Harich
HARICH, ook wel eens Harig gespeld, d., prov. Friesland, kw. Zevenwouden, griet. Gaasterland, arr. en 4 u. Z. ten W. van Sneek, kant. en 3 u. N. W. van de Lemmer.
De naam van dit d. is waarschijnlijk afgeleid van Heaegh-Raeg of Haeghe-Raeg, dat is hoogrug of hooge rug, omdat het dorp zich uit de Flieussen voordoet als op eenen bergrug gelegen. Ook ligt het zeer schoon en hoog, en levert daardoor een heerlijk gezigt op de bosschen naar het Oosten en op de vlakke weiden en meeren naar het Westen.
Dit d., bestaat uit vier buurs., als: Vrisbuurt, Kerkburen, Lorreburen en Westeinde. men telt er 47 h. en 320 inw., die meest hun bestaan vinden in landbouw en veeteelt.
De Herv., die hier 240 in getal zijn, onder welke 80 Ledematen maken eene gem. uit, welke tot de klass. van Sneek, ring van Slooten, behoort. Volgens staatsbesluit van 7 September 1816, is het oude dorp Ruigahuizen met Harich kerkelijk vereenigd.
De eerste, die alhier het leeraarambt heeft waargenomen, is geweest Hendrik Wellink, die in het eerste jaar 1583 hier in dienst was. Destijds was Harich eene combinatie met Balk, doch in het begin der zeventiende eeuw daarvan afgescheiden zijnde, verkreeg het tot eersten afzonderlijken Predikant Hendrik Jochems, die na het jaar 1610 derwaarts kwam, en in 1618 naar Hindeloopen vertrok.
De kerk, ten O. van den weg, welke niet bestraat is, had eene rijke pastorij, met eene vikarij en twee prebenden. De pastorij was jaarlijks 130 goudgulden (195 guld.) waardig en de vikarij 100 goudgulden (150 guld.). De eene prebende plagt 90 goudgulden (135 guld.) en de andere 55 goudgulden (82 guld. 50 cents) op te brengen.
De goede en ruime kerk, welke in het jaar 1663 vernieuwd is, prijkt met eenen schoonen antieken, zeer hoogen spitsen toren, geheel van steen opgetrokken,en bevat eene fraaije marmeren grafnaald van het geslacht Rengers. Op eenen grooten steen boven de kerkdeur leest men:
Dit huis was eerst geveld,
Door storrenwind ter neer:
Maar nu is 't dus hersteld,
Tot Gods eer en leer
Zijns volks, door Scheltinga,
Den Grietman van deez' kust,
Hoort! volgt Godswoord nu na,
Op dat uw ziele rust. 1663
In de kerstnacht van 1979 werd de kerk getroffen door een grote brand. De toren bleef ook dit keer gespaard. De muren van de kerk bleven intact, maar het interieur ging verloren. De kerk werd volledig hersteld en kreeg een nieuw orgel, dat werd gebouwd door het Leeuwarder bedrijf Bakker & Timmenga. De kerk is erkend als rijksmonument.
Bron: vanderaa.tresoar.nl
In 1718 lag bij Harich rond Minnemastate een 'plantagie'.
Het 16de-eeuwse Piere Epes Minnemahuys, was in het begin de 17de eeuw eigendom van diens nazaat Sjirkje Agges en haar man Lubbert Lyckles, wier erven het in 1650 verkochten aan de legerofficier Jacob van Cramberringh.
Een volgende bewoner was de muntmeester Daniël Valkenier. (Mr. Daniel Pietersz Valckenier, geb. vóór ca. 1630, ovl. na 1698, afkomstig uit Keulen (1648), ingeschreven als student filosofie aan de Universiteit van Harderwijk 27-4-1648 ("Daniel Valckenier, Coloniens." muntmeester van de Staten van Friesland in Leeuwarden (1659), wordt geref. lidmaat te Leeuwarden 1660 met attestatie van niet vermelde plaats, (tegelijk met zijn moeder), hopman, afkomstig van Leeuwarden (1670), vermeld als stemgerechtigde te Harich 1698 (Oud-muntmeester Daniel Valckenier, eigenaar, Jan Jetses, gebruiker), muntmaker (1671, 1673), otr./tr. Leeuwarden gerecht/geref. 3/11-9-1670, tr. Harich 19-9-1670 Amelia van Grandprijn (Gramprich, de Gramberringen), wordt als Jr. Amelia de Gramberge geref. lidmaat te Leeuwarden 16-11-1670 met attestatie van niet vermelde plaats.
