De Zuiderzee als schakel en scheiding tussen de gewesten.
S.F. Bouma en A. Schaper.
Afdrukken: Wikipedia
Bron: Wikipedia
Nederland in de Romeinse tijd, kaart van Arnoldus Buchelius
Bron: Sebastiaan Münster.
Het begrip „Zuiderzee" komt 't eerst schriftelijk voor in een brief van Johan Holstein aan de Hanzesteden, waarin o.a. Kampen, Harderwijk, Staveren en alle andere steden van de "Sudersee" worden genoemd. In 1367 wordt geschreven: „We ok van der Osterzee kumpt unde tho der Zuderzee eder Westersee vort wil . . .".
De naam ontstond, omdat vreemde kooplieden een woord nodig hadden ter aanduiding van een groep van steden. Daarvóór was de naam Almere (groot meer) en in de Romeinse tijd Flevomeer in gebruik. De oudste berichten over dit zeegebied zijn a.v.: Pytheas de Massiliaan voer als eerste ontdekkingsreiziger in deze streken, ca. 325 v. C. Hij noemde de kust een aestuarium of waddenkust. Hij werd niet geloofd en men vergat zijn berichten.
Veel later, ca. 50 na Chr., beschrijft Plinius een armzalig terpenvolk, dat der Chauken, in het Waddengebied, in het tegenwoordige Oost-Friesland. Landschap: duinkust-schoorwal, daarachter veen vol poelen en meren, enige openingen in de kust: Bordine (Middelzee), Vlie, Rijnmond bij Katwijk etc. Ca. 300 v. C. zet de afslag van veen achter de duinen in, de terpbouw, steeds hoger, naarmate de zee hoger komt.
Beschrijving meer Flevo door Pomp. Mela: „. . . . maar aan de rechterzijde eerst smal en zichzelf gelijk, vervolgens, als zijn oevers wijd en zijd terugwijken, geen rivier meer, maar een zeer groot meer, bij overstroming der landen, Flevo genaamd; nadat hij een eiland van diezelfde naam omvat heeft, wordt hij opnieuw smaller en loopt hij, wederom als een rivier, in zee".
Omvang meer Flevo en Almere: wat kleiner dan de kom van de Zuiderzee; zoet water, afvoer naar het Vlie. Het Marsdiep was in Rom. tijd nog niet aanwezig. Wordt eind 8e eeuw genoemd als stroom, dus in de 1e eeuwen ontstaan. Kreeg verbinding met Vlie en werd verwoestende stroom, die het veenland afbrokkelde.
Zo ontstond geleidelijk de N. helft van de Zuiderzee en werd de doorgang Enkhuizen Staveren verwijd. Ook trad afslag op aan de O. kust van de kom en het water werd brak of zout. Veel groter landverlies werd voorkomen, doordat de mens ingreep met dijkbouw (ca. 1000) en het afdammen van open binnen wateren (Amstel, Zaan, Purmer Ee, Spaarne etc.) In die dammen werden sluizen gelegd en dit waren de aangewezen plekken voor een handelsnederzetting. Nog later, vooral in de 17e eeuw, gaat men in de aanval en verovert door inpoldering grote meren, die tot de vruchtbaarste streken gaan behoren.
Afdruk: Wikipedia
De Zuiderzee als schakel.
Reeds in de Romeinse tijd werd eerst met de vloot, later met handelsschepen, en toen verbinding gemaakt tussen de Rijndelta met vlootbasis Fectio (Fectio was deel van de noordgrens van het Romeinse Rijk, van oost naar west langs de Rijn bestaand uit Carvo (Kesteren), Mannaricium (Maurik), Levefanum (Rijswijk), Fectio (Vechten), Trajectum (Utrecht) en Laurum (Woerden). De Romeinen roeiden in galeien vanuit Fectio via de Utrechtse Vecht, het Flevomeer en de Friese meren naar de monding van de Eems) bij Utrecht (De Romeinen, die deze plek blijkbaar verkozen vanwege de in de Rijn uitmondende Vecht, bouwden hun castellum (was een legerplaats voor hulptroepen van het Romeinse Rijk) in het jaar 4, en noemden het waarschijnlijk naar die rivier, de Fectio. Het fort was van tijd tot tijd redelijk van belang als logistieke basis voor de operaties in Germania.
Mede om deze reden was het ook aantrekkingspunt voor de lokale bevolking, die aan beide zijden van het fort een kampdorp (vicus) bouwde. Het castellum werd mogelijk verlaten in de laat-3de eeuw, toen het Romeinse Rijk crisis na crisis te verduren kreeg. Toch lijkt de roerige periode minder een reden voor vertrek als het opdrogen van de dode rivierarm die als haven fungeerde, terwijl ook de monding van de Vecht zich westwaarts verplaatste.
Het naburige castellum bij Trajectum/Utrecht nam waarschijnlijk de rol van Fectio over en Denemarken, via Vecht, Flevomeer, Middelzee (die met het Vlie in verbinding stond) en de Waddenzee. De Friezen, die al in de 3e eeuw met vee naar de Keulse markt voeren, namen wapens, aardewerk en andere gebruiksvoorwerpen uit het hoger beschaafde Zuiden mee.
Deze handelsweg nam steeds in betekenis toe, vooral toen in Radbod's Friese rijk „van de Weser tot het Zwin" de koopstad Dorestad bloeide. (7e-8e eeuw). In de 8e eeuw verstopte de mond van de Middelzee naar het Vlie, zodat men de gevaarlijker route buitenom moest kiezen. (Karel Martel 734 zeeslag tegen Poppo). Aan die Friese zeevaart kwam een abrupt einde door de invallen der Noormannen. Zij verwoestten Dorestad en Staveren en werden in de 9e eeuw de voornaamste koopvaarders van NW-Europa.
Hun verhouding tot de Friezen was soms goed, zodat deze lustig mee gingen op plundertochten naar Engeland. De Noormannen leerden de Friezen nieuwe scheepstypen en de weg naar de Middellandse zee. Na de plotselinge beëindiging van de Noormannenheerschappij van Godfried maakten de West-Friezen zich onafhankelijk, waarbij zij steeds aanvallen van de Hollandse graven te verduren hadden. Bij een van die pogingen sneuvelde Willem IV bij Hoogwoud.
Pas aan Floris V gelukte de onderwerping omstreeks 1290, ook omdat in die tijd de Zuiderzee al heel wat breder geworden was en dus hulp van de Friezen aan de overzijde moeilijker werd. Floris hield het ruwe volk van vissers en schippers in toom door een sterkte te Medemblik; zijn bewind was voor het land zegenrijk, want hij was de grote dijkenbouwer, waardoor het land beter bewoonbaar werd. Na Floris' dood werden de graven overmoedig. Willem IV rustte te Enkhuizen een grote vloot uit om Friesland te gaan veroveren. Met een grote macht van edelen en voetvolk landde hij in Gaasterland, maar werd door de fanatiek strijdende boeren bij Warns verslagen (1345).
Bezien we nog even de ontwikkeling in andere delen van het land, dan zien we in de 10e eeuw opkomst van Deventer en Tiel als marktplaatsen, maar vooral van Utrecht, dat de eigenlijke opvolgster van Dorestad was. De 11e en 12e eeuw door kwamen Friese, Hamburgse en Deense kooplieden er ter markt. De basis was zeevis en zout uit Zeeland en West-Friesland, door verbranden van veen gewonnen (darinc). De Utrechts: bisschop bouwde plm. 1200 het Muiderslot ter bescherming van de belangrijke handelsweg de Vecht. Eind 13e eeuw wijzigden zich de omstandigheden, waardoor Utrecht als marktplaats verviel:
- 1. Ommeland vaart en vaart „buten dunen" naar Maas en Zwin van de Oostzee uit, met opkomst van Brugge, maakte Utrecht overbodig als opslagplaats.
- 2. Hamburgse import van bier van Utrecht naar Amsterdam verplaatst.
- 3. Dordrecht komt als concurrent in de Rijnhandel op.
- 4. Strijd bisschop en graven verspert de Vecht.
- 5. Oostzeehandel meer langs IJssel of over land naar Rijnland.
- 6. Grotere schepen, splitsing zee- en riviervaart, bevoordeling van steden dichtbij de zee. (Kampen).
De Utrechtse handel was meest passief; Utrechtse kooplieden trokken weinig zelfstandig er op uit. De handel was in de 11e eeuw grotendeels in handen gekomen van de Friezen uit Staveren, Medemblik, Leeuwarden, Bolsward en Dokkum.
De 13e eeuw is een tijd van teruggang voor de Friezen, ook onder invloed van de concurrentie van nieuw opgekomen handelsplaatsen: de IJsselsteden. Veel Friezen emigreren in die jaren naar het Oostzeegebied. Zie ook: De Oostzeevaarders uit de Lemmer
Afdruk: Wikipedia
De Utrechtse en Friese handel werd in korte tijd overvleugeld door de Overijssels-Gelderse steden: Deventer, Zutphen, Zwolle, Harderwijk, Elburg, later vooral Kampen. Dit was voornamelijk te danken aan hun grote activiteit in de Ommelandvaart, waar ze voornamelijk grove waren vervoerden: graan, vlas, hout, pek. Kampen had als zeehaven het voordeel van overslagplaats op riviervaart, nodig voor de grotere zeeschepen. Een nieuw massagoed was de voor de Zweedse Skanen-kust gevangen haring.
Ook in de vaart naar Vlaanderen en Engeland, Frankrijk en Spanje verdrongen zij de Friezen, hoewel Staveren nog lang voordeel had van zijn privilege als oudste handelsstad. Deventer en Zutfen hadden het voordeel van een verbinding met het Westfaalse achterland. Zwolle werd geboycot van Rijnhandel; haar wens, een verbinding met de IJssel, strandde steeds op tegenwerking der anderen. De zeeverbinding was het Zwarte Water.
Het lag echter aan de landweg Lübeck-Brugge. De visserij op zalm en steur was voor Vollenhove en Kampen belangrijk, ook Zuiderzeebokking was al vroeg een gewild handelsproduct, vooral van Harderwijk. De IJsselsteden vonden steun in hun ontwikkeling bij het machtige Hanzeverbond van Duitse handelssteden, een rechtsgemeenschap van de grote steden langs de Oostzee en in het Rijnland. Het lidmaatschap hiervan bood grote voordelen, daar de Hanze buiten haar gebied als één geheel optrad en daardoor allerlei voorrechten kon verwerven, zo nodig door gemeenschappelijk gewapend optreden gesteund. Eigen kantoren had de Hanze in Brugge, Londen, Bergen (Noorw.) en Novgorod.
De positie van Kampen, de grootste handelsstad der Noordelijke Nederlanden, die „uit Schonen gebouwd" heette, werd in de 15e eeuw aangetast door nieuwe concurrenten, de Noord-Hollanders. Na de vestiging van de gravenmacht, die geordende bewoning mogelijk maakte, op grote schaal beschermende dijken liet bouwen en gevaarlijke open wateren afdammen, begonnen de West-Friezen zich zelfstandig op zee te vertonen.
Medemblik was de oudste stad, kwamen Hoorn en Enkhuizen op, na 1350 ook Amsterdam. Van de aanvang af traden zij op als concurrenten van de Hanze; voeren zelfstandig naar het Oostzeegebied, waar zij steun vonden bij de Pruisen, die het monopolie van de Hanze ongaarne zagen. Eind 14e eeuw hadden Amsterdam, Enkhuizen en Wieringen „vitten" op Schonen, een soort handelsfactorijen. Deze ontwikkeling ging verre van ongestoord.
De mislukte expeditie van Willem IV ( Willem begeleidde zijn vader op diens kruistocht naar het Heilige Land. Daar waar zijn vader overleed, keerde Willem met roem terug. Bij de twisten met zijn broer Dirk koos hij de zijde van de West-Friezen. Uiteindelijk werd deze ruzie bijgelegd en mocht Willem zich onder andere als graaf van Friesland manifesteren. In die hoedanigheid kwam hij in conflict met Hendrik de Kraan, heer van Kuinre, leenman van de Bisschop van Utrecht, die plundertochten ondernam in het Friese gebied.
Willem trok ten strijde en vernietigde de burcht van Kuinre. Zijn broer Dirk, voogd over het bisdom, liet Willem op kasteel Horst bij Rhenen door Hendrik van Kuinre gevangen nemen. Willem ontsnapte echter en vluchtte naar Gelre. Daar verloofde hij zich met de dochter van graaf Otto I van Gelre, Aleid en in 1198 huwde hij met haar te Stavoren.) bracht Friese kapers op de Zuiderzee, die het Vlie onveilig maakten.
Ook Hendrick de Kraan. Heer van Kuinre zag de kans schoon om koopvaarders te plunderen. Het was een tijd van chaos: in Friesland streden Schieringers en Vetkopers om de macht, in Holland laaide de partijstrijd tijdens Jacoba van Beieren hoog op, in Utrecht werd de bisschopszetel betwist. Als gevolg hiervan waren roof en kaperij op de "Zuiderzee regel.
Grote Pier
De Hollanders bezetten Lemmer en Dokkum en maakten er zeeroversnesten van; Staveren werd in puin gelegd, waarvan het zich nimmer herstelde. Toch groeiden de Hollandse steden in macht en rijkdom. Zij kregen steeds meer aandeel in de Oostzeevaart, waar zij het tegen de Hanze opnamen. Een openlijke strijd met de Hanze onder Lübeck's leiding werd beslecht, doordat een Amsterdamse vloot in 1440 wapenstilstand afdwong. Eind 15e eeuw werd de zeevaart weer gestoord door de Bourgondisch- Habsburgse oorlogen. Grote Pier hield huis op zee en vooral Kampen had veel te lijden van de kapers.
Afdruk Wikipedia: Illustratie in een boek uit 1622 van hoe Grote Pier eruit kan hebben gezien. Pier draagt hier echter een 17e-eeuws, in plaats van een 16e-eeuws kostuum. Let op de kullezak, die de mannelijkheid symboliseert. (Leeuwarden, Fries Museum)
In deze tijd gaat het met Kampen bergafwaarts. Het oude privilege der betonning van de zeegaten, waarvoor de stad een heffing, het paalgeld, mocht innen van alle binnenvallende schepen, moest in 1527 aan Amsterdam worden verkocht. De scheepsbouw boekte ook vooruitgang, toen in 1460 het van de Bretons afgekeken karveel voor het eerst in Hoorn werd gebouwd. Alleen Zierikzee schijnt het nog eerder te hebben gehad. Dit type had een gladde huid in plaats van overnaadse beplanking.
Reactie plaatsen
Reacties