De watervloed van 1825, te Lemmer e.o.
Door de eeuwen heen heeft Lemmer en e.o. watervloeden gekend
De overstroming van 1516 bereikte een zodanige hoogte dat alle binnendijken volledig overstroomden, en men in Sneek met een snik door de stad kon varen. De Bourgondische stadhouder Floris van Egmond en graaf Felix van Oostenrijk bevonden zich destijds met hun leger in Lemmer en zagen zich genoodzaakt hun leven te redden door op de zolders van huizen, hooiblokken en andere geïmproviseerde schuilplaatsen bescherming te zoeken tegen het levensgevaar dat hen bedreigde. Een ramp van deze omvang was in geen eeuw waargenomen of ervaren. In de daaropvolgende jaren, met name in 1517, 1520 en 1524, en in het bijzonder in 1525, deden zich meerdere uitzonderlijk hoge overstromingen voor, waarbij drie van dergelijke gebeurtenissen in één jaar plaatsvonden. Deze overstromingen gingen gepaard met zware stormen en onweer, die aanzienlijke schade veroorzaakten.
Kaart van de Golf van de Zuidelijke Zee, ook wel bekend als De Zuiderzee; 1573. Wikipedia: Christiaan Sgroten
Kaart met weergave van de doorbraken en overstromingen in Friesland op 4 februari 1825. Bron kaart: www.geheugenvannederland.nl
Bescherming tegen het zeewater bleef in de negentiende eeuw van primair belang. Een stormvloed en dijkdoorbraken zorgden in 1825 voor een overstromingsramp van ongekende omvang. In reactie op de blijvende dreiging werd in 1877-1879 het grootste deel van het Lemsterhop bij Lemmer afgedamd door middel van een 5,4 km lange stenen dam van Lemmer naar het Buitendijks Veld. Achter de dam kwam een flinke aanslibbing op gang. In 1922 kon men overgaan tot bedijking, bemaling en drooglegging van de Polder Lemsterhop, die momenteel schijnbaar naadloos aansluit op de Noordoostpolder, maar overigens tot Friesland bleef behoren.
In dezelfde periode vond een belangrijke dijkverzwaring plaats. Tussen 1867 en 1948 verving men al het houten paalwerk door steenglooiingen, waarbij veelal ook de dijken zelf werden verhoogd. Aan de westkust werden verschillende meren drooggemalen, in een poging om ook achter de dijk de waterstanden te beheersen en landbouwgronden te winnen
Bij archeologisch onderzoek bij Sondel, Nijemirdum en Lemmer zijn restanten gevonden van dijken uit de zestiende eeuw. Deze dijken vervingen oudere dijken uit de dertiende eeuw en moeten een breedte hebben gehad van 15 tot 17 m en een hoogte van ongeveer 1,0 tot 1,5 m. Deze zestiende-eeuwse dijken zakten in de loop der tijd steeds verder weg in de venige ondergrond, waardoor ophogingen en versterkingen nodig waren. De dijken werden daardoor aanmerkelijk breder en ook zo’n 2 m hoger.
Bij het doorgraven van de IJsselmeerdijk bij Tacozijl zijn oude paalweringen en puinstortingen van een oudere dijk gevonden. Het puin bestond uit brokstukken tufsteen, kloostermoppen en een klein fragment van een zestiende-eeuwse grafsteen. Ook in de dijken bij Lemmer zijn dergelijke puinstortingen van oudere dijken aangetroffen, met onder andere bouwelementen (sloopmateriaal) van romaanse kerken
Bron: Cultuurhistorische IJsselmeerbiografie Friesland.
Februari 1825.
Tijdens het afgelopen najaar en de daaropvolgende winter hebben hevige stormen gewoed. De inwoners van Lemmer herinneren zich nog levendig de verwoestende orkaan van 21 december vorig jaar, die de kuststreken teisterde. Deze storm bracht de wateren van de Zuiderzee dermate in beroering dat er ernstige vrees bestond voor een doorbraak. Slechts met aanzienlijke inspanningen en na veelvuldige inspanningen kon destijds het dreigende gevaar worden afgewend. Hele rijen palen werden uit de grond geslagen, terwijl remmingen en bekrammingen zware beschadigingen opliepen of volledig werden vernietigd.