Zijn stiefdochter en haar man, de Harichster predikant ds. P. Reinalda (04-11-1732-02-01-1757) bewoonden vervolgens de state, die in 1728 eigendom werd van grietman Regnerus Annaeus Lycklama van Wyckel.
(Regnerus Annaeus Lycklama van Wijckel (geboren op 9 september 1689 in Leeuwarden, gedoopt op 11 september 1689 in Leeuwarden, overleden op 10 april 1756 te Leeuwarden, begraven te Wyckel, zoon van Hendricus van Wyckel en Doeth van Lycklama. In 1728 was Regnerus Annaeus Lycklama van Wyckel, eigenaar van Obbema State. Regnerus volgde zijn vader op als grietman van Gaasterland op 10-2-1710 en bleef dat tot 1756. (Zijn naam staat als grietman in 1727 op de kerkklok van Balk en in 1729 op die van Wyckel) In 1748 werd hij lid van de Staten van Friesland. Gehuwd met Elisabeth Bosman. Toen Elisabeth in 1722 overleed werd Regnerus eigenaar van een groot deel van haar bezittingen)
- 15 juni 1712: Regnerus Annaeus van Wijckel, grietman van Gaasterland koopt voor 1560 goudgl. 2 zathen te Harich, groot 51 pondem. benevens 13 akkers en 4 vennen zaad- en grasland.
Later deed het oude bouwwerk tot 1850 dienst als pastorie. Nu staat op de plaats daarvan de villa 'De Stins' Het ook in Harich gelegen Titemastate, was nog in 1640 in bezit van dit geslacht. In het begin van de 18de eeuw werd het bezit van Epeüs van Hylckama, die het in 1732 verkocht aan de weduwe van David de Wildt.
In 1865 verkocht de familie Van Swinderen, het huis met stalling op die plaats aan predikant Frederik Zacharias Reneman, die er het nieuwe herenhuis 'Vredestein' liet bouwen. Hij verliet het al weer in 1873 en omstreeks 1910 werd het afgebroken. Het toegangshek bleef bewaard en staat nu voor de pastorie.
Hillemastate bij Harich, werd in 1494. Op de plaats van de state werd in 1850 de pastorie gebouwd. Die werd in 1870 verbouwd en uitgebreid.
Ten zuidwesten van Harich bestond een uithof van de abdij van Stavoren, die bekend was onder de naam Spitaal of Hospitaal. Na de opheffing ervan in de zestiende eeuw- maar waarschijnlijk ook eerder- werd hier in de buurt de Wildemarkt gehouden. Als veldnaam vinden we 'Wilde merckt' (1664) te Harich. In 1664 wordt deze plaats op de kaart van Gaasterland aangeduid als Hospitael Capel.
- Gaasterland werd in 1290 Harichsteradeel genoemd.
- In 1336 is sprake van dominus Petrus de Harich, deken van Wagenbrugge. Mogelijk was hij pastoor alhier.
- Bontke Frieskesz, van 1517/8 tot 1525 is hij bekend als vicarius te Harich.
- Lickle Haukes, van 1544 tot 1545 is hij bekend als pastoor te Harich.
- Reyn Ulckesz, vicarius te Harich*, verklaart 29 februari 1556 nadat hij vijf jaren aldaar te hebben gestaan te zijn verkozen te Hindeloopen (een functie geeft hij niet aan) maar na een half jaar weer naar Harich te zijn teruggekeerd waar hij nu weer driekwart jaar vica- rius is.34 Hij moet dus van ca november/december 1554 tot ca mei/juni 1555 hier zijn geweest.
- Lolle Philippus, in 1565 wordt hij vicarius te Harich.
- Wyncke Romckes, overleed vóór 1569 als prebendaat te Harich.
In 1571 wordt door de bisschop van Leeuwarden de vicarie te Harich getransfereerd tot de pastorie van balcke; op 14 november 1571 eist de grietman van Gaasterland van pastoor en kerkvoogden te Harich als meijers van de vicarie aldaar overgifte van de achterstallige pachten en renten ten behoeve van de capelle alsmede van de ornamenten.
Nadat de eiser is opgelegd zijn kwaliteit te bewijzen wordt de zaak in december d.a.v. vervolgd; op 19 december 1571 wordt provisioneel uitvoering van de beschikking van de bisschop gelast.9 Nog in 1575 (9 augustus) is sprake van de pastoor te Harich als questie hebbende van St. Anthonysleen; hij verzoekt dan vrijdom van land.
Wyncke Romckes, overleed vóór 1569 als prebendaat te Harich. Jettye Claesz, is in 1580 pastoor te Harich.
- 4 januari 1792: Verkoop van de heerlijke zathe, met heerenhuizinge, bosschen, cingels enz. genaamd 't Hospitaal te Harich, bewoond door J. D. Hanekamp van Harinxma thoe Heeg (geboren op 24 januari 1762 te Heeg, overleden op 9 november 1830 te Leeuwarden. Gehuwd met Geertruid Tieboel, wedr. van Albertina Grootholtman, zoon van Jan Cornelis Hanekamp & Magdalena Catharina van Harinxma thoe Heeg).
Herenhuis 'Vredestein' te Harich.
HARICH
De Tegenwoordige Staat bericht dat in 1788 men in Harich nog de overblijfselen zag van verscheiden staaten, als Titema, Minnema en Hillema, die hier weleer aanzienlyk waren. De enige echte stins was in Harich in de 15de eeuw die van de Minnema's; Minnema en Hillema waren oorspronkelijk namen voor hetzelfde goed. Titema, oorspronkelijk waarschijnlijk Hylckema, werd in de 16de eeuw bewoond door leden van de adellijke familie Tietema, maar er is geen versterkt huis van bekend. De pastorie, tussen Titema en Minnema, wordt ook als stins-achtig gebouw beschreven. Tenslotte lag er in het begin van de 18de eeuw in Harich nog een stinswier ten westen van het dorp.
Minnema en Hillema
De Minnema's worden vanaf 1428 in Harich genoemd; Minne, de voornaam waaraan de naam is ontleend, komt nog aan het einde van de 15de eeuw in de familie voor. Minne Hillezoons huys op Harich wordt in 1487 genoemd, dat gwed en hws op Harch in 1501. Van 1422 tot 1454 woedde er in Gaasterland, Hemelumer Oldeferd en Noordwolde een vete tussen Schieringers (abdij Staveren en Hemelum, Minnema, Bonninga, Gabbinga) en Vetkopers (Galama, Agge in Sondel).
In 1429 stierf de Schieringer hoofdeling Wybe Minnema in een vete tegen Agge van Sondel. Wybes schoonzoon Hille Bonninga uit Oppenhuizen probeerde hem te wreken. Hille erfde ook het huis te Harich. De van hem afstammende tak van de Bonninga's werd meestal Minnema of Hillema genoemd. Meer dan 50 jaar later was Hilles zoon Minne Hillez Bonninga alias Minnema, heerschap op Harich, opnieuw een van de belangrijkste Schieringer hoofdelingen in de Zuidwesthoek, die, samen met de abt van Hemelum, de strijd tegen de Vetkoperse Galama's aanbonden.
De Schieringers zetten in 1487 de kleine hoofdeling Worp Lywes van Boxum, wiens huis in Boxum in 1481 door de Leeuwarders was verwoest en die daarna als een Schieringer zetbaas eerst Harinxmahuis in Woudsend had beheerd, op Minne Hillez' huis in Harich als tegenwicht tegen de Vetkoperse Yge Gaelez Galama in Oldega-Noordwolde. Ook in 1494 diende Minno Hillama huys te Harich als steunpunt van de Schieringers: Bocke Harinxma van Sneek trok zich er tijdelijk terug na de nederlaag die de Schieringers dat jaar in Warns en Hemelum leden. Minne Hillez liet zelf geen wettig nageslacht na.
Zeven jaar later, in 1501, blijkt het huis in Harich eigendom van de Harinxma's van IJlst te zijn. Teth, de weduwe van Zythie Epez Harinxma van IJlst, gaf haar zoon Epe toen bij zijn huwelijk met Teth Upcke Renicksdr (Gratinga) ondermeer het goed en huis te Harich, met renten uit twee sates, de molen en een huisstede aldaar en uit een goed te Balk als huwelijksgeschenk mee. Waarschijnlijk was dit Gaasterlandse bezit van Epes moeder Teth zelf afkomstig. Volgens het Burmaniaboek was Teth namelijk een Bonninga of Hillema (Minnema): quam alii ex familia Bonninga, alii ab Hillema deducunt. De schoondochter Teth Upcke Renicksdr stierf in 1513. Uit een eerste huwelijk liet zij een dochter Bauck Unia na. Deze trouwde met Pier Epez Jongema of Walta, meestal Pier Bosum genoemd.
Er zijn sterke aanwijzingen dat voor Pier Bosum en zijn vrouw Bauck het huis te Harich van belang is geweest. Of het hun eigendom was of dat het alleen als pied-à-terre diende staat nog niet vast. In 1507 blijkt dat Pier Epes zijn aandeel in het huis waarschijnlijk geleidelijk uitgebreid heeft. Toen werd getuigd dat hij van Epe Sythyaz Harinxma een deel had gekocht; Watthya Harinxma wilde deze koop ongedaan maken door Pier hetzelfde bedrag te bieden. Pier accepteerde deze geldsom echter niet.
Bauck liet in 1525 bij het opmaken van haar testament de pastoor van het nabije Tjerkgaast mede getuigen en Pier Epez zelf fungeerde rond 1510 als grietman van Gaasterland. Waarschijnlijk is hij te identificeren met Pier Epez Minnema, wiens goederen in 1517 werden geconfisqueerd. In zijn testament van 1538 benadrukte hij zijn relatie met Harich en de herkomst van zijn goederen aldaar van zijn schoonmoeder Teth Upcke Renicksdr door die goederen te belasten met een memorielast voor haar.
In de volgende eeuwen wisselde het huis verschillende malen van eigenaar. Genoemd worden Gale Ottiesz Galama, Daniel Valkenier, muntmeester in Leeuwarden (1698) en de 18de-eeuwse grietmannen Lycklama van Wyckel en Aylva Rengers. Het kaartbeeld van 1718 toont Minnema ten oosten van de kerk binnen singels in de Valkeniers Polder. Het binnen de Valkeniers Polder gelegen land ten oosten van dit huis had blijkens de floreenadministratie floreennummer FC13 en heette 't Stins, Schuin er tegenover lag ten zuiden van de weg, in de hoek met het pad naar Lorburen de pastorie. In 1832 en 1844 was het Minnemahuis in de Valkeniers Polder verdwenen. De pastorie (kad. Balk H368, pastorij) lag in 1832 op dezelfde plaats als in 1718. Merkwaardig is dat de atlas van Eekhoff in 1854 als bijschrift heeft Minnema stins nu Pastorij.
In 1842 werd de pastorie door een bezoeker namelijk ook beschreven als een stins. Een extra complicatie is nog dat Eekhoff direct ten oosten van de pastorie van 1718/1832 - en tegenover Minnema - een verdwenen huis Hillema aangeeft op een plaats die zowel in 1718 als in 1832 onbehuisd was. De precieze relatie tussen de genoemde huizen Minnema, Hillema en de pastorie is dus onduidelijk. Op een tekening van Jacobus Stellingwerf uit 1723 wordt een samengesteld gebouw met in het midden een laat-gotische geveltop met pinakels en rondboognissen afgebeeld, waarschijnlijk uit de late 15de of vroege 16de eeuw.3851 Naar ik aanneem, was dit het in 1718 aangegeven Minnema in de Valkeniers Polder. De bezoeker van de pastorie in 1842 spreekt van een torenachtig gebouw dat ook stins werd genoemd, met twee kamers boven elkaar boven een gewelfde kelder met nissen, dikke muren met nissen en glas-in-lood-vensters. Nader onderzoek naar de in 1700 en 1842 genoemde "stinzen" en de 1718, 1832, 1842 en 1854 aangegeven huizen/locaties Minnema, Hillema en "pastorij" lijkt noodzakelijk.
Eigenaars en bewoners
- Wybe Minnema, 1428, gest. 1429. Dochter:
- NN Wybesd Minnema, tr. Hille Bonninga uit Oppenhuizen, 1429. Zoon:
- Minne Hillez (Hillema), hoofdeling te Harich, 1486-1494. Verwante mogelijk:
- Teth (Bonninga alias Hillema?), tr. Zythie Epez Harinxma van IJlst, 1501. Zoon:
- Epe Harinxma, 1501 eigenaar huis te Harich, tr. Teth Upcke Renicksdr (Gratinga). Een stiefdochter van Epe was:
- Bauck Unia, dochter van Teth Gratinga en Worp Unia, test. 1525, tr. met Pier Epez à Bosum, 1510 mogelijk grietman van Gaasterland, 1538 test. hij over rente te Harich.
