Winterse sfeerimpressie uit 1947
Water had ’s winters een bijkomende attractie. Dan werd er geschaatst en trok een kortebaanwedstrijd in de binnenhaven van Lemmer veel volk. Maar water was ook de thuisbasis van ongedierte zoals ratten zoals we dat verderop in dit verhaal nog tegenkomen.
Ook het ijsvissen moest in tijden van strenge winters doorgang vinden om zodoende toch nog wat te verdienen.
Een winterse, grimmige sfeerimpressie troffen we aan in het dagblad De Waarheid van 14 februari 1947.
“Lemmer vissers trekken steun. De vissersschuiten liggen gemeerd in de haven. Rondom trawlers en loggers is een wal van ijs gevormd. Toegedekt door een zacht sneeuwkleed, omgeven door de hardheid van het dikke ijs liggen de vaartuigen weggedoken. Het dek is onbegaanbaar geworden, terwijl aan de masten en het want enorme ijspegels hangen, die aan deze „dode" haven een sprookjesachtige sfeer geven. Sprookjesachtig om te zien. Het sprookje houdt echter op, wanneer je weet, dat de huisgezinnen van de kleine zelfstandige vissertjes worden afgescheept met 18 gulden. Daarvoor moet weer telkens een bezoek worden gebracht aan den ambtenaar van Sociale Zaken, die zijn klanten „bedeelt". Het bevalt de vissers van de Lemmer niet al te best. Nogal begrijpelijk!”
“Tienduizenden Nederlanders thans zonder werk. Zij zullen dit zijn, zolang het kwik in onze thermometers nog onder dat nul streepje blijft op en neer bewegen. Het zullen er echter nog meer worden, wanneer de kolenaanvoer niet in voldoende mate geschiedt en wanneer meerdere bedrijven hun poorten gaan sluiten. Dit zou een ramp betekenen voor de arbeiders en hun gezinnen, maar ook voor het hele land. De Oostenwind, de sneeuw en de vorst trekken zich er niets van aan en spelen met ons als met het kwik van de thermometer."
De energie-transitie van turf en kolen naar gas stond er begin 1900 aan te komen. Zie ook hoofdstuk 10 waarin de bouw van de gasfabriek besproken wordt. Hierboven zien we de voorbereidingen voor de bouw van de gasfabriek op het Turfland. De aanleg van de gasleiding door heel Lemmer ging niet met een sleuvengraver, maar met de hand en de schop. Op de onderste foto wordt de buis gelegd bij het bruggetje over de sloot die de Kolk met de Zijlroede verbond. Van de arbeiders op onderstaande foto is de tweede man van links (met hoed) Hielke Atsma en de man iets meer naar rechts (met pet en baard) is Wiebe Feenstra.
Brief aan Koningin Juliana
In 1965 verscheen een boekje vol brieven aan koningin Juliana. Een van die brieven is van een Lemster meisje. Hieronder nemen we de brief van Harmtje B. over. Zij schetst een toestand van ziekte, armoede, van gebrek aan wooncomfort en kleding, maar oh wat zette dit lieve kind zich in voor een ander. Harmtje B. was Harmtje Bakker die in 1965 in Lemmer woonde. Zij was toen 12 jaar.
Lemmer
Lieve Koningin Prins en Prinsessen
Graag wou ik U wat vragen, zou (ik) U mij willen helpen.
Of iemand van allen ook raad weet. Ik zal alles eerlijk vertellen, o ja eerst mijn naam ik heet Harmtje ik ben tien jaar en zit in de 5e klas van de Christelijke school. Mijn mam is overspannen en Vader is ook niet sterk die is al 2 keer een jaar ziek geweest en is aan zijn hart geopereerd. En mag geen zwaar werk doen, nu zijn we een paar keer verhuisd en dit kost veel, we woonden eerst in de NOP dit werk mag vader niet meer doen, toen kwamen wij in een heel mooi huis, maar de huur was veel te hoog en heeft vader om een andere woning gevraagd en het gelukte deze is ook wel gezelig en minder huur. Mam verteld mij wel wat omdat ik de oudste ben.
En door die verhuizingen heeft mam veel rekeningen moeten betalen. En vader verdiend niet veel en ze gaan ook nooit weg en mam zit altijd te naaien en te breien en alles is even netjes maar zeis nu altijd dood moe en koud En dat gaan ze 's avonds vroeg naar bed. En is vader 's avonds altijd heel alleen. Daarom is het zo mooi als we een divan hadden met dekens dan kon moeder bij vader in de kamer liggen. Of mijn zusje Emma die is ook vaak ziek dan kan die er ook op liggen. Ze is drie jaar en moet aan haar oogjes geopereerd worden en nu heeft ze bloed armoede. Ze is een heel lief zacht meisje. Mijn broertje heeft vaak brongites. Hij is zeven jaar en zit in de tweede klas. Was ik nou maar ouder dan kon ik ook veel meer verdienen, maar ik wou graag kleuter juffrouw worden, want meester zegt dat ik de ULO best halen. Vader wil wel veel meer verdienen maar hij kan en mag niet meer zwaar werk doen van de dokter. Ik vind het ontzettend erg U dit allemaal te schrijven, omdat uw moeder zelf ook al overleden is. Wat voor U allen ook al verdrietig is. Maar het is voor U en de prins mooi dat U nog vier lieve prinsessen heeft. Ik sluit hier een foto bij in voor de prinsessen. Een kennis van ons heeft mij er opgezet .
