede, benevens aan weerskanten kasten, beide met snijwerk in Lodewijk XV-stijl, evenals de kamerdeuren.

Turfland, no. 300: Gevel in Lodewijk XV-stijl, met dakvenster waarop zich een gebeeldhouwde halsgevel bevindt. Turfland, no. 335: Gevel met dakvenster, waarop een gebeeldhouwde halsgevel uit het jaar 1758.

Verder bevindt zich in den achtergevel eener woning in het Turfland een groote memoriesteen met uitgebikte wapens, — klaarblijkelijk die van Roorda en Harinxma thoe Heeg—, en geornamenteerde omlijsting, waarbinnen te lezen staat: „Den 21 Mei heeft Frederik van Roorda den eersten steen gelegd. Anno 1651." Stellig is deze steen eene herinnering aan Lemsterlands grietman van Roorda.

Het logement De Wildeman bezit een gevel van het jaar 1773, waarop een dakvenster met rijk gebeeldhouwden hakgevel voorkomt. In het midden bevindt zich een groote gevelsteen, waarop een moor gebeeldhouwd staat, met het onderschrift: „De Wildeman". Naast het huis De Wildeman staat een huis met rijk gebeeldhouwden halsgevel van het jaar 1762.

De Schutsluis

Dateert in haar tegenwoordigen vorm uit het jaar 1887. De 18de eeuwsche geschiedschrijver Foeke Sjoerds verhaalt ons daarover:

„De Lemmer is van een treffelijke zyl voorzien. In 't begin van de voorgaande eeuw moet 'er nopens het doorgraven van deze zyl verschil zijn geweest, alzo 'er het Hof op den 6 Dec. 1602 Sententie over uitgesproken heeft, en volgens welke uitspraak de Staten des Lands, op den 24 Feb. 1604 belast (= gelast) hebben, dat de verschillende partijen zig zouden hebben te schikken. Van oude tijden af hebben de dorpen Lemmer, Eesterga en Follega de Lemsterzyl in bezittinge gehad, en deze hebben by een zwaar ongeluk, in den jare 1702, van de Provincie verzogt en bekomen eene vergoedinge tot herstel: dat de Havenwerken alleen de genoemde dorpen, maar de Zylwerken de Provincie aangaan."

En bij den schrijver van der Aa (A°. 1815) lezen we:

„De Lemmer is een dubbele streek huizen, gebouwd aan de Zijlroede, die, van het K.W, tot het Z.O. schietende, midden in het dorp, door een ruim verlaat of schutsluis loopt, en daarop in een ruime buitenhaven, aan weerskanten met een houten hoofd voorzien, eindigt. Op het N.-hoofd brandt des nachts, ter verkenning, een hooggeplaatste lantaren. In 1838 is een belangrijke herstelling aan de hier hier liggende zeesluis geschied, waarbij de houten beschoeiingen door een steenen kade vervangen werden."

Reeds toen was de zeescheepvaart er van minder belang dan de binnenlandsche; in 1844 werden ingeklaard 22 en uitgeklaard 30 zeeschepen. Nabij de schutsluis bevinden zich een sluishuisje en gebouwtje voor de peilschaal, die een aantal karakteristieke zeemansrijmpjes dragen, als:

„'t Mag vloeijen, 't mag ebben, Die niet en waagt en zal niet hebben." of „Kokmeeuwen aan land Onweer voor de hand."

De havenwerken

Bestaan sedert 1887 uit een tweetal havendammen, die een eind weg, als gebogen vangarmen, in zee opsteken. In de bocht van den eene bevindt zich een groot havenvuur, terwijl op de uiteinden van beide kleinere vuren geplaatst zijn; zij worden geschraagd door ijzeren stellages, die den binnenkomenden schipper of visscher reeds van verre de goeds richting wijzen.

Westelijk van de haven vindt men de tramhaven. Oostelijk de vluchthaven, waar tal van visschersvaartuigen bij storm hun toevlucht trachten te vinden. Verder oostelijk, naast de vluchthaven, is een uitgestrekt terrein ingericht als nettendrogerij, terwijl nog verder op de stroomsluis benevens de woning van den havenmeester gelegen zijn.

Een fraaie memoriesteen geeft te lezen, dat laatstgenoemde sluis gebouwd is in 1887, tegelijk met het aanleggen van eene zeewering om de Lemmer, van een nieuwe buitenhaven, het bouwen eener nieuwe schutsluis, en het maken van een verbindingskanaal met brug tusschen den Rijn en de binnenhaven.

De verbinding De Lemmer—Amsterdam.

Op 1 Juni 1828 begon de stoomboot de IJssel den dienst tusschen Amsterdam en de Lemmer, terwijl 3 Augustus 1840 eene maatschappij zich constitueerde, met de bedoeling, eene geregelde stoomvaart tusschen beide plaatsen te onderhouden. En eindelijk, den 10 Augustus 1901, werd een „brug over de Zuiderzee" gevormd door de twee snelvarende „salon-zeestoomjachten", de Bolsward en de Heerenveen, welke de reis Amsterdam—de Lemmer in 4½ uur konden volbrengen!

Voordat de stoom haar intree hier gedaan had, ging de reis tusschen genoemde plaatsen met den stevig gebouwden Lemster beurtman. Wijlen mr. J. Dirks deelde daaromtrent mee, dat in de kajuit daarvan, ter waarschuwing, om zich bij het nederdalen naar het vertrekje, waarin zich de drie kooien bevonden, niet te stooten, met groote letters, althans in zijn jeugd, boven in den balk te lezen stond: Bok wat (= buk, buig wat).

Die kooien hadden het eigenaardige (hij sprak van ondervinding), dat bij hevigen storm men aan den lijkant daarin liggende met moeite eruit konde komen en aan den windkant er bijna uitrolde, terwijl men in de middelste kooi allesbehalve horizontaal lag te rusten. Welk een machtig verschil bij de weelde en het gemak, welke de keurige couchettes of hutten van de prachtige salonboot, „de koningin der Zuiderzee", thans bieden!

|    1   |    2   |    3   |    4   |    5   |    6   |