Als gevolg van een aanhoudende storm uit zuidwestelijke en westelijke richtingen, in combinatie met een verhoogde watertoevoer vanuit het noorden, werd het water in de Noordzee aanzienlijk opgestuwd. Toen hierop een noordwestelijke storm volgde, werden deze grote watermassa's met immense kracht richting de oostelijke kustlijn van de Noordzee gedreven en via de zeegaten van Vlieland en Terschelling naar de Friese kust gestuwd. Dit resulteerde in een aanzienlijke vulling van de Zuiderzee, waarbij de watermassa's met nadrukkelijke kracht druk uitoefenden op de zeeweringen van Overijssel en Gelderland.
Daarnaast droegen diverse andere natuurlijke krachten bij aan het verder stijgen van de vloed. Bovendien werd in meerdere gebieden van deze regio een aardtrilling waargenomen, terwijl er een buitengewone krachtwerking in het water werd geregistreerd. Dit resulteerde erin dat stenen van honderden ponden, gelegen aan de voet van de buitentaluds van de zeedijken, over de kruinen werden geworpen.
Opmerkelijk waren de weersomstandigheden in die periode. Het leek alsof de zomer al vroegtijdig zijn intrede deed, gezien de zachte en zwoele atmosfeer op de eerste dag van februari. Toch merkten de zeelieden een aanzienlijke beroering op de zeebodem. Ondanks de bladstille omstandigheden waren de schepen merkbaar in beweging. Woensdag nam de wind in kracht toe, waarbij hij soms met krachtige vlagen waaide en voortdurend van richting veranderde.
Op 3 februari nam de storm aanzienlijk in kracht toe en begon deze zich tegen de avond in alle hevigheid vanuit het noordwesten te manifesteren. Dreigende wolken pakten zich samen, terwijl de atmosfeer strak en onbeweeglijk bleef. De verdichte dampkring drukte met toenemende intensiteit op het aardoppervlak. Alle tekenen wezen erop dat een buitengewone storm op het punt stond los te barsten, een storm die zich leek voor te bereiden om aanzienlijke schade en rampspoed te veroorzaken.
Met bezorgdheid zagen de inwoners van Lemmer de nacht van 3 op 4 februari tegemoet. De waterstand was uitzonderlijk gestegen en bleef onophoudelijk toenemen. Plotseling, diep in de nacht, werden de bewoners van de Nieuwedijk opgeschrikt toen de golven het achterste gedeelte van hun woningen bereikten.
De waterstand bleef gestaag stijgen, met elk uur een toename van enkele duimen. Om negen uur 's ochtends bereikte het waterniveau een hoogte van 2 el en 67 duimen boven de normale vloedstand. Kort daarna overspoelde het de Schulpen en bereikte het de Langestreek, waar het vervolgens via de sluis werd afgevoerd.
Links bevindt zich de haven, terwijl aan de rechterzijde de Schulpen is gesitueerd, met uiterst rechts een gedeelte van de Andringastate zichtbaar.
De ochtend verliep in gespannen omstandigheden. De funderingspalen aan de westzijde van de haven werden losgerukt, hetgeen ernstige schade veroorzaakte aan zowel muren als gevels van de omliggende woningen. Hierdoor zagen de bewoners zich genoodzaakt een veiliger onderkomen te zoeken. In het etablissement "De Wildeman" bereikte het water een hoogte van vier palmen; daarbij waren zowel de turfschuur als het washok reeds weggeslagen, en men vreesde voor de algehele instorting van het gebouw.
De kracht van de golven nam verder toe; van de haven waren slechts enkele palen zichtbaar boven het wateroppervlak. Een losgeslagen kof sloeg tegen de beschoeiingen aan, terwijl een gedeelte van de pier werd losgerukt en door de stroming werd meegesleurd. Ondertussen werd de toestand van de dijken steeds zorgwekkender. Ten westen van het dorp was een bres in de glooiing geslagen, wat leidde tot ernstige zorgen over een mogelijke doorbraak. Door gezamenlijke inspanningen en met grote moeite is het echter gelukt om een doorbraak op deze locatie te voorkomen.
