Inleiding

Lemsteraken, van visserman tot jacht.

Door: Mr. Dr. T. Huitema.

Zicht op 'Het Dok', met schepen. 

De Zeiltijd.

Het duurt in Lemmer tot halverwege de twintiger jaren alvorens de eerste motor door een visserman wordt gebruikt. Het was Liekele Poepjes die achter in de LE 69, een botter met de onmogelijke naam 'Schön wiederein zal nooit de leste zijn', een ijzeren koker had laten maken waarin hij als het windstil was een zware Penta aanhangmotor kon laten zakken. Dit voorbeeld vond uiteraard navolging en na verloop van tijd werd bij de bouw van een nieuw schip al rekening gehouden met een te plaatsen motor. De echte zeiltijd was daarmee voorlopig voorbij en voor het doel van ons artikel leggen we de grens- overigens vrij willekeurig bij het einde van de twintiger jaren.

De aak.

In feite kun je in het geheel niet spreken van 'de' aak. Met dit woord, dat in ieder geval reeds in de 17e eeuw voorkomt, worden immers een aantal geheel verschillende scheepstypen aangeduid, en het woord komt in allerlei verbindingen voor, zoals visaak, botaak, mosselaak, palingaak, Wieringer, Enkhuizer, Workumer, Lemster, Hasselteraak, IJsselaak, boeieraak, zandaak, stevenaak en aak zonder meer.

Nu eens worden er ronde schepen mee aangeduid, dan weer platbodems, vaak zijn het vissersschepen maar ook vrachtschepen, meestal zijn het schepen met een kromme, min of meer gebogen voorsteven, maar uit een beschrijving van de bij uitstek deskundige F.N. van Loon, zou kunnen worden afgeleid dat althans in het begin van de vorige eeuw ook voor overnaads gebouwde schepen van het schokkermodel de naam aak werd gebruikt. Met andere woorden, het woord aak biedt als zodanig geen enkel houvast als het gaat om een typebeschrijving.

Lemmer.

Reeds in 1511 lag bij de Lemmer een sluis in het belangrijkste 'binnen duynse' vaarwater dat van Amsterdam over de Zuiderzee, door deze sluis via Sloten, Sneek en Dokkum naar Hamburg voerde. Het scheepvaartverkeer en alles wat met de bouw en onderhoud van schepen te maken heeft vormde dan ook vanouds het voornaamste bestaansmiddel van de Lemsters. 'Wee binne lemster jongens, wee leve fan de see'.

En al in 1719 was er de bekende veerdienst op Amsterdam. In 1888 wordt een nieuwe zeesluis en haven, zoals wij die nu kennen, in gebruik genomen. Het inwoneraantal van het 'vlek' de Lemmer neemt sedert de 18e eeuw voortdurend snel toe. In 1714 zijn het er slechts 1104, in 1850 reeds 4752, in 1930 gestegen tot 7249. De Friese dichter Fedde Schurer, zelf Lemster, brengt in zijn 'Liet foar de Lemmer' de onderlinge verbondenheid van mens, plaats en zee aldus onder woorden:

Dû ynleaf plak fan ús komôf en berte
Ferneamde haven oan de Sûdersee
Foar dy o Lemmer slacht aloan ûs herte,
En ta dyn lof en leafde bin' wij ree. . .
De skippen dy't fersile mei de weagen
Yn nacht en needtij doarmen her en der
Oant hja it Ijochtsjen fan dyn fjûrtoer seagen,
Se fynt ús hert syn Lemster haven wer..

De visserij was merkwaardig genoeg tot de tweede helft van de vorige eeuw nauwelijks van enige betekenis. In een officieel rapport van 1819 wordt gewag gemaakt van 7 binnen vissers die zich soms op zee wagen om onder de wal met fuiken op paling te vissen, terwijl zegge en schrijve 2 personen de botvisserij beoefenen, maar ook weer vlak langs het strand op geringe diepte: 'zij gebruiken daarvoor aakjes die zij alleen bevaren'.

