Het einde van de Zuiderzeewerken

Door Jaap van der Zwaag. Email: j.s.vanderzwaag@planet


Er moest nog één polder worden gemaakt: de zuidwestelijke polder of later genoemd de Markerwaard. Al vanaf het midden van de jaren zestig laaide de kritiek op de Zuiderzeewerken fel op.

Terwijl de Rijkswaterstaat zich opmaakte om de laatste polder aan te leggen, begonnen de tegengeluiden steeds duidelijker te klinken. Veel mensen gingen zich afvragen wat het nut en de noodzaak was van deze inpoldering. Maar eind jaren zestig brak echt de hel los toen de Markerwaard als een uitstekende locatie werd gezien voor de Tweede Nationale Luchthaven. Het nut van een nieuwe polder werd toen al betwijfeld. En omdat niemand eigenlijk wist waar de Markerwaard precies voor moest worden gebruikt was men van mening dat de polder niet aangelegd moest worden.

De inpolderaars kwamen niet met goede argumenten voor verdere inpoldering, de tegenstanders daarentegen lieten steeds luider horen dat het overgebleven deel van het IJsselmeer (het "Natte Hart van Nederland") moest worden behouden. Nadat verschillende regeringen nog pogingen deden om de inpoldering te laten doorgaan, werd tenslotte dit laatste deel van de Zuiderzeewerken afgeblazen. Af en toe vinden nog wel oprispingen plaats van liefhebbers van inpolderingen en op het ogenblik wordt een tentoonstelling in het Nieuw Land Erfgoedcentrum in Lelystad georganiseerd over de toekomst van het Markermeer onder de titel "Die groote leegte". 150 Jaar toekomst van het Markermeer.

In de bij deze tentoonstelling behorende folder staat dat het Markermeer 'een reservegebied' is voor woningbouw en infrastructuur. Een dezer dagen zal in het kader van de tentoonstelling een eendaags symposium plaats vinden. Deze bijeenkomst wil een bijdrage leveren aan de toekomstscenario's voor het Markermeer-gebied en zal de meest wenselijke "toekomst" van het gebied worden verkend. Uit een en ander kan worden afgeleid dat het nog steeds niet rustig is wat dit onderwerp betreft. En de vraag kan dan ook worden gesteld: zijn de Zuiderzeewerken werkelijk klaar?

De inpoldering van het IJsselmeer.

Wat hebben de Zuiderzeewerken tot nu toe gekost? Een vraag die lastig is te beantwoorden. In 1848 dacht men nog dat de Zuiderzeewerken 92 miljoen gulden (zonder rente) zouden kosten. Lely dacht het voor 190 miljoen (223 miljoen met rente, w.v. 62 miljoen gulden voor de Afsluitdijk) te kunnen doen, maar in 1925 werd al rekening gehouden met 544 miljoen (met rente), nu te weinig om één polder te maken!

De kosten van de polders zijn heel anders geworden dan Lely zich had voorgesteld. Zijn raming beperkte zich tot de waterbouwkundige werken. En daarmee was voor hem de kous af. Zo raamde Lely de kosten van de Wieringermeer op 14 miljoen gulden, het werden er 98 miljoen; voor de Noordoostpolder was dat respectievelijk 33 1/2 miljoen en 472(!) miljoen gulden en voor de Flevopolder respectievelijk 57 1/2 miljoen en 1,9 miljard (!) gulden.

Bij de begroting 1925 werd voor het eerst de ontginning en inrichting van de polders opgenomen. Maar men had toen nog steeds geen idee, wat er allemaal vast zat aan het maken van nieuw land. Om de cijfers wat dragelijker te maken werden in 1925 ook de verwachte baten geschat.

Maar men wist helemaal niet wat de (toen nog agrarische) opbrengsten van het nieuwe land zouden zijn. In die jaren was niet voorzien, dat er bij de polders ook randmeren zouden moeten worden gemaakt. Bij de ramingen was dan ook uiteraard geen rekening gehouden met de kosten verbonden aan de aanleg van deze noodzakelijke meren, zoals extra bruggen, extra wegen, aanleg van stranden, onderhoud, etc.

En had men geen idee van kosten, welke tot in het oneindige doorlopen, zoals kosten van beheer, onderhoud, aanpassing en verbetering. Het is duidelijk dat het schatten van de kosten van de Zuiderzeewerken steeds maar weer een slag in de lucht was. De begrotingen, die aan de Tweede Kamer werden voorgelegd, sloegen nergens op en toch moest steeds weer goedkeuring worden verleend. Neem de kosten van de afsluiting van de Zuiderzee.

In 1924 werden de kosten van de Afsluitdijk en bijbehorende werken op 90 miljoen gulden geschat, vier jaar later, in 1928, deelde de regering mee, dat deze kosten 38 miljoen gulden méér zouden bedragen en in 1933 zat men op 162 miljoen gulden.

Bij gelegenheid van de inwerkingstelling van de bemaling van de Wieringermeer op 10 februari 1930, deelde Colijn, toen voorzitter van de Zuiderzeeraad, mee, dat hij - ook zonder de kosten voor de Wieringermeer te aanvaarden - als maatstaf voor verdere inpolderingen, niet wilde betwisten dat de drooglegging in haar geheel geld zou kosten, zodat die kosten niet door de waarde van de te verkrijgen gronden zou worden gedekt.

Colijn meende het tekort te moeten stellen op ongeveer 200 miljoen gulden en de aan hem gestelde vraag of dat veel was, beantwoordde hij als volgt:'Laat ons aannemen dat voor dit bedrag een 4 1/2 procent lening, af te lossen in 50 jaren, wordt gesloten, dan zou de annuïteit neerkomen op 10 miljoen, of, wil men de juiste cijfers, op 10.120.430 gulden per jaar.

Is het veel, wanneer men de Rijksbegroting met 10 miljoen gulden belast en daarvoor verkrijgt 220.000 hectare goede cultuurgrond?' Colijn vond dat uiteraard niet, want hij vervolgde:

'Dat is niet eens veel en zeker niet téveel! Als men althans niet over het hoofd ziet wat de bewoners der nieuwe polders straks aan belastingen zullen opbrengen en als men let op alles wat met de droogmaking samenhangt. Doch er is nog een andere kant aan dit vraagstuk. Ieder volk, dat gelooft in eigen kracht, heeft van tijd tot tijd behoefte dit zelfvertrouwen te voeden door zulke grootse ondernemingen als de drooglegging der Zuiderzee. In de zeventiende eeuw was ons Nederlandse volk niets te groot of te moeilijk (het is alsof je Balkenende hoort met zijn VOC-verhaal!). Ook in de negentiende eeuw heeft ons volk zijn expansiekracht getoond, met name in Indië. Doch Indië is zo ver weg. Daarom is het goed, dat ook hier te lande, op eigen bodem van tijd tot tijd zulke grote werken als de drooglegging der Zuiderzee worden ondernomen. Dan blijkt dat ons volk geen uitgedoofde natie is, doch dat het ook nu tot zulke daden in staat is. Het werk, voor zover het thans is uitgevoerd, is gezegend geworden. Bijzondere tegenslagen hebben zich niet voorgedaan. God, onder Wiens beschikking ook deze werken staan, moge geven, dat ook de verdere voortgang van dit grootse werk, even gezegend zal verlopen.'

Over de Zuiderzeevissers sprak Colijn geen woord.

Terug naar de kosten. Men wist wel steeds dat de werkelijkheid zou afwijken van de begroting, maar niemand wist hoe groot die afwijking zou zijn. Eén ding wist men zeker, alle op elkaar volgende begrotingen zouden stijgen.

Hieronder heb ik de ramingen en de werkelijke kosten van de polders op een rijtje gezet.

Ramingen en kosten IJsselmeerpolders (in miljoenen guldens)

Er is berekend dat in de 50-jaars periode 1920-1970 rond 3 miljard gulden aan de Zuiderzeewerken is besteed. In het laatste jaar van deze periode, in 1970, was Zuidelijk Flevoland nog niet geheel klaar en de dijk Enkhuizen-Lelystad was nog niet aangelegd, zodat mag worden aangenomen dat de totale kosten omstreeks de 4 miljard gulden hebben bedragen.

Aanleg Wieringermeerdijk op de zandplaat 'Oude Zeug' 18 februari 1926.

Gemaal 'Leemans', Wieringermeer.

Hoe is het met onze IJsselmeervissers gegaan? Met de IJsselmeervisserij is het sinds de afsluiting van de Zuiderzee in 1932 niet goed gegaan en vooral in de laatste jaren is er sprake van een alarmerende situatie. De vangsten van alle commercieel interessante vissoorten lopen al jarenlang gestaag terug en hebben inmiddels een dieptepunt bereikt.