Daarnaast zijn meldingen ontvangen van enkele doorbraken en gedeeltelijke beschadigingen aan de Zeedijk ten oosten van het dorp. Het is dan ook goed voorstelbaar in welke benarde situatie de bewoners zich bevonden. Aan de zuidzijde lag een woeste zee, terwijl aan beide zijden de dijken grotendeels waren weggeslagen. Aan de noordzijde stroomde het water met enorme kracht, waardoor men voortdurend rekening moest houden met nieuwe calamiteiten. Onder deze omstandigheden waren de bewoners voornamelijk gericht op het beschermen van hun leven, eigendommen en bezittingen, terwijl zij zich voorbereidden op een onzekere toekomst.
Om negen uur in de avond begon het water, dat zich door doorbraken ten oosten van het dorp met kracht een weg baande, zodanig te stijgen dat al snel alle straten van het dorp volledig onder water stonden. In de ochtend van 5 februari was het waterpeil dermate toegenomen dat er op de Nieuwburen meer dan negen palmen water stond. De wind, die de voorgaande avond enigszins was afgenomen, nam opnieuw in hevigheid toe. Tegelijkertijd verergerden sneeuw- en hagelbuien, gepaard met onweer en bliksem, de toch al precaire omstandigheden aanzienlijk.
Op dat moment begon men met het evacueren van personen van wie de woningen dreigden in te storten of moesten worden verlaten. Dit gebeurde met behulp van vaartuigen, aangezien de gevolgen van de situatie niet langer te overzien waren. Onder de geëvacueerden bevond zich ook de toenmalige Grietman, Jhr. A. A. van Andringa de Kempenaar |1|. Zijn woning, gelegen op de Schulpen, werd ernstig bedreigd, terwijl hij bovendien in een zorgwekkende gezondheidstoestand verkeerde. Hij werd hierom uit zijn huis gehaald. Het was op dit moment dat hij Friesland voor de laatste maal aanschouwde. Hij werd naar Den Haag gebracht, waar hij op 13 juni van datzelfde jaar (1825) overleed.
Ondertussen werd met grote bezorgdheid nagedacht over het lot van de bewoners van het platteland en de omliggende dorpen binnen deze gemeente. Zoals later zou blijken, was deze bezorgdheid geenszins ongegrond. Schepen werden ingezet om, waar mogelijk, hulp te verlenen. Op zondag werden vervolgens vele mensen en een aanzienlijke hoeveelheid vee naar deze locatie gebracht om de nodige zorg en verpleging te ontvangen. De geleden ontberingen en het verdriet van deze mensen waren aanzienlijk en indrukwekkend.
Lemmer: De Schulpen - Op 3 februari 1825 werd Friesland getroffen door een krachtige noordwestelijke storm, vergezeld door een uitzonderlijk hoge springvloed. In de omgeving van Lemmer bezweken vier dijken onder de druk. Rechts is Andringastate zichtbaar. Centraal in beeld bevindt zich "De Wildeman".
Op zondag begon de wind gelukkig te bedaren, wat - zoals men zich kan voorstellen - met grote opluchting werd waargenomen, omdat het water merkbaar begon te zakken. Echter, een ander risico diende zich aan: door de immense kracht waarmee het water, geholpen door de naar het noordwesten gerichte wind, wegstroomde, bestond de dreiging dat de muurconstructies ernstige schade zouden oplopen. Gelukkig hebben zich hierbij geen ongelukken voorgedaan. Hoewel de situatie hier buitengewoon zorgwekkend was en veel leed en angst heeft veroorzaakt, was de impact op de bewoners in andere delen van de gemeente, met name in de dorpen Oosterzee en Echten, nog aanzienlijk groter.
Inderdaad, de situatie was ook daar uiterst gevaarlijk en verontrustend. De zeedijk tussen Lemmer en Schoterzijl was op vrijdag op maar liefst dertien locaties doorgebroken. Enkele van deze doorbraken waren van aanzienlijke lengte en diepte, waardoor binnen zeer korte tijd zowel het zogenaamde Oosterzeese Veld als het Echternerveld werden overstroomd. Met grote bezorgdheid en spanning zag men het steeds stijgende waterpeil naderen, terwijl de watermassa zich vanuit het zuiden en westen gestaag uitbreidde.