In de tweede helft van de vorige eeuw beleefde de visserij echter een opleving. In 1867 zijn er 10 botaken op de Lemmer, in 1870 dertien en in 1882 - als de wettelijk verplichte registratie van vissersschepen wordt ingevoerd - blijken op de Lemmer in totaal 37 schepen (scheepjes) bij de visserij te zijn betrokken, welk aantal in 1889 is gegroeid tot 53 vaartuigen.

De hier bedoelde wet is die van 21 juni 1881 waar in artikel 2 en 4 het volgende wordt bepaald: art. art. 2: Alle schepen, schuiten of booten, in Nederland te huis behoorende en die tijdelijk of voortdurende zeevisserij, van welken aard ook, hetzij buiten of in de zeegaten, hetzij in de Zuiderzee, uitoefenen, moeten het letterteeken voeren van de gemeente, waar zij te huis behooren, en het nommer waaronder het vaartuig in het bij art. 4 bedoelde register is ingeschreven.

art. 4: De burgemeesters der gemeenten, waar de vaartuigen te huis behooren, zorgen voor het aanleggen en geregeld bijhouden van een register, waarin die vaartuigen onder een doorloopend nommer worden inschreven, met vermelding van den naam van het vaartuig en van den eigenaar.

Uit de redactie van het art. 4 blijkt ook nog dat vissersschepen wel degelijk allemaal een naam hebben, hoewel een visser bij mijn weten deze naam nooit aan de buitenkant van het schip aanbrengt zoals dit bij binnenvaartuigen en jachten gebruikelijk is.

Het Centraal Visserij Register bij het Ministerie van Landbouw en Visserij in Den Haag bevat een compleet overzicht van alle sinds 1911 geregistreerde vissersschepen. We vinden daarin het visserij nummer, de eigenaar, de naam van het schip, maar helaas zelden bouwjaar, bouwwerf of afmetingen.

In het weekblad Zuid-Friesland van 7 februari 1980 publiceerde D. van Dijk een uitvoerig overzicht van de namen van de Lemster vissersschepen.

Gebouwd in de Lemmer.

Het curieuze is nu - hoewel anderzijds ook weer een logisch gevolg van de geringe betekenis van de visserij dat volgens de gemeente verslagen pas in 1877 voor het eerst vissersschepen in de Lemmer zèlf worden gebouwd. Het zijn twee aken, waarvan in ieder geval één is gebouwd door Pier de Boer: een 36 voets botaak (= 10,20 m).

Het schip werd ontwikkeld uit de kleinere bot-aak. De Lemsteraak is een rond schip met kielbalk. De voorsteven is gebogen en vallend. De achtersteven is recht en licht vallend. De romp heeft een rond grootspant en is gladboordig. De kop is volrond. Het achterschip is iets slanker. Het boeisel valt sterk in. De romp heeft een matige zeeg. De tuigage bestaat uit een steekmast met bezaantuig (grootzeil, stagfok en kluiverfok). De zwaarden zijn lang en smal. De lengte varieert van 10.30 meter tot 14.50 meter.

De eerste ijzeren Lemsteraak werd in 1898 gebouwd door Croles te IJlst. In de door Durk Hak in het Rijksarchief te Leeuwarden teruggevonden snijboeken van zeilmakerij de Vries in 1871 zelfstandig gevestigd, vinden we nauwkeurige gegevens over de tuigage van deze nieuwe botaak uitgehaald bij de scheepsbouwmeester Pier de Boer te Lemmer door Jan Blauw: een grootzeil en stagfok van 'best Hollands zeildoek 2 draads', alsmede een linnen kluiffok en bezaan.

 Nota van Gebr. de Boer aan de Vries.

Deze snijboeken - ook die van Molenaar bevinden zich in het Rijksarchief - vormen een uiterst waardevolle bron van informatie. Niet alleen staat er duidelijk in welk jaar een bepaald schip door een bepaalde visser bij een bepaalde werf is 'uitgehaald', maar ook wordt heel vaak door de Vries de lengte van het betreffende schip aangegeven. Daardoor is het mogelijk gebleken heel wat aken nauwkeurig te determineren.