Wat er allemaal nodig is. Brandstof, want de bak is haast leeg zach ik wel. Dekens, want die hebben we lang niet genoeg, laken, slopen en handdoeken.
Voor Mam een wasmachine dan hoeft mam niet de hele dag achter de wastobbe te staan.
Kleren voor allemaal en schoenen. En in de voorkamer staat haast niets.
Als U wat oude stoeltjes of iets anders heeft kan mijn vader het wel mooi opknappen, of een theekastje en een tafeltje. Of een warm manteltje voor mijn zusje van drie jaar.
Of warme kleren en schoenen voor mijn broertje van 7jaar. Of warme kleren voor vader en mam. Mijn vader heef maat 52 en mijn mam maat 42 (Heb ik stilletjes in hun kleren gekeken).
Lieve koningin prins en prinsessen wilt U mij alstublieft willen helpen, of U iemand weet die oude meubels en kleren heeft en niet meer gebruikt.
Ik wou zo graag Mam, Vader, Emma en Obbie gelukkig zien. Mijn vader en mam hebben alles voor een ander over. Zou U mij voor Kerstmis bericht willen sturen.
Ik ben jongsoldaat van het Leger des Heils.
Ik schrijf dit stilletjes dit is een geheim van mij aan U allen.
Hartelijke groeten van Harmtje B. 10 j. Lemmer (Fr.)
Ik heb een oude gitaar daar kan ik ook al op spelen. Ik heb hem weer mooi opgepoets en nu is hij net als nieuw.
Het water was voor Lemmer de slagader van haar bestaan. De ligging aan de Zuiderzee zorgde er voor een belangrijk deel voor dat Lemsters op het water een boterham konden verdienen met de visserij en de scheepvaart, terwijl in het dorp talrijke bedrijfjes en ambachten daarmee annex waren en werk verschaften. Aan weerskanten van de scheepsdrukte rechts de Emmakade en links de Prinsessekade.
Rattenplaag in omgeving Pietersbuurt
Friese koerier van 24-12-1968
Het meest weerzinwekkende bericht over een rattenplaag in Lemmer troffen we aan in de Friese Koerier die op de dag voor kerst van het jaar 1968 op de mat viel.
De brutaliteit van de Lemster ratten steeg met hun aantal. De dieren begonnen de laatste weken bezit te nemen van de Pietersbuurt, die onder de slopershamer viel. Ratten slopen, listig als zij waren, de onbewoonbaar verklaarde maar ook de onverklaarbaar (?) bewoonde huizen binnen. Hoe brutaal ze waren ondervond mejuffrouw P. Visser aan het Turfland. Zij bleek bij het ontwaken als bedgenoot een kolossale rat onder de dekens te hebben. Mej. Visser stond tamelijk vlot op, gezien het gezelschap haar niet erg aanstond. D. Bosma, die eveneens aan het Turfland woonde, had in die dagen negen ratten doodgeslagen. Maar de rattenfamilie bleek ontstellend groot te zijn. Hieronder het bericht van de verslaggever die in Lemmer poolshoogte ging nemen.
Het officiële bericht luidde zo: Rattenplaag in omgeving Pietersbuurt
Rat bij bejaarde vrouw te Lemmer onder dekens. „Ik ben niet zo vlug meer, dat ziet u. Ik heb reuma, al jaren.
Maar ik zal je vertellen, dat ik vlug m'n bed uit was. En geschreeuwd dat ik heb." Dit vertelt de 78jarige mevrouw P. Visser van het Turfland uit Lemmer. Zij vond deze dagen op een ochtend, toen ze de dekens van zich afsloeg een rat in haar bed. Het dier had zich behaaglijk onder de warme (elektrische) deken verstopt. Het was een van de vele ratten, die tegenwoordig de omgeving van de oude Pietersbuurt onveilig maken en de vooral vrouwelijke bewoners vaak de stuipen op het lijf jagen.
De krotten van de Pietersbuurt vallen onder de slopershamer en de ratten worden uit de buurt naar de omliggende straten verdreven. Vooral tijdens de vorstperiode hadden de bewoners aan het Turfland veel last van de griezelige beesten. De heer D. Bosma ving er op één dag negen ratten in verschillende vallen. In en bij vele woningen staan schoteltjes met vergif, dat van gemeentewege wordt verstrekt. Maar het Lemster rattenleger schijnt moeilijk klein te krijgen te zijn.
“We horen die beesten dagelijks”, vertelt mevrouw Visser ons. “En waar ze binnen komen, die loeders, dat snap je niet. Maar dat ze hier in huis zijn is duidelijk. We horen ze soms over de zolder lopen en we zien 's ochtends, dat ze van het vergif hebben gevreten. Hoe dat ene beest, dat bij mij in bed lag. In de woonkamer kon komen, was ons eerst een raadsel. Maar mijn broers, — ik woon hier met mijn drie broers' — hebben de hele kamer doorzocht en toen vonden ze achter de kachel een klein gaatje in de plint en de vloer. Daar moet dat kreng binnen zijn gekomen. Maar gelukkig was het niet zo’n grote. Ik denk dat het nog een jong beestje was. Maