Lemmer, een tamelijck vleck, neerich ende leeftochtich |4|

|    1   |    2   |    3   |    4   |    5   |    6   |

De Engelsche aanval in 1799.

Op deze tekening van Pieter Idserdts, zien we een Engels schip, geladen met steenkool voor de zeehaven van Lemmer. Rechts is nog een spiegeljacht afgebeeld.

Omtrent dit wapenfeit deelen we het onderstaande mede, voornamelijk aan de hand van een manuscript, afkomstig van den vroeger genoemden Poppe Jans Poppes op de Lemmer, en thans in het bezit van den heer H. F. W. Luiking aldaar. Zooals bekend, had den 27sten Augustus 1799 — tot herstel der oude regeeringsvormen in de Bataafsche republiek — na heftige kanonnade, een Anglo-Eussische landing plaats gehad bij de Keeten, tusschen Callantsoog en Huisduinen, met daarop gevolgde ontscheping en bloedige gevechten met de Gallo-Bataafsche troepen. Geen maand later verschenen Engelsche oorlogsschepen in de Zuiderzee, hetgeen het moreel der Oranjegezinden in de omgelegen plaatsen ten zeerste versterkte.

Nadat den 21sten September Enkhuizen en Medemblik aan de Engelschen waren overgegaan, geschiedde dit twee dagen later met Staveren, waar men de Oranjevlag van den toren had doen waaien. Den 22sten September, op een Zondag, maakte de onrust zich van de Lemsters meesters, toen in de richting van Urk Engelsche schepen gesignaleerd werden en uit de richting van Enkhuizen een geweldige kanonnade vernomen werd — wat achteraf bleek te zijn geschied uit vreugde der Engelschen wegens behouden aankomst der divisie van den hertog van Vork op Texel — „veroorsaakende zoo veel confusie, dat 't volk 's middags bijna alle uyt de kerk liep"; tevens ging er het gerucht van de overgave van Staveren aan de Engelschen.

Wegens dit laatste liet men 's anderen daags in het naburige_ Balk de vlaggen van toren en schepen waaien en tooiden schier alle bewoners zich met oranjelinten op hoed en borst. Van de vóór de Lemsterhaven gestationneerde kanonneerbooten — welke, met bestemming voor Amsterdam uitgevaren, uit vrees voor de Engelschen, Workum binnengeloopen en binnendoor naar de Lemmer gevaren waren — vertrok een bewapende sloep met een twintigtal manschappen naar den wal, „makende veel geschreeuw, en schietende geweldig langs de straten, hebbende ten gevolge dat de Ingesetenen in de uyterste confusie geraakten".

De verwarring te Balk vermeerderde nog, toen ook uit Gaasterland en Slooten gewapende Patriotten optrokken en de kommies van Loenen uit de Lemmer eveneens met een 50 man van de wachtschepen er de onrust vermeerderde, met dat gevolg, dat vlaggen en oranjeteekens even haastig weer verdwenen en ieder zich angstvallig binnen zijne woning terugtrok, ja, sommigen zelfs naar elders uitweken.

Verder hadden te Balk verschillende arrestaties en plunderingen plaats: zoo werd het huis van Bart Sytses geheel leeggehaald en diens schip, waarop een gele vlag woei, naar de Lemmer getransporteerd, uit de woning van Berend Berends een aanzienlijke som gelds geroofd en zelfs een bejaarde weduwe doodgeschoten.

Nog denzelfden dag werden acht personen, zijnde de bemanning eener naar de Lemmer afgedreven Engelsche sloep, als krijgsgevangenen naar Leeuwarden doorgezonden. Den 24sten September werden ter hoogte van Urk en Schokland verscheidene schepen, varende van Holland naar Friesland, waaronder de Lemster veerman, schipper Lippe Gerbens, door de Engelschen buitgemaakt. Hunne Passagiers werden echter spoedig ontslagen en kwamen drie dagen later over Staveren weer op de Lemmer aan, uitgezonderd de Represant Gerlsma, die als gijzelaar naar het admiraalschip te Enkhuizen gevoerd werd.