Om zeven uur 's avonds stonden alle polders van Oosterzee en Echten reeds volledig onder water. Voor het aanbreken van de nacht was er in Lemsterland geen enkel droog gebied meer waarneembaar. Nabij de Folegasterbrug kwamen de golven met een uitzonderlijke hevigheid aanrollen, waarbij de aanvoer van water zodanig groot was dat binnen een tijdsbestek van slechts één uur het waterpeil in de woningen dertien palmen had bereikt. Kort daarop waren de landerijen van Follega en Eesterga overstroomd met meer dan twee el water. Talrijke huizen dreigden in te storten, terwijl aanzienlijke stukken land door de krachtige stroming uit de grond werden losgerukt.
Langzaam viel de dreigende nacht in. Op zolders en vlieringen verzameld, observeerden mensen de onafgebroken stijgende watermassa terwijl zij momenten van intense bezorgdheid en spanning doorstonden. Velen brachten de nacht door op deze geïmproviseerde schuilplaatsen, terwijl hun huizen reeds zichtbaar instabiel waren en elk moment dreigden in te storten. Anderen, in een nog benardere situatie, hadden hun woningen reeds verlaten, vaak gedwongen om eigendommen achter te laten. Zij bevonden zich in wankele bootjes of geïmproviseerde vlotten, ronddobberend op de woeste golven, geteisterd door een hevige sneeuwstorm, terwijl de dreiging van de dood voortdurend boven hen hing.
Zo was de situatie destijds in Vierhuizen nabij Delfstrahuizen. Met zijn turfschip wist Karst de Boer een zestigtal personen te redden van de verdrinkingsdood.
Er waren echter ook individuen die erin slaagden om voor de nacht onderdak te vinden in meer bevolkte gebieden, waar zij met zorg en toewijding werden ontvangen en verzorgd. Onder degenen die zich hebben ingezet om hulp en ondersteuning te bieden aan de behoeftigen, dient in het bijzonder de heer Hendrik Raterman genoemd te worden, een koopman en veenbaas woonachtig nabij de Oosterzeese brug. Op vrijdagavond bood hij reeds onderdak en verzorging aan ongeveer honderd mensen, terwijl dit aantal op zaterdag met circa zeventig hulpbehoevenden verder toenam.
Gedurende meerdere dagen werden deze personen, grotendeels op kosten van de heer Raterman, van verzorging en voedsel voorzien. Ook dient de naam van Jan Mast, kastelein bij de Nieuwebrug nabij Echten, met respect te worden vermeld. Hij heeft immers de zorg voor een groep van ongeveer zeventig personen volledig op zich genomen.
Op diverse manieren werd aanzienlijke menslievendheid aan de dag gelegd, waarbij met name Jelle Jacobs Kolk, landbouwer te Oosterzee, en Arjen Jans, schipper te Echtenerbrug, zich onderscheidden door hun inspanningen om verlichting te bieden aan de door velen geleden nood en pijn. Daarnaast dient ook de predikant Koentz te Oosterzee te worden genoemd, die op voortreffelijke wijze zorg en onderdak verleende aan hen die getroffen waren. Onder zijn hoede werden onder meer een 75-jarige vrouw en haar kleindochter opgenomen. Deze oudere vrouw, die zich de ramp van 1776 nog herinnerde en daarbij niet verwachtte dat het water deze keer hoger zou stijgen dan destijds, zag haar verwachtingen op pijnlijke wijze gelogenstraft.
In de avond, toen het water reeds haar bedstede had bereikt waarin zij samen met haar kleindochter sliep, wist zij zich te redden door een stoel te pakken en zich daarop in het bed te positioneren. Gedurende de nacht, terwijl het water steeds verder bleef stijgen en de dreiging van de dood voortdurend aanwezig was, bleef zij standvastig met haar kleindochter. Uiteindelijk werd zij uit deze benarde situatie bevrijd door J. Propsma en enkele helpers. In de voormiddag ondernamen J. Propsma, S. Herres, E. P. de Jong, S. van Leeuwen, de zoon van kastelein Breemer en andere betrokkenen, ondanks de ongunstige weersomstandigheden, een moedige reddingsactie met een vaartuig. Hierbij spanden zij zich in om zowel mensen als vee in veiligheid te brengen en lieten zij geen enkele mogelijkheid onbenut.
