Spoelstra, Hendrik Jozef
Hendrik Jozef Spoelstra, geboren op 19 februari 1916 te Leeuwarden, overleden 11 april 1945 te Dronrijp, zoon van Johannes Henderikus Spoelstra en Henderika Maria Timmerman.
De fusillade bij de brug in Dronrijp is een gebeurtenis aan het einde van de Tweede Wereldoorlog, waarbij 14 gevangenen door leden van de Sicherheitsdienst (SD) worden gefusilleerd. De executie was een represaille voor de sabotage door de Binnenlandse Strijdkrachten (BS) van het treinverkeer tussen Leeuwarden en Franeker door het loshalen van de rails bij de spoorbrug over de Bolswarder vaart.
De SD uit Leeuwarden had op 11 april 1945 veertien gevangenen naar de brug bij Dronrijp gebracht, te weten: Johannes Nieuwland, Hendrik Jozef Spoelstra, Douwe Tuinstra, Mark Wierda, Klaas Jan Wypcke Wierda, Hyltje Wierda, Sijbrandus van Dam, Heinrich Harder, Dirk de Jong, Gerard de Jong, Hendrik Jan de Jong, Ruurd Kooistra, Johannes Marinus Ducanaeux en Oudger van Dijk
Schreieder weder in bewaring gesteld op last van Mr. Lasonder. Verband met Massa-executie bij Dronrijp?
De represaille-moord bij Dronrijp.
Doordat Schreieder nu met deze zaak in verband wordt gebracht, is er aanleiding deze tragedie, die talrijke families in diepe rouw heeft gedompeld en waarbij aan velen onherstelbaar leed werd toegebracht, in de herinnering terug te werpen. Enkele dagen vóór 11 April 1945, de dag dat deze gruwelijke moord werd gepleegd, had een sabotageploeg schade toegebracht aan de spoorlijn Leeuwarden—Harlingen.
Deze daad wilden de Duitsers, die steeds meer in het nauw kwamen, wreken en daartoe haalden ze 14 gevangenen uit het Burmaniahuis in Leeuwarden, waaronder de drie gebroeders Wierda, die op de sabotageplaats zouden worden doodgeschoten. Door geheime microfoons in de telefoontoestellen, was de illegaliteit echter ook van dit plan op de hoogte en in de omgeving van de spoorlijn had men zich reeds in hinderlaag gelegd om dit te voorkomen. Men was van plan de kameraden, die er in een spoorwagon heen gebracht zouden worden, te ontzetten.
Helaas is de uitvoering van de executie op het allerlaatste moment gewijzigd en werden de 14 slachtoffers, bewaakt door plm. 20 S.D. beulen, in vijf auto's naar Dronrijp vervoerd. Toen men door Dronrijp heen was, kwam men plotseling tot de ontdekking, dat opnieuw sabotage was gepleegd, want de brug over het grote kanaal was omhoog gedraaid en niet meer naar beneden te krijgen.
Men besloot toen maar de mannen beneden bij het water dood te schieten, te meer, omdat er Engelse vliegtuigen in de lucht waren, die men helemaal niet vertrouwde. Men wilde het liefst zo snel mogelijk weer weg. Eén van de onverlaten, die aan de fusillade heeft deelgenomen, verklaarde daarover: „Zelf was ik niet zenuwachtig, maar in de troep was wel een zenuwachtige stemming als gevolg van de „Tiefflieger", zodat een en ander snel moest worden afgewerkt."
Aan die zenuwachtigheid is het te danken, dat één der slachtoffers, Gerardus Th. de Jong, een thans 27-jarige jongeman, er het leven heeft afgebracht. Maar wat hij heeft doorgemaakt is niet weer goed te maken en ook met geen pen te beschrijven.
Hij heeft echter een uitvoerig rapport over deze zaak moeten schrijven en bij de lezing daarvan wordt ons alles duidelijk. Hieruit blijkt, dat hij op Zaterdagmorgen 7 April 1945 om half negen is gearresteerd. Men kwam eigenlijk om z'n broer, die K.P.-er was en hoewel man bruut optrad, het raam insloeg en zijn moeder mishandelde, geloofde hij zelf wel gauw weer thuis te zijn. Vier dagen en nachten bracht hij echter in handen van zijn beulen door, bijna zonder eten en telkens met de dreiging van nieuwe verhoren, die gepaard gingen met afschuwelijke mishandelingen, totdat hij bijna bewusteloos was. Dit alles, waarbij meermalen gedreigd werd met doodschieten, had hij verdragen zonder iemand te verraden. En toen kwam dan die bewuste Woensdag 11 April 1945, waarop hij met 13 anderen in 5 auto's werd gepakt en op transport gesteld met onbekende bestemming. Even door Dronrijp heen stuitte men op de omhoog gedraaide brug en bleef men wachten, omdat de Tommies gevaarlijk laag vlogen. De Duitsers gingen zich dekken, maar hielden de gevangenen, die in de auto's moesten blijven, onder schot.