Den 27ste September ankerden op ongeveer een mijl van de Lemster haven de Engelsche brikken L'Espiègle en Speedwell. onder bevel van den kapitein William Boton, van waar uit de kapitein James Boorder als parlementair naar de nlaats gezonden werd. Na ruim een uur aan boord der voor de haven gestationneerde kanonneerbooten te hebben doorgebracht, werd hij verder geblinddoekt geleid naar de herberg 'De Wildeman', waar zich de raad der gemeente, alsmede een 35 militairen, onder bevel van den luitenant P. van Groutten, commandant van de Lemmer bevonden.

Na eenige vragen gesteld te hebben, bleef hij, wegens het onstuimige weer, tot 's anderen middags aan wal, waarna hij met oranjelinten op hoed en borst, weer naar boord vertrok. Ofschoon bij dit onderhoud niet over opeisching der plaats gesproken was, verlieten toch sommige burgers, uit vrees daarvoor, met pak en zak, de Lemmer.

De 35 genoemde manschappen werden weldra met een 500 gewapende „Burgers en Bildtboeren, voorzien van eenige veldstukken versterkt, „om deze Plaats tegen allen aanval te verdedigen", zoodat de Extra-ordinaire Bataafsche Leeuwarder Courant, onder dagteekening van 26 September 1799, uit de Lemmer berichtte: „Ons Guarnisoen is thans talrijk (Volgens den kapitein James Boorder telde dit 1000 man reguliere troepen) en alle wel geresolveert zo den Brit iets tegen ons mogt ondernemen; men is bezig om alhier schoone Batteryen aan te leggen, die binnen korten tijd gereed zullen zyn".

Nog dienzelfden dag hadden reeds verschillende schermutselingen plaats. Zoo werd een Engelsche sloep beschoten door vier sloepen der onzen, doch deze retireerden spoedig, daar zij niet opgewassen bleken tegen het verder dragend geschut der eerste. Verder werd een in 't gezicht der haven zeilende lichter door een Engelsche sloep genomen, waarop door onze kanonneerbooten geschutvuur op die der Engelschen afgezonden werd, hetgeen door den commandant Bolton zou zijn opgevat als reden, om zich van de Lemmer zelf meester te maken.

En eindelijk gaven twee onzer gewapende vaartuigen, welke een Engelsche barkas aanvielen, dit op, doordien een Engelsche Brik schielyk kwam opzetten, waarom men genoodzaakt was, om niet een prooi dier Roovers te worden, de Barkas te laten glippen.

Twee dagen later kwamen vier van de zeven Engelsche schepen, die toen van de Lemmer af waar te nemen vielen, havenwaarts afzakken, en zonden wederom kapitein Boorder als parlementair af. Ditmaal wenschte deze niet in De Wildeman, maar op de Rechtkamer ontvangen te worden, waar hij van den plaatselijken commandant en de municipaliteit eischte, de Lemmer met al de geladen schepen, welke er in menigte lagen, aan hem over te geven, terwijl hij den commandant liet weten: „Alle tegenstand van uwe zijde is vruchteloos; ik geef u een uur tijd om de vrouwen en kinderen te verwijderen; die tijd verstreken zijnde en de stad niet aan de Britsche wapenen voor den Prins van Oranje overgegeven zijnde, zullen uwe soldaten onder de puinhoopen der stad worden begraven! waarop de commandant antwoordde, de Lemmer tot de laatsten man toe te zullen verdedigen.

Doch nauwelijks was de parlementair weer naar boord vertrokken, of benauwdheid scheen de vergadering aangegrepen te hebben, want weldra trachtte men den parlementair te achterhalen, hem 24 uur uitstel verzoekende, ten einde het gevoelen van het Departementaal Bestuur van Zwolle te vernemen, waarop echter het korte bescheid volgde, dat, zoo de Prinsen-vlag niet binnen een half uur opgeheschen zou zijn, de plaats gebombardeerd zou worden.

Daarop ging men zich te Lemmer op het ergste voorbereiden. Veertien trommelaars begonnen er alarm te slaan, ten einde alle gewapende manschappen in het geweer te roepen. Intusschen verlieten vele inwoners de plaats, in allerijl eenige tilbare have meepakkend. Een zekere Douwe Pieters Sytsma aldaar liet zich over dien dag aldus uit: „Het stond er droevig voor en ieder was verslagen; er was geen hope meer, geen denken aan verweer, doch God, die wondren doet, verkeerde 't al ten goede,"  Want plotseling en gansch onverwacht gingen de Engelschen heen, en bleef de Lemmer gespaard, zooals we verder zullen zien.