Theunis Visser, samen met zijn gezin, ontsnapte ternauwernood aan levensgevaar. De visser, woonachtig nabij Echten, zocht tijdens de opkomende watervloed zijn toevlucht op de zolder van zijn woning. Hier bracht hij, samen met zijn zieke echtgenote, zijn zoon, diens vrouw en kind, de lange en angstige nacht van vrijdag op zaterdag door. Hoewel de situatie al ernstig was, nam de dreiging een dramatische wending toen in de ochtend het benedenhuis door een krachtige golfslag volledig werd weggeslagen. Hierdoor kwam het dak, inclusief de zolder, in een schuine positie op het water terecht.
Alle hoop op redding leek reeds vervlogen, en men nam afscheid van elkaar in de verwachting dat het einde nabij was. Op dat moment vond de oude man echter de kracht om zichzelf te herpakken. Hij vergrootte de opening in het dak en wist zichzelf naar buiten te werken. Vervolgens slaagde hij erin om ook zijn vrouw, dochter en kleindochter naar boven te helpen, tot op het dak. Slechts luttele minuten restten hen echter voordat het lot wellicht bezegeld zou zijn. Het wanhopige geroep om hulp bleef onbeantwoord, want de buren waren allen reeds naar veiliger oorden gevlucht.
Op een uiterst kritiek moment, gekenmerkt door groot gevaar, werd het noodsignaal opgemerkt door de heer Hendrik Huisman, een turfgraver uit de omgeving van Echten. Met de ondersteuning van de heren J. T. Slootheer en G. J. Wind slaagde hij erin om met behulp van een praam het dak te bereiken en alle betrokkenen in veiligheid te brengen. De zoon van de heer Visser, die bekneld was geraakt tussen de zolder en een turftrekkersvlot, werd zwaargewond en in bewusteloze toestand aangetroffen. Hij ontsnapte daardoor op het nippertje aan een fatale afloop. Kort nadat men het dak had verlaten, begon het te drijven en zonk het korte tijd later volledig weg.
In het jaar 1825, tijdens de ernstige overstromingsramp, verbleef de heer Harke Koopmans in Echten. Vanwege de noodsituatie was hij genoodzaakt met zijn gezin te vluchten naar het grietenijhuis in Lemsterland. Hier werden op 8 februari de tweeling Auke en Anne geboren. Helaas overleed Anne op 1 maart van datzelfde jaar.
Hendrik Huisman, samen met zijn gezin, wist op professionele wijze een groot gevaar te ontwijken. Huisman, gehuwd met Margjen Luitjes, woonde met hun vijf kinderen buiten de polderdijk, nabij de zee. Op een vrijdagmiddag, omstreeks half vier, brak het zeewater met enorme kracht door en over de dijk en overspoelde hun woning evenals die van de buren. Binnen afzienbare tijd was het water tot een hoogte van zes palmen gestegen. Tegen de avond nam de dreiging verder toe, en de zijmuren van hun woning, evenals die van andere huizen in de omgeving, stortten reeds in. In deze kritieke situatie, verzwaard door het feit dat mevrouw Luitjes hoogzwanger was, besloot Huisman samen met drie andere gezinnen hun toevlucht te zoeken in een praam. In totaal bevonden zich 22 personen – mannen, vrouwen en kinderen – in de praam, waar zij werden blootgesteld aan ongunstige weersomstandigheden, waaronder een hevige storm, bittere kou, hevige sneeuwval en woeste golven. Onder deze extreme omstandigheden beviel Margjen Luitjes rond middernacht van een gezond kind. De schrijnende situatie waarin moeder en kind verkeerden wordt treffend geïllustreerd door het feit dat het pasgeboren kind slechts met één enkele doek werd beschermd tegen de barre omstandigheden.
Toen na deze angstige nacht de dag aanbrak, ontdekten de getroffen bewoners dat hun woningen geheel of grotendeels waren verwoest. Omdat zij de situatie als onveilig beoordeelden, lieten zij hun vaartuig met de wind meedrijven. Uiteindelijk bereikten zij in de middag de woning van Harmen Kortland, veenbaas te Echten. Er werd een poging ondernomen om de kraamvrouw en haar kind naar deze woning over te brengen, maar door het hoge water bleek dit onmogelijk. Zij werden daarom in de schuur op het hooi ondergebracht. Later werden zij naar Lemmer overgebracht, waar zij op zondagochtend om vijf uur aankwamen. Pas daar kon voor het eerst adequate zorg worden verleend. Tegen de verwachtingen in herstelde de vrouw opmerkelijk snel van de doorstane ontberingen en keerde zij reeds op de zevende dag terug naar Echten. Het kind overleed echter enkele weken later.