Daarbij is de terugloop van de palingstand het meest verontrustend, maar ook snoekbaars, baars en spiering worden steeds minder gevangen. Eind 2005 besloot de regering tot een sanering van de beroepsvisserij, die gericht zou zijn op een 50% reductie van de visserijdruk (is inmiddels 53% geworden) op het IJsselmeer (incl. Markermeer en IJmeer). Een bedrag van 7 miljoen Euro werd uitgetrokken om vissers er toe te bewegen hun vergunning in te leveren, dan wel een deel van hun visrechten op te geven.

De vraag is of overbevissing de schuld is van de dalende visstand. Al eerdere saneringen hebben namelijk niet geleid tot een herstel van de visstand of zelfs maar een eind aan de teruggang. Wat zijn dan de oorzaken? Dat zijn er vier. In de eerste plaats de massale overschakeling van sleepnetten op schietfuiken. Deze visserijmethode heeft namelijk een vrij grote sterfte tot gevolg aan bijvangsten van jonge nog ondermaatse vis.

De regering heeft nu besloten dat schietfuiken in 2008 geheel verboden zijn. In de tweede plaats doet de enorme aalscholverpopulatie (circa 70.000!) in het Naardermeer en de Oostvaardersplassen) zich tegoed aan IJsselmeervis (per dag circa 31.500 kilo!). Alle aandrang door de vissers om de aalscholverstand te reguleren heeft nooit gehoor gevonden. In de derde plaats merkwaardig genoeg zorgt het schone water van het IJsselmeer ook voor een teruggnag van de visstand.

Door het schonere water zijn algensoorten aanzienlijk in omvang gedaald en die soorten staan nu juist aan het begin van de voedselketen in het water. Nodig is bemesting van het IJsselmeer door zuivering van het afvalwater iets minder sterk te maken. En in de vierde plaats is de visstand verminderd door de sterk teruggelopen intrek van de glasaal in het IJsselmeer. Daaraan is weinig te doen omdat er waarschijnlijk gewoon minder glasaal wordt geboren. Overigens loopt de aalstand langs de gehele Atlantische kust terug.

De gevolgen van de nieuwe sanering zijn niet mals. Vermoedelijk verdwijnt uit plaatsen als Stavoren en Workum de IJsselmeervisserij vrijwel geheel. Ook Volendam zal zijn karakter van vissershaven nog verder zien verminderen. En ook Urk ontkomt niet aan de sanering en zal een stevige veer moeten laten. Voor de bedrijfstak is de situatie tamelijk bedreigend. Vooral de visafslagen in Stavoren, Volendam en Enkhuizen lopen gevaar. Alleen de splinternieuwe afslag in Urk kan waarschijnlijk overleven.

Afbeelding van Wikipedia

En daarmee is het verhaal over de Zuiderzeewerken klaar. De "gouden toekomst" voor de visserij zoals deze in het begin van de werken werd voorspeld is veranderd in een nachtmerrie. Door de afsluiting van de Zuiderzee is een hele bedrijfstak om zeep geholpen. De meeste vissers stopten al meteen en zochten een baan aan de wal. De oudere vissers vroegen steun aan en verkochten daarmee hun vrijheid. Hun levensavond zou beheerst worden door het heimwee naar de zee. De verslagenheid onder de vissersbevolking is lang blijven bestaan.

En voor de Lemster vissers was het niet anders. Nadat op 13 december 1940 het laatste gat in de dijk van de Noordoostpolder was gesloten, verloren de Lemster vissers een belangrijk visgebied en kwam De Lemmer in een uithoek te liggen, moeilijk gelegen ten opzichte van de heersende windrichtingen. Ze hebben nog even een voordeel gehad. Ze kregen namelijk in 1942 toestemming de Noordoostpolder leeg te vissen. Dat heeft overigens niet lang geduurd omdat dit vissen op den duur nog alleen kon in de gebaggerde kanalen; daarbuiten was het door het zakkende waterpeil te ondiep geworden.

In 1936 had De Lemmer 81 vergunninghouders. Dat aantal daalde elk jaar tot 43 in 1955. In 1990 was het praktisch gebeurd met de visserij uit De Lemmer. In dat jaar waren nog maar twee schepen actief, namelijk de LE 21 van gebrs. Fleer en de LE 74 van Bouke Visser. Slechts honderd jaar heeft De Lemmer als vissersplaats bestaan.

Als slot een gedicht dat ik vond in 'Zuiderzee-Land' van A.F. Kamp uit 1937:

Er werd een zee tot meer...
Een naam moest uitgebannen,
Er ging iets groots te loor,
Dat telt thans niet meer mee,
Maar 't zoete IJsselmeer
Door dijken gans omspannen
Wordt nimmer wat ons was
De oude Zuiderzee

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.