Onzerzijds werden eenige 18-ponders uit de kanonneerbooten gehaald en op beide havenhoofden geplaatst, en eene batterij op de Zandbanken opgeslagen, doch terwijl men met dit laatste bezig was, sloeg blijkbaar ook de militaire leiding de schrik om het hart. Want ineens zeilde men met de kanonneerbooten landwaarts in naar Heeg, in welks nabijheid men 's Lands schepen de meer zag afkomen.

Doch de vrees zat er zóó in, dat men deze bevriende vaartuigen voor vijandelijke hield, waarom men één der eigen schepen aan den grond liet loopen, en een ander in brand stak, terwijl de bemanning er van aan den wal een goed heenkomen zocht. Intusschen beleefde men te Heeg eenige benauwde oogenblikken, daar het brandende schip van een kruitkamer voorzien was: evenwel liep het springen van het kruit zonder eenige schade voor die plaats af.

Den 29sten September kwamen de Engelsche brikken tot dicht voor de Lemster haven aanzeilen: een drietal hunner schepen naderde zelfs, — tot ieders verwondering — tot op een steenworp afstands, daar waar slechts 7½ voet water stond.

Omstreeks half elf in den morgen werd onzerzijds uit een kanon en een der hoofden het eerste schot gelost, echter met dit noodlottig gevolg, dat een Lemster zekere Jacob Jans, welke in Engeland in de prison hadden gevangen gezeeten als zijnde voor of met een Groenlandsvaarder genoomen en nu bij haar dienst genomen een been afgeschoten werd.

Maar nu lieten de Britten zich ook niet onbetuigd. Waren zij den vorigen dag door het lage water verhinderd tot een bombardement over te gaan, thans bestond dit beletsel niet. Van een drietal hunner brikken werd ongeveer een uur lang een geweldig vuur op de Lemmer geopend, kogels van 14 tot 16 pond vlogen in en door de huizen, waardoor ieder zoo goed mogelijk een goed heenkomen in zijne woning trachtte te vinden.

Verwarring en vrees maakte zich ook meester van „het garnizoen", dat weldra aan den haal ging- Intusschen gingen de Engelschen door met schieten. O.m. werd daarbij hevig aan den arm gekwetst de president van den municipalen raad, Kerst D. Fortuin, terwijl hij op weg was, den commandant van Groutten op te zoeken, teneinde met dezen de verder te nemen maatregelen te bespreken; voorloopig van chirurgische hulp verstoken, werd hij op eenige kussens in „een stoep" (D.i.: een luiffel) van Poppe J. Poppes neergelegd, tot omstreeks twaalf uur 's middags, toen de municipaliteit de witte vlag van den toren deed waaien, en op hetzelfde oogenblik de kanonnade bedaarde.

Tegelijk hiermee gaf de commandant der plaats aan zijn manschappen order tot den aftocht, waarmede deze grootendeels niets tevreden scheen te zijn; althans werden er door de kanonniers, buiten het bevel van den commandant om, nog 36 kanonschoten gelost, niettegenstaande de vredesvlag van den toren woei.

In minder dan geen tijd waren daarop de Engelschen, met oranje getooid, aan wal, plantten de Engelsche vlag op een der havenhoofden, en lieten de oranjevlag van den toren wapperen. Doch even schielijk trokken onze militairen benevens de gewapende burgerwacht onder verschillende verwenschingen tegen hunnen commandant terug, terwijl eenige geladen vaartuigen, op het voorbeeld van een Leeuwarder schipper, de wijk naar Slooten namen.

Inmiddels sloeg de achtergebleven bemanning onzer kanonneerbooten, vermeerderd met het Lemster gepeupel, aan het plunderen, waarbij vooral de woning van den kommies van Loenen het geducht moest ontgelden, en een der belhamels, — op de bedreiging aan een soldaat gedaan, van doorstoken te zullen worden, bijaldien hij niet met vuren ophield —, door dezen militair met de bajonet doorboord werd.