Hylckema Tietema
Een tak van de sinds 1487 in het nabije Elahuizen genoemde familie Tietema vestigde zich in de 16de eeuw te Harich. In 1487 behoorden de Tietema's tot de Vetkopers. Omdat Harich vanouds door Schieringse Minnema-Hillema's werd gedomineerd en omdat in de 15de eeuw in het dorp Harich geen schermutselingen tussen Minnema en Tietema worden vermeld, is het niet waarschijnlijk dat de Tietema's toen in Harich een aanzienlijk adelshuis hadden. De Tietemagenealogie geeft wel aanleiding te veronderstellen dat zo'n huis er wel was, maar dat zij dit pas later verwierven.
Eind 15de eeuw leefde in Harich namelijk olde Sascker Hylckema, nobilis in Harig. Hij was met Rinck Dekema van Oldemirdum getrouwd; als zijn wapen wordt een uitkomende zwaan opgegeven. In 1529 werd in Hemelum Hamme Hielkema vermeld, die toen zwanen hield. Een dochter van olde Sasker in Harich, Bauck Hylckema, trouwde met Idts Tjercksz Hannema van Bakhuizen; hun dochter Rinck trouwde met Meyne van Tietema, kleinzoon van de in 1487 in Elahuizen genoemde Hans Parckez. Aannemelijk is dat hij zo het oude Hylckema-huis te verkreeg. Meyne werd in het midden van de 16de eeuw in Harich begraven. Zijn dochter Lyoets trouwde in haar eerste huwelijk met Hans Hollis, grietman van Gaasterland.3860 Ze werd bij hem in 1595 in Harich begraven.
Van een andere dochter van Meyne, Idtscke, werd rond 1590 gezegd dat zij en haar tweede man, Wybren Reinz van Balk, wonen tho samen op Tetema staten op Harich, 't welck is een costel regement. Hun zoon Meyne Wybrants Tietema woonde later, in 1640 op sate SC8 te Harich. De later vermelde, en tot circa 1535 terug te volgen familie Hylckema in Haskerland en Doniawerstal, die geparenteerd was aan Hoitema's van Oudega en Rouckema's van Broek, kon nog niet met de Hylckema's van Harich in verband worden gebracht, maar voerde (als hartschild, helmteken of als geheel wapen) soms wèl een zwaan met drie eikels in de bek. Dit wapen verdrong een ouder wapen met een adelaar, eikels en een klaverblad. Waarschijnlijk wilden zij met de zwaan afstamming van de familie van Harich pretenderen.
De kaarten van Schotanus van 1664 en 1718 geven Titema ten zuiden van de kerk aan, direct ten westen van de pastorie. Ook op de kaart van Eekhoff van 1854 wordt Titema daar aangegeven, op een toen en 1832 onbehuisd perceel.
De wier bij Harich
Ten westen van de kerk van Harich lag in 1718 en 1739 een stinswier. Op latere kaarten ontbreekt deze.
Hospitaal
In Haricher Westereinde had de abt van Staveren en Hemelum een uithof, ten noorden van het jaarmarktterrein van de Wildemarkt. In 1486 werd deze door de Galama's in de strijd tegen de abt en Minne op Harich vernield en geplunderd, de kerk raakte in brand. Eerder hadden ze de uithof van Rijs onder Mirns al verwoest.
P.N. Noomen: De stinzen in middeleeuws Friesland en hun bewoners
Predikanten in Balk, Harich en Sondel.
Sondel is hiervan ten minste in 1613 al afgescheiden. Deze gemeenten behoorden onder de klassis Zevenwouden ?.
- 1583. Henricus Wellink, wordt, in de synodale Acten van 1583, dienaar hier genoemd.
- 1592. Lambertus Levini Semink, was hier in 1592 en toen lid der synode te Leeuwarden; hij is verroepen naar de Lemmer ca. omstreeks 1597.