Het moet als een bijzonder wonder worden beschouwd dat in deze gemeente, waar de verwoesting en vernieling enorm waren, geen enkel mensenleven te betreuren viel. Het meest schrijnend was de situatie echter in dit gebied, evenals in Follega en Eesterga. Overal waar men keek, zag men ingestorte woningen en grote hoeveelheden door het water meegesleept vee. Ondanks de getoonde hulpvaardigheid was de nood en ellende tot een uitzonderlijk hoog niveau gestegen. Alleen al in het laatstgenoemde dorp verdronken ongeveer honderd stuks vee, terwijl veel bewoners werden beroofd van hun bezittingen en eigendommen. De kerken dienden als opvangplaatsen voor zowel vluchtelingen als vee, terwijl velen volledig ontheemd waren en geen enkel vooruitzicht hadden op voedsel of onderdak in de nabije toekomst.
De schade die in deze gemeente werd geleden, omvatte niet alleen de bijna driehonderd geheel of gedeeltelijk vernielde woningen, maar ook vierhonderdveertig stuks vee en een aanzienlijke hoeveelheid bedorven hooi. Deze schade werd geraamd op meer dan f 32.000,- aan diverse goederen. Daarnaast was turf ter waarde van circa f 100.000,-, die nog op de velden lag, weggespoeld. Personen die door hard werk en toewijding een welvarende positie hadden verworven, zagen zich binnen enkele dagen volledig beroofd van al hun bezittingen.
De situatie in Lemsterland weerspiegelde de algemene toestand in een groot deel van onze provincie. Op niet minder dan dertig locaties waren de dijken doorgebroken, en achtentwintig gemeenten waren getroffen door de gevolgen van de stormvloed. Over een gebied dat twee derde van de provincie besloeg, stroomde het zeewater tot een hoogte variërend van twee tot zesendertig palmen. Ongeveer de helft van de ruim tweehonderdduizend inwoners van de provincie was op directe of indirecte wijze betrokken bij deze ramp. Zodra de omstandigheden het toelieten, werd gestart met het herstel van de zeeweringen en haveninfrastructuur. Daarnaast werden op diverse plaatsen inzamelingsacties georganiseerd om de getroffen gebieden en inwoners zo goed mogelijk te ondersteunen en de nood te verlichten.
Het zeewater wordt nog altijd regelmatig hoog opgezweept, en onze kusten worden geconfronteerd met de krachtige impact van zware golfslag. Eveneens horen wij vaak de wind bulderen en gieren, wat wij omschrijven als extreem noodweer. In dergelijke omstandigheden gaan onze gedachten uit naar degenen die zich mogelijk op deze woeste wateren bevinden en de zware, uitdagende strijd met de natuur moeten aangaan. Tegelijkertijd ervaren wij een gevoel van veiligheid dankzij de robuuste dijken, die als beschermende armen om ons land heen zijn gelegd.
In het jaar 1881 is Lemmer ook getroffen door een overstroming. Sindsdien zijn de zeeweringen aanzienlijk versterkt en verbeterd. Op basis van deze verbeteringen mag worden aangenomen dat een dergelijke ramp zich in de huidige tijd naar alle waarschijnlijkheid niet meer zal voordoen.
Het is inmiddels meer dan honderd jaar geleden dat onder andere onze provincie, en in het bijzonder deze gemeente, werd getroffen door een zeer ernstige watervloed. Ongetwijfeld zijn er personen die hierover hebben gelezen en in staat zijn bepaalde details hierover te delen. Daarnaast hebben velen mogelijk via hun grootouders over deze gebeurtenis gehoord. Voor hen zal hetgeen hieronder beschreven wordt ongetwijfeld bepaalde elementen bevatten die herkenbaar en reeds bekend zijn.
Veel anderen zullen minder goed op de hoogte zijn van deze gebeurtenissen en wij vertrouwen erop dat zij met interesse kennis zullen nemen van de gewelddadige voorvallen die zich destijds hier hebben voorgedaan. Hieronder geven wij, in beknopte vorm, een aantal van deze gebeurtenissen weer.
Wij willen u er graag op attenderen dat dit artikel is samengesteld op basis van het boek *Geschiedkundig tafereel van den watervloed en de overstromingen in de provincie Vriesland, voorgevallen in sprokkelmaand MDCCCXXV*, geschreven door Jan van Leeuwen, Griffier van de Rechtbank van Koophandel te Leeuwarden. Dit boek werd destijds uitgegeven ter ondersteuning van de slachtoffers van de overstroming.
Watervloed, op 4 en 5 februari 1825 |1|
Een fragment uit een brief opgesteld door de grietman van Lemsterland, Van Andringa de Kempenaar, op de avond van 5 februari. Deze brief werd echter pas op 8 februari in Leeuwarden ontvangen. De inhoud van het verslag is uiterst helder en laat geen ruimte voor interpretatie.
"In de loop van de nagt van den 4 op den 5 Febr rees het water meer dan 3 voet in mijn huis - de wind stak sterk op uit het westen...die een geweldige massa water meer dan vijf voeten over het land voerde, drijvende palen en wrakhout met geweld tegen de gevel van mijn huis - de deuren sprongen open en de rollingen van het water maakten een afschuwelijk geklots in huis - wij hadden den tijd niet gehad eenig vaartuig bij huis te halen, zoo dat wij als op eene rots zaten - heeden ochtend wierd ons uit de Lemmer hulp toegebragt en ofschoon ieder een die uit de Lemmer het geweld het welk mijn huis had te verduren ziende, Mij deede aanraden het zelve te verlaten.. zoude ik zulks ongaarne gedaan hebben - dan in mijn situatie was ik zeedert eergisteren buiten hulp van den doctor gebleeven en van alle communicatie met de Lemmer verstoken, daar het zo hard waayde dat het aan Onno en Reinier, die reeds vroeg na de Lemmer gevaren waren met een boot en het onmogelijk was met behulp van de beste schippers van het huis van den Predikant tot het mijne te varen (NB eenen afstand van slegts plus minus 3 a 400 treeden). Wij zagen (hen?) in groot gevaar van omslaan - zy keerden te rug en kwamen met behulp van tien man met een kaper (beurtschip op Strobos varend) over den polderdijk tot voor onze vensters (;) wij zagen onzen gevaarlijken toestand zoodanig in, dat wij aan het oppakken gingen en het besluit namen het huis te verlaten. Ik vrees dat zo het water niet boven verwagting sterk en spoedig valt en wij niet van verdere hoge vloeden bevrijd worden, zeker twee derde der koeijen in Lemsterland verdronken zullen zijn en dat de turf over al uit de hopen zal wegspoelen en dat de helft der boeren verdrinken zullen"
Hieruit blijkt de belangrijke rol die de lage turfgraverij in Lemsterland speelde in die jaren. Een beknopte en veelzeggende aantekening van de heer Reneman, lid van het dijkbestuur van de Zeven Grietenijen en de stad Sloten, opgetekend op 4 februari om 18.00 uur, biedt een waardevolle aanvulling op de brief van de Grietman.:
Lings en regts van de Lemmer tot voorbij Rijs loopt het zeewater over de dijken - er zijn drie bekende gaten - veele huizen ter Linker zijde van de Wildeman (herberg te Lemmer) zijn ingestort en weggespoeld. Wij hebben de Wildeman uit vrees voor instorting hedenmiddag drie uren verlaten en zijn thans in het grietenijhuis.
Er was niet slechts sprake van gebrekkige communicatie op lokaal niveau, zoals door de grietman werd opgemerkt, maar ook binnen provinciale verbanden verliep het geruime tijd voordat Friezen die op grotere afstand woonden, op de hoogte werden gebracht van het nieuws over de ramp. Een treffend bewijs hiervan is te vinden in het dagboek van de rijksontvanger D.W. Hellema te Wirdum, waarin hij de watersnood als volgt beschrijft::
"Den 7 Feb. Het weder is als vooren; doch de wind verminderd en staat weder in het zuiden, tevens eenigzins vorstig en het land met sneeuw bedekt. Men wil, dat er veel zout water over de Dijken geslagen is en langs de geheele noordkant dreigende gevaren van doorbraak geweest zijn, zoo zelfs dat men geduurende den storm aan de dijken heeft moeten werken onder het aanhoudend Klokken geklep, evenwel heeft men tot nog toe van geen doorbraak gehoord. Dat was dus twee tot drie dagen na de ramp".