Des namiddags werden door den Engelschen commandant de leden van den municipalen raad van hunne posten vervallen verklaard, doch hun opnieuw bevolen, voorloopig in hunne functie aan te blijven, in naam van den koning van Groot-Brittanië en den prins van Oranje.

Den volgenden dag kwamen van den kant van Takezijl een aantal gewapende manschappen, militairen zoowel als burgers, op de Lemmer af, en zonden een hunner te paard, met een witte vlag, vooruit naar den commandant aldaar, van wien de plaats binnen twee uur werd opgeëischt. Doch de laatste gaf te kennen, geen tijd van beraad noodig te hebben. Met zijne manschappen trok hij naar boord en bracht de schepen in positie; vervolgens werd van die schepen, en een kanon op den zeedijk, een levendig vuur geopend op onze gewapende manschappen, die met hun geschut onder langs den zeedijk, als dekking, in allerijl een goed heenkomen zochten!

Inmiddels waren door den Engelschen commandant bij trommelslag alle oranje-gezinde manschappen voor het rechthuis bijeengeroepen, ten einde te geraken tot een gewapende macht, ter bezetting der plaats, dat deze „macht" weinig te beduiden had, spreekt vanzelf.

Verder riep men dagelijks alle weerbare mannen op, om aan de batterijen te werken, boomen om te hakken, slooten te graven enz. Herhaaldelijk hadden requisities plaats van benoodigdheden ten behoeve van de vloot of de verdediging van de plaats, zooals touwen en ankers voor de schepen, alle beschikbare paarden, verschillende schepen, welke van geschut werden voorzien, om aldus binnenslanda dienst te doen; zelfs vee werd voor de Engelsche vloot onder Enkhuizen opgeëischt.

Den 1sten October kwam een tolk, namens den Admiraal, de municipaliteit op de rechtkamer bevelen, een publicatie te doen bekend maken, inhoudende, dat elke mishandeling, welke iemand der oranje-gezinden mocht worden toegebracht, verhaald zou worden op „de Representant Gerlsma, bij hem aan boord in detentie zijnde". Voorwaar geen benijdenswaardig vooruitzicht voor genoemden representant!

Tegen den avond van dien dag verbreidde zich het gerucht, dat een duizendtal gewapende manschappen uit de richting van Follega tegen de Lemmer optrokken, waarop weer „alles in de donkere avond in confucie raakte", welke nog vermeerderde, toen daarop de plaatselijke commandant liet omroepen, dat iedere Lemster zich naar de Nieuweburen moest begeven, ten einde aldaar de straatsteenen op te breken. Achteraf bleek echter laatstgenoemde maatregel genomen, om een betere positie voor de aldaar geplaatste batterij te verkrijgen; en ten slotte bleek het geheele gerucht omtrent naderende troepen uit de lucht gegrepen!

Intusschen werd de Lemmer aan de landzijde meer en meer door Fransche en Bataafsche troepen ingesloten, zoo op de Kuinder, de Jouwer, te Follega, Slooten en in 't Gaasterland. Doch de Engelschen bleven ook werkzaam: een vijftal bewapende Engelsche brikken lagen voor de Lemmer ten anker, terwijl zich omstreeks 200 Engelsche militairen aan wal bevonden. Dit aantal werd den 7den October vermeerderd met een 60-tal Engelsche mariniers, welke de lijnbaan van Sjoerd Jouwerts Stapert tot bivakeerruimte verkozen.

Verder was namens den hertog van York een genie-officier naar de Lemmer afgezonden, teneinde de plaats flink in staat van tegenweer te brengen: met voortvarendheid liet deze op geruimen afstand er van „gedugte batterijen" aanleggen en in wijden omtrek de vaarwaters met stevige kettingen afsluiten. In den ochtend van den volgenden dag, om drie uur, trok een deel gewapenden der onzen op de Breefenne, aan de Zijlroede, af, waarop de 'Alarm Trom' geroerd wierd, en de maryniers die uijt de Baan kwamen, spoedig wierden verdreven".

Drie dagen later, den 11den October, om zes uur 's morgens, kwamen ruim 30 Jagers, geleid door den kommies van Loenen, langs den Molendijk, bij de Rogmolen, opzetten, teneinde de batterij, aan het einde der Nieuweburen aangelegd, in den rug aan te vallen, welke poging echter ook totaal mislukte: één officier en 19 man werden daarbij als krijgsgevangene naar de Engelsche brikken getransporteerd, terwijl twee man zwaar gekwetst werden, waarvan een met doodelijken afloop; de overigen wisten weer naar Follega te ontkomen.