- 1597. Johannes Cornelis Sijlvius, is beroepen van Tjummarum in 't genoemde jaar. en verroepen naar Minnertsga in 1598 met consent der Synode, waar tegen de klassis Zevenwouden zich wel opponeerde, doch vruchteloos. Hij was nog lid van de synode te Leeuwarden in 1598, van wegen de klassis Zevenwouden, en werd dienaar te Sondel genoemd.
- 1599. Johannes Johannis Balk, is hier in genoemd jaar beroepen zeer waarschijnlijk van Foudgum ca. Hij moest op last der synode eene gemaakte verzoening tusschen een dienaar van Slooten en eenige lidmaten op den 14 October 1599, na gedane predikatie, van den predikstoel te Slooten afkondigen. Ook onderteekende hij, den 24 April 1613, het testament Obbe Obbes, Grietman van Gaasterland, voegende bij zijnen naam „Dienaar des Goddelijken woords in den dorpe Harich" ; misschien woonde hij daar, en overleed hij welligt omtrent 1624. Na 1613 en voor 1618 is Harich hiervan afgescheiden.
- 1624. Johannes de Brune, beroepen van Sondel, geapprobeerd den 6 April, was in 1643 legerpredikant, en overleed in 1653.
- 1653. Petrus Vogelsang, is als kandidaat geapprobeerd den 7 Juni, lid der klassis geworden den 21 Junij, verroepen naar Witmarsum, en gedimitteerd den 5 Junij 1666.
- 1666. Johannes Kingma, misschien zoon van Hero, te Oosterwierum, broeder van Petr. te Nieuwland, kandidaat en rector der Latijnsche school te Sluis in Vlaanderen, is geapprobeerd den 7 November, lid der klassis geworden den 16 April 1667, en overleden in 1683.
- 1684. Rombartus IJtsma, beroepen van Heeg, geapprobeerd en gedimitteerd den 6 Mei, overleed in 1690.
- 1691. Joliannes Lespière, beroepen van Jorwerd, geapprobeerd den 2 Junij, lid der klassis geworden den. 21 Julij, overleed in 1700.
- 1701. Abdias Noordbeek, geboren te Tjalbert, zoon van Elb., broeder van Joh. te Jacobi-Parochie en Gerbr. te Jinnertsga, is als kandidaat geapprobeerd den 4 October, lid der klassis geworden den 25 April 1702, vierde den 14 November 1751 zijnen 50-jarigen dienst. Emeritus verklaard, nam hij afscheid den 18 Junij 1752 en overleed hier den 14 Mei 1760, oud 52 jaren 6 maanden. Bij 't collegie emeritus 1 Junij 1752.
- 1752. Johannes Stoter, zoon van Joh., geboren den 20 Maart 1728. Zijn vader had niet gestudeerd en trad in dienst te Logumervoorwerk in 1737. J. S. is als kandidaat bevestigd den 8 October, overleden den 26 April 1771, en hier begraven. Zijne weduwe disponeerde over 't traktement gedurende 't annus gratiae in dezer voege , dat de predikanten daarvan een behoorlijk defroyement zouden genieten, en 't overige voor de diaconie-armen zoude zijn.
- 1772. Cornelis Jongsma deed, beroepen van Rijperkerk, zijn intreerede den 14 Junij en nam, verroepen naar Appingedam, afscheid den 13 October 1776.
- 1778. Pieter Bouwes Cramer, deed, beroepen van Hiaure ca., zijn intreerede den 23 Augustus, en overleed den 15 Augustus 1815.
- 1817. Joachim van Broekhuizen, geboren te Veenendaal den 18 Februarij 1765, was als kandidaat te Ingen in 1791, te Wijk in 1795, te Bleiswijk in 1801, te Opheusden in 1810; na zeven vergeefsche beroepingen gedaan te hebben, werd hij eindelijk van daar beroepen, deed zijn intreerede den 9 November en overleed den 4 October 1826.
- 1829. Herman Neelen ter Haar, broeder van Nic. Neelen, stond vroeger te Gaastmeer, is beroepen van Hamswerum in Oost-Friesland, deed zijn intreerede den 12 April, en overleed den 14 Julij 1829.
- 1831. Hendrik Gann Dun, deed als kandidaat bevestigd, zijn intreerede den 30 Januarij, en nam, verroepen naar Veenendaal, afscheid den 13 October 1833.