En dan lezen we het sober verhaal aldus in het rapport: „Eerst werden acht van onze jongens, dit waren degenen, die in de auto's zaten welke vlak bij het dorp stonden, uit de auto's gehaald en in het gelid gezet en vervolgens moesten ze naar de brug toe marcheren. Toen werden ze naar beneden gedirigeerd één voor één bij het trapje omlaag. Onder in het gras werden ze opgesteld, naast elkaar en ongeveer 1 meter van elkaar af. Er stonden 8 S.D.'ers en Rexisten op ongeveer 4 meter afstand tegenover hen opgesteld. Onze jongens stonden met de gezichten naar hen toe opgesteld. Toen klonk er een commando, de ploerten gaven eerst een salvo over hun hoofden heen en vlak daarna het genadeschot. Er stonden toen echter nog 2 man op; deze kregen opnieuw een schot.
Dit was de heren schijnbaar nog niet voldoende; hierop joegen zij alle slachtoffers met de revolver nog een kogel door het hoofd. Toen was het onze beurt; wij moesten achter elkaar bij het trapje neer en werden ook naast elkaar opgesteld.
Wij deden nog een verzoek om een briefje voor onze ouders te mogen achterlaten, wat echter niet werd toegestaan; er werd zelfs om gelachen. Direct hierop klonk net commando en werd er op ons gevuurd; ik voelde een hevig, klap en toen was het of mijn schouder in brand stond. Ik begreep direct, dat het schot mis was geweest, maar liet mij vallen en hield mij toen voor dood. Toen schenen de bandieten veel haast te hebben om weg te komen, daar er weer vliegtuigen (Tommies) in de lucht waren. Ze hebben mij echter nog omgekeerd, (Ik lag met m'n gezicht in het gras), zodat ik op mijn rug kwam te liggen. Ze zeiden tegen elkaar „Tot-Tot" en verdwenen hierop.
Degene, welke voor mij stond en op mij vuurde, droeg het nummer 12 op de schouder van zijn uniform. Zijn gezicht zou ik nog wel kunnen herkennen".
Toen de beulen vertrokken waren, duurde het niet lang, of het gehele dorp liep uit. De eerste die er echter bij was om te kijken of er nog hulp was te bieden, was de boormeester van Deibel, IJnze Postma en hij was het ook die meteen de behulpzame hand bood en het bloeden trachtte te stelpen. Hij bracht De Jong naar de overzijde van het kanaal en hier vond hij eerst onderdak in een boerderij van naar hij meent Greidanus, nadat eerst reeds een schipper had geweigerd hem mee te nemen.
Deze boer was echter ook lang niet rustig en de volgende morgen om 4 uur dwaalde De Jong reeds weer alleen door de velden. Men had hem verteld hoe hoe moest lopen maar in de voor hem onbekende wereld verdwaalde hij toch. Dit was weer een angstige tocht, te meer, omdat hij in de verte steeds Duitsers hoorde schreeuwen. Telkens dook hij dan weer weg en luisterde, maar voetstappen hoorde hij niet. Later is het hem duidelijk geworden, dat het de Duitsers waren, die bezig waren de spoorlijn te herstellen.
Eindelijk naderde hij 't huis van de molenaar van het poldergemaal, de oude Ruurd Feitsma en hier schrok men bij zijn aankomst ook niet weinig, omdat men ook hier door de onderduikers niets van de Duitsers moest hebben. Toen men echter zag wie hij was — z'n verwonding maakte alles meteen voor hen duidelijk — werd hij dadelijk liefderijk opgenomen en in bed gestopt. Hier kon hij echter ook niet blijven en als een „eierzoeker" is hij tenslotte terecht gekomen bij de directeurswoning van de oude Vlasfabriek, waar de familie De Jong woonde. Daar nam men wel geen risico (van de tien of elf kinderen wist slechts de oudste dat hij er was) maar desondanks kon de uit de dood herrezen jongeman er de bevrijding afwachten, terwijl zijn geneeskundige verzorging bij de doctoren van Dronrijp in de beste handen was!
Dit is dan het geval Dronrijp, waarmee nu de naam van Schreieder wordt verbonden. De Justitie zal wel uitmaken of dit terecht is of niet. Maar wanneer dit wel het geval is, wordt dit voor de „correcte" Duitser nog een lelijk zaakje.
Reactie plaatsen
Reacties