Nog denzelfden dag, 's avonds om 8 uur, werd van denzelfden kant een breeder opgezette poging tegen de Engelschen gewaagd, door den luitenant-kolonel Pacque, die met circa 600 man doordrong tot , bij de zesde boereplaats" van de Lemmer uit gerekend, en daar een hevig geschutvuur op de Lemmer opende, hetwelk door dat der Engelschen spoedig tot zwijgen gebracht werd, waarop de onzen naar Follega en de Jouwer uitweken.

Ook mislukte een optreden van vier van 's Lands kanonneerbooten tegen de Engelsche brikken. En eveneens had een aanval op den 11den October van de Kuinder uit, van een 350 Zwolsche en Arnhemmer vrijcorporisten onder luitenant-kolonel Knipscheer, tot gevolg dat deze spoedig weer moesten aftrekken.  Intusschen groeide de macht der omliggende Bataafsche troepen zeer, terwijl die der Engelschen vrijwel gelijk bleef.

Opnieuw werden de Lemsters verontrust toen er geruchten gingen, dat hun plaats binnen 2 a 3 dagen van alle kanten stormenderhand genomen zou worden: want niet alleen was men beducht voor wraakneming der Bataafsche troepen, doch tevens bevreesd voor een bombardement van Engelsche Zijde.

Van hun kant verscherpten de Engelschen hunne maatregelen. Zoo werd door hen bij proclamatie alle correspondentie met den vijand op doodstraf verboden! De opzichter bij den molen werd naar een der brikken gevoerd en aldaar in arrest gesteld. Murk Bouwes en Feike Michiels bracht men in de wacht der Engelschen, wegens beweerde „correspondentie naar buiten".

Alle schepen, welke eenige dagen tevoren in het Markolsrak en Modderige Wyd waren bijeengebracht, werden nu naar de haven ontboden. Deze, en meer andere maatregelen der Engelschen wezen er op, dat er bij hen „iets gaande" was. Dat echter het oogenblik der verlossing uit hunne macht zoo nabij was, vermoedde wel niemand binnen de Lemmer.

Nog den 12den October werden bij requisitie door den Engelschen commandant haastig 15 koeien en 30 schapen naar den Helder gezonden. Een poging zijnerzijds van den vorigen dag, om alle ledige koffen en smakken naar den Helder op te zenden, teneinde — naar hij voorgaf — troepen vandaar te laten overkomen, mislukte door wijs beleid van den municipalenraad; wel was nog 's avonds een schip, met munitie binnengaats naar de haven overgebracht.

In den middag van 12 October, nadat het huis van den in arrest gestelden Murk Bouwes geplunderd was, en de raad den commandant James Boorder hierover aansprak, verklaarde deze, dat hij de noodige maatregelen daartoe zou nemen, doch op dat oogenblik het met andere zaken zeer druk te hebben. Zes uren later, omstreeks middernacht, had hij zich ingescheept, om de Lemmer nimmermeer terug te zien.

Even te voren was al het geschut op de batterijen vernageld en de groote Zijlsbrug opgehaald. Genoemde Murk Bouwes, die uit het arrestantenlokaal mee aan boord zou zijn genomen, ontkwam daaraan door voorspraak van de raadsleden Anne Willems en Frederik Witteveen, „welke hem nog van het End van het grote hooft uijt hare (der Engelschen) handen ontslagen kregen."

Dus juist op het nippertje. In allerijl werd door den municipalenraad aan de officieren der omliggende Bataafsche troepen kennis gegeven van den plotselingen aftocht, met verzoek tot zending eener militaire bezetting, daar de Engelsche commandant verklaard had, geen schot op de Lemmer te zullen doen, indien zulks ook van tegengestelde zijde niet geschiedde.

In den ochtend van den 13den October kwamen reeds verschillende troepen de Lemmer binnenrukken; tot een gezamenlijk getal van ongeveer 2000 man. Onder hen bevonden zich een 20 huzaren, „welke zig bij en na haar inkomen gansch niet deftig gedroegen, blijkende uit de vele mishandelingen, waaraan zij zich schuldig maakten; slaan en houwen met het Sijtgeweer was haar gestadig werk."