Nieuw model?

Over de vorm van deze eerste door de Boer gebouwde botaak is niets bekend. Maar, zo schrijft Durk Hak in zijn 'verslag naar aanleiding van zijn cultureantropologisch leeronderzoek naar aspecten van de Zuiderzeevisserij op de Lemmer' (1980), een scheepsmodel komt niet uit de lucht vallen. Met hem lijkt het redelijk aan te nemen dat de eerste aak die de pas gevestigde, 40 jaar oude scheepsbouwmeester te water laat, niet al te veel van de dan gebruikelijke modellen afwijkt ook al brengt (bracht) iedere bouwer van houten, op het oog gebouwde schepen altijd iets eigens in zijn product.

Alle schrijvers over Lemsteraken, zoals van Waning, Vroom, van der Molen, Petrejus, Halbertsma, Zwart en Hak, leggen een verband tussen de tjotterachtige, Friese binnenaken en de allengs 'groter gegroeide' schepen die de vissers op de Zuiderzee gingen gebruiken en die aangepast waren aan het ruimere water en de zich wijzigende vismethode (botslepen).

Een verschil vormde daarbij volgens Hak ook de grootte van de gaten in de bun. Botaken hebben een bun met grote gaten omdat anders de bot, een platvis, de gaten van de bun afdekt. Visaken, met kleinere gaten in de bun, worden door binnenvissers gebruikt.

De betrekkelijk kleine binnenaken werden door alle werven in Friesland gebouwd. Vroom heeft nagerekend dat bijvoorbeeld Eeltjebaes alleen tussen de jaren 1848 en 1907 in totaal 67 schepen heeft afgeleverd die met de naam 'aak' werden aangeduid en in lengte varieerden van 22 tot 42 voet (6 tot 12 meter).

Het verband tussen de binnen-of visaak en de buiten-of botaak lijkt dus wel vast te staan. Verschillende werven (Croles, Bos, de Boer, van der Zee, Zwolsman) bouwden beide typen, maar Pier de Boer en zijn zonen bouwden verreweg de meeste en zij hebben aan dit scheepstype geleidelijk de lijnen en vormen gegeven die we daaraan zo zeer bewonderen.

Het is dan ook een compliment aan de scheepsbouwerfamilie de Boer dat dit scheepstype tenslotte de naam Lemsteraak krijgt, zoals met de aanduiding 'Jouster boeier' Eeltjebaes en zijn zoon Auke worden geëerd.

In Lemmer zelf sprak men echter uitsluitend van aken of botaken en het is dan ook In de snijboeken van Molenaar te Gróuw van 1899 dat Hak de naam 'Lemsteraak' voor het eerst tegenkomt' Molenaar levert in dat jaar namelijk een grootzeil en fok - 'van eerste soort karldoek halve breedte met blinde naden' - aan Gustaaf Steurbaut te Gent voor diens 'Lemsteraak of Boeyer'.

Dit schip is in 1898 bij de Boer gebouwd en in dat jaar levert de Vries reeds de zeilen er voor, maar hij spreekt van een 'pleziervaartuig'. Deze Steurbaut bestelde overigens in 1906 al een derde tuig te Grouw, maar dan noemt Molenaar het scheepstype niet.

En in 1904 vermeldt Auke van der Zee de bouw van een ijzeren 'Lemsteraak' voor de Lemster visser Hoekstra. Dan is de benaming blijkbaar al ingeburgerd, hoewel in 1927 de Waterkampioen nog van botaken spreekt als men het heeft over de bekende wedstrijden voor de Lemmer.

Lemster Visserman. tekening van P. Dorleyn (uitg. Z.Z.M)

Reactie plaatsen

Reacties

Nelleke Wissing Koehoorn
8 jaar geleden

Weer een mooi verhaal over de "Lemsteraak " en meer.