Er ontbreken: J. R. de Bruine 1834—43; J. C. Eijkman 1844—46; J. A. Ruijs 1848—51; T. J. Jansen Schoonhoven 1851 — 57; F. J. G. Schook 1861—77, na 4 jaren vacature, waarin 22 vergeefsche beroepingen werden gedaan. J. J. van der Weijde 1878—82; R. Jaarsma 1883— *);
Bron: Tresoar.nl/wumkes/pdf
Ds. H. van Eyck van Heslinga, die zijn gehele ambtstijd in Friesland werkte, waarvan te Harich van 1888-1892.
Onderwijs en schoolmeesters te Harich en Ruigahuizen.
De eerste schoolmeester die we hier aantreffen is mr. Klaas Jans Fogtelo. Hij trouwde op 2 feb. 1743 te Balk met Ytje Wijbrands Haanstra. Hij stond in 1749 nog in Harich, maar werd in 1755 of 1756 te Witmarsum beroepen.
- In 1772 stond hier Roelof Lambertus Cremer, schoolmeester. Zijn vrouw heette Maike Douwes. Hij was hier in 1777 nog.
- In 1782 komt voor Timen Roelofs, schoolmeester te Harich. Hij was getrouwd met Janna Jans.
De Gaasterlandse schoolmeesters te Balk, Wijckel, Oudemirdum, Mirns-Bakhuizen en Harich werden in 1796 afgezet, omdat zij weigerden de "Verklaring volgens publicatie der Representanten van het Volk van Friesland" d.d. 11 maart 1796 van alle ambtenaren geëist, te ondertekenen. Aangifte [voor een nieuwe schoolmeester] kon vóór 12 mei plaatsvinden; het traktement voor Harich bedroeg 90 c.g.. 6 st.; met vrije woning en verdere emolumenten. Roelofs, werd dus blijkbaar ook afgezet. Hij bleef echter in Harich wonen, want in okt. 1807 haalde hij alhier op 60-jarige leeftijd de 4e rang. - In 1796 kwam als nieuwe schoolmeester Sijger Yges Lijklema. Zijn vrouw heette Sijtske Hisses. Hij was rond 1741 geboren en is te Harich overleden op 21 feb. 1820. Het traktement bedroeg in 1804 ƒ 99 en in 1810 ƒ 197.
- Op 12 mei 1820 werd Johannes Folkerts Schootstra, tijdelijk benoemd; op 30 aug. van dat jaar kreeg hij een vaste aanstelling. Het traktement bestond toen uit ƒ 84 van de grietenij, plus ƒ 75
van het rijk, plus schoolpenningen en vrij wonen. Hij was de zoon van Folkert Johannes Schootstra, schoolmeester te Ouwsterhaule (Don.). Hij trouwde op 8 juli 1831 met Simkje R. Baukema. In 1848 werd een nieuwe school gebouwd. Op 1 juli 1865 werd hem op 67-jarige leeftijd eervol ontslag verleend. Hij is op 11 aug. 1874 overleden. - Op 28 juni 1865 werd Halbe Schievink, tot dan hulponderwijzer te Bolsward, benoemd aan deze school in Harich. Het salaris bedroeg toen ƒ 475, plus 20% van de schoolgelden (ca. ƒ 50,-) en vrij wonen. Hij werd in 1891 ontslagen.
- In dat jaar werd K. van der Meer, onderwijzer te Warga, aangesteld. Deze werd in 1895 overgeplaatst naar Mirns-Bakhuizen.Toen werd Jan Pelsma, als zijn opvolger aangesteld. In 1903 werd hem eervol ontslag verleend en in 1904 ging hij met pensioen, omdat hij "zielsziek" was geworden.
- In 1903 werd B. Kouwenhoven, aangesteld. Vermoedelijk is hij een jaar later overleden; in 1904 werd toen J. Felkers, benoemd. Bij raadsbesluit van 10 aug. 1933 werd deze school opgeheven en aan het hoofd van de school eervol ontslag verleend m.i.v. 1 okt. 1933. In 1934 werd dit door Gedeputeerde Staten goedgekeurd. Felkers is in 1936 vertrokken naar Almelo.
- In 1951 is de voormalige school verkocht aan de kerkvoogdij van de Nederlands-hervormde gemeente.
Bron: www.fryske-akademy.nl
Watermolen, Harich-Gaasterland.
Reactie plaatsen
Reacties