Ook de vier wachtschepen kwamen met hare bemanning op de Lemmer af: „veele van die manschappen waren mede van de beste niet; altans sij maakten van stelen en roven hun hoofdwerk. (Zoo werd bij de wed. Sjoerd Tadema, voor circa f 200 aan doeken en andere goederen weggenomen)

Opnieuw was dus „de Schrik en Confusie onder de Ingeseten groot, gepaard gaande met den druk eener zware inkwartiering. Plaatselijk commandant was de luitenant-kolonel Pacque, „vergesellende hem onder andere M. Koon, Courantier van Leeuwarden (Mathijs Koon, bezat in de Oosterstraat aldaar een drukkerij, gaf sedert 1796 eene Friesche Courant uit en later, in 1814, meeet D.R. Smeding de "Leeuwarder Courant) als Secretaris, en de Burger Major D. Meijer, geweesen Jenever Stooker van Schiedam, welke een man was van een grote Statuure, onder de bataven, als wel eer goliad onder de Philistijnen, slaande met zijn Zijdgeweer maar wie hij wilde.

Den commandant Pacque werd namens de voormalige Engelschen commandant eene missive overhandigd, hoofdzakelijk inhoudende: 

„Dat hij de Lemmer, niet verliet wegens overmacht, maar louter op order van zijn Admiraal; dat alles wat in de Lemmer gebeurd was, op zijn order en bevel was geschied, en dus verzocht, dieswegens dat niemand eenige beleediging mocht worden aangedaan."

Dat aan dit laatste verzoek niet geheel de hand gehouden werd, bleek reeds boven.

Een der eerste maatregelen van den plaatselijken commandant Pacque — die zijn intrek in het Kempenaershuis genomen had — was het bevel aan de leden der municipaliteit, n.l.

  • Jan Falkema, (1822: Smakschip, genaamd AURORA, tot dus verre gevoerd geweest bij schipper Jan Falkema de Jong, thans liggende in de Lemmer)
  • Folkert Ruurds. 
  • Joost Rienks,
  • Rienk Sleeswijk en de secretaris I. Kleinhouwer, om voorloopig aan te blijven, terwijl hij de assistent-leden, n.l.
  • Poppe J. Poppes,
  • Ane Willems,
  • Frederik Witteveen en
  • Brucht P. de Jong,

van hun taak onthief. Den volgenden dag, den 14den October, werd de burgerij aangezegd, dat allen, die onder het Engelsche bewind wapens gedragen, of in plaats daarvan — wachtgelden betaald hadden, 's middags voor de Rechtkamer bijeen moesten komen.

Nadat de meesten hieraan gehoor gegeven hadden, werden zij, met inbegrip van een aantal nieuwsgierigen, die met de zaak niets hadden uit te staan, ten getale van 176 personen, door gewapende manschappen omsingeld en door huzaren in de kerk gedreven. Vervolgens werden de kerkdeuren gesloten en met sterke wachten bezet, terwijl bovendien kanonnen met brandende lonten er voor geplaatst werden, "dus een gedugt aanzien, te meer wijl er geduurig gedreijgd wierde, om er in te zullen schieten"!

Intusschen was aan bovengenoemde municipale raden en assisteerenden op de rechtkamer verzocht, om een lijst op te maken van hen, die wapens gedragen of wachtgelden betaald hadden. Zij trachtten zich te verschuilen achter de mededeeling, hiervan niet voldoende op de hoogte te zijn, aangezien dit een zaak was geweest, welke geheel den vertrokken Engelschen commandant aanging. Doch nu beval de commandant, den kapitein Rozeboom uit de kerk te ontbieden, die blijkbaar wel daartoe in staat zou zijn. „Sulks geschiedende door mannen, seijden, in de Kerk komende, datse de Capteijn van de Gaauwdieven moesten hebben, en welke die was".

Nadat ten slotte bedoelde naamlijst op de rechtkamer was opgemaakt, en door de negen aanwezige, en niet kwaads vermoedende raadslieden onderteekend was, werd hen daar door Pacque aangezegd, dat ze zijne arrestanten waren! Onmiddellijk daarop werden zij overgebracht naar het logement De Wildeman, waar zij onder bewaking eener afdeeling militairen gesteld werden.

's Anderen morgens werden de heeren — ieder van een schildwacht met geladen geweer vergezeld — op een drietal wagens, elk met vier paarden bespannen, geplaatst, en onder geleide van een detachement Arnhemsche burgerwachten, met slaande trom over de Kuinder naar Genemuiden en vandaar per trekschip naar Zwolle gevoerd, „onder aandoening van veele Aanschouwers; verscheijdene, welke (zij) voorbij passeerden, rolden de Traanen over de wangen".

Hartelijker voorwaar, en zeker van meer deelneming getuigende, dan het afscheid van den huzarenofficier Stedel, die, even vóór het vertrek der heeren, hun „een compliment maakte, gaande bij de wagens langs en seggende hooftsaaklijk onder andere: „zoo Jeij geele (Geel, werd in den patriottentijd veel gebezigd als men Oranje bedoelde) Blixems, nu zelje Loon na werken ontfangen. Sulk Hondegoed moet nagereden worden" etc."

Twee dagen later werden 115 dergenen, die in de kerk opgesloten waren — nadat men de overigen ontslagen had — met schepen „onder Sterke Eskorte" eveneens naar Zwolle getransporteerd. Toen was „het gekerm" der achterblijvenden nog heviger: „hoog Swangere Vrouwen schreijden en baden, om hare mannen weer te mogen hebben, gelijk ook kinderen om hunne Vaders"

Maar dit alles vermogt niet: de Leeser sal wel beseffen, welken Schrik en doodsvacie sig bij veele op de Aangesigten vertoonden.

In de Lemmer hadden door de Bataafsene troepen mishandelingen van vele ingezetenen plaats, terwijl eenige booswichten, die kort na het vertrek der Engelschen zich aan plundering hadden schuldig gemaakt, in hechtenis genomen werden.

Intusschen had als gevolg van de overwinning der onzen op 6 October bij Castricum den 19den d.a.v. eene capitulatie plaats tusschen den hertog van York en den Franschen generaal Brune.  Aangezien de gansche municipaliteit zich te Zwolle in hechtenis bevond — dus de Lemmer van zijne leden van plaatselijk bestuur berooid was, werden door den commandant Pacque als zoodanig aangesteld;

  • Iede van der Zweep,
  • Murk Bouwes,
  • Johannes Idses,
  • Lammert Severijn,
  • Simon Dekker, en als
  • secretaris Tjeerd Halbes,

Alle Egte Patriotten". Slechts dertien dagen was deze municipaliteit in functie, want spoedig werd ze door den Commissaris van het Uitvoerend Bewind, M. Kramer, ontslagen, en werden door hem provisioneel weder benoemd;

  • Cornelis Sleeswijk,
  • Wiebe Molenaar,
  • Jouwert Sj. Stapert, en als
  • secretaris P. Dingemans.

Het is hier de plaats niet, verder uit te weiden over de lotgevallen der „gevangenen", die zich te Zwolle bevonden. Den 28sten October werden ze van Zwolle over de Lemmer, Slooten en Sneek per scheepsgelegenheid naar Leeuwarden gevoerd, om aldaar voor het Hof van Justitie terecht te staan. Doch den 3den November d.a.v. werden ze meerendeels ontslagen, zonder ooit beschuldigd of verhoord te zijn!

Doch voor sommigen duurde het zelfs tot na half Februari van het volgende jaar, 1800, eer zij op vrije voeten gesteld werden. En daarmede was de geschiedenis van de „actie op de Lemmer" geheel van de baan.

Een historisch scheepje.

Zij, die verleden jaar, April, de watersporttentoonstelling in de Harmonie te Leeuwarden hebben bezocht, konden daar o. m. aanschouwen den spiegel van een 18de eeuwsch miniatuurscheepje, benevens eenige daartoe behoorende kanonnetjes, ingezonden door den heer dr. Römer te Leeuwarden.

In verband met bovenbeschreven aanval op de Lemmer, is het misschien niet onaardig, hier de geschiedenis van dat vaartuigje te laten volgen.