Pas de 8ste meldt Hellema: de berichten thans inkoomende zijn ontsettend "zie hier een uittreksel van een particuliere brief" Die was op 6 februari te Lieve Vrouwenparochie geschreven en al even triest als het relaas van de grietman in Lemmer.
In 1916 werd het gebied rondom de Zuiderzee getroffen door een watersnoodramp, veroorzaakt door een stormvloed die samenviel met hoge waterstanden van de rivieren. Op meerdere locaties in het land bezweken dijken en overstroomden kades en landerijen. Deze ramp leidde tot aanzienlijke schade en het verlies van tientallen mensenlevens, zowel op het land als op zee..
Deze catastrofe vormde het beslissende moment voor de realisatie van een van de meest indrukwekkende waterbouwkundige projecten in de geschiedenis: de Zuiderzeewerken, waaronder de iconische Afsluitdijk. Vanuit het Woudagemaal in Lemmer, dat is opgenomen op de prestigieuze UNESCO Werelderfgoedlijst, presenteert Dionne Stax (In NOS 100 jaar droge voeten) een programma over de Nederlandse historische strijd tegen het water. Dit programma biedt een combinatie van historische beelden, uitgebreide reportages uit het land en een vooruitblik op toekomstige ontwikkelingen.
Volgens het KNMI zal Nederland de komende eeuw te maken krijgen met veranderende neerslagpatronen, een stijgende zeespiegel en een toenemend waterpeil van de rivieren. De vraag die opkomt is hoe wij hier adequaat op kunnen anticiperen en welke maatregelen noodzakelijk zijn. Terwijl de Watersnoodramp van 1953 en de daaropvolgende Deltawerken algemeen bekend zijn, is de watersnood van 1916 aanzienlijk minder in het collectieve geheugen verankerd. Toch vormde deze ramp de directe aanleiding voor de Zuiderzeewerken, een van de meest ingrijpende en indrukwekkende waterbouwkundige projecten uit de geschiedenis, met de Afsluitdijk als iconisch sluitstuk.
Van de tientallen dodelijke slachtoffers bevonden zich de meeste (zestien) op het eiland Marken, dat eveneens onder water kwam te staan. Deze ramp vormde de directe aanleiding voor de uitvoering van de Zuiderzeewerken. Door de aanleg van de Afsluitdijk werd de Zuiderzee getemd, waarna aanzienlijke delen van het nieuw ontstane IJsselmeer werden ingepolderd. Vanuit het nog altijd operationele Woudagemaal in Lemmer (het grootste ooit gebouwde stoomgemaal ter wereld) presenteert Dionne Stax historische beelden.
De voortdurende strijd tegen het water is relevanter dan ooit. Maar in hoeverre zijn Nederlanders zich bewust van de risico's die hiermee gepaard gaan? En zijn zij bekend met de maatregelen die noodzakelijk zijn om onze veiligheid te waarborgen? Is de inmiddels verworven waterveiligheid wellicht te vanzelfsprekend geworden? 'NOS 100 jaar droge voeten' heeft hier onderzoek naar gedaan en presenteert de resultaten van de enquête.
Ontdek de rijke cultuur en geschiedenis van de voormalige Zuiderzee. In deze aflevering belichten wij de storm van 1825 op Schokland..
Het was een gure herfstdag; de laatste bladeren waren door de krachtige zuidwestenwind van de afgelopen dagen van de bomen gerukt. Het dorp Oosterzee lag die zaterdag, 21 november 1840, aan de oevers van het Tjeukemeer in afwachting van de volgende striemende regenbui. Voor meer informatie over dit thema, raadpleeg "De Prijs Van Een Lam".
Reactie plaatsen
Reacties
wat een goed en leerzaam verhaal ik hou ervan
weer een mooi stukje geschiedenis , wat natte voeten betreft zijn we er wel op voor uit gegaan gedurende de jaren van toen en nu.