Den 4den September 1777 had, bij de Oude Schouw, tusschen Irnsum en Akkrum eene hardzeilpartij met admiraalzeilen plaats, waarbij prins Willem V met de geheele stadhouderlijke familie tegenwoordig was.

Voor die gelegenheid had de scheepsbouwmeester Sjoerd Jouwerts Stapert, op de Lemmer, een scheepje van eenige meters lengte vervaardigd, dat in alles overigens volkomen gelijk was aan een bekend oorlogsschip.

Het was bewapend met 24 kanonneties, terwijl op den spiegel o. a. een boom met oranjeappels was gebeeldhouwd, waaromheen men las:

DE BLOEIENDE ORANJESTAM.

Dit vaartuigje voer, ter opluistering van den feestdag, bemand met drie in oranjepakjes gestoken jongens, bij Oude Schouw rond, en ter eere van de vorstelijke familie werd met de kanonnetjes af en toe een eeresalvo gelost.

Nadat het aldus zijn diensten had gedaan, werd het vervolgens opgeborgen op de Lemmer, in een pakhuis op het Turfland, waar het echter geen lang leven beschoren was. Want bij het bovenvermelde bombardement der Engelschen op 29 September 1799, troffen twee kogels de bewaarplaats van „De Bloeiende Oranjestam", waardoor het, helaas, grootendeels vernield werd.

Turfland 1, Lemmer: In deze gevel herinneren twee kogels aan de aanval van de Engelsen in 1799.

Het scheepje dus, dat ter eere van Oranje vervaardigd was, werd vernield door hen, die heetten op te komen voor de rechten van het Oranjehuis. Zonderlinge samenloop! Behalve bovengenoemde door dr. Römer ingezonden voorwerpen, bezit de heer H. F. W. Luiking op de Lemmer het anker van het vaartuigje, benevens een kanonnetje, evenals mr. R. van Veen te 's Gravenhage. Het ware te wenschen, dat genoemde overblijfselen nog eens hun gezamenlijke bewaarplaats mogen vinden in ons Friesch Museum van Oudheden te Leeuwarden.

De beide kogels zijn, na hun vernielingswerk te hebben verricht, later, als herinnering, in een muur van het pakhuis gemetseld, waar zij nog heden ten dage te zien zijn.

Bevrijding van het Fransche juk.

De beslissende nederlaag van Napoleon op 18 October 1813 bij Leipzig, werd in ons land eerst drie weken later algemeen bekend (thans zou de radio er nauwelijks drie minuten over doen!), zoodat de algemeene vlucht der Franschen hier -eerst midden-November plaats greep.

In Friesland waren het voornamelijk de kustplaatsen Harlingen, Staveren en de Lemmer, waar de saamgestroomde vluchtelingen zich in die dagen ophoopten.

Te Harlingen werd o.m. groote ongerustheid verwekt, doordat de commissaris der marine, Jacquet, aldaar, tegen wien men groote argwaan koesterde, in den middag van den 16den November plotseling verdwenen was, zonder de sleutels van het buskruitmagazijn te hebben overgegeven, en dat hij eenige dagen te voren gedreigd had, in de lucht te zullen laten springen, indien den Franschen eenig leed geschiedde. Achteraf bleek, dat hij zich naar de Lemmer begeven had, stellig om aldaar, — gelijk zoo velen —, zich in te schepen.

's Daags te voren had men op de Lemmer, van den kant van de Kuinder, het bericht der omwenteling vernomen. Terstond begon het volk er zich te verzetten tegen de gehate gendarmes en douanen, die zich zoodra mogelijk verwijderden, terwijl hunne wachthuisjes in de haven geworpen werden. Toen men na eenige dagen meer zekerheid omtrent het gebeurde had, dwong het volk den maire, L.J.J. Rengers, om de Hollandsche driekleur weer op den toren te doen plaatsen, hetgeen onder luide vreugdebedrijven geschiedde, terwijl een pop, die Napoleon moest voorstellen, nabij de haven verbrand werd.

Vervolgens kwamen er eenige kozakken, die, tevergeefs Franschen zoekende, zich daarop meester maakten van een schip, met koffie en suiker geladen, dat de haven zou uitvaren; na de lading verkocht te hebben, trokken zij weer af.

|    1   |    2   |    3   |    4   |    5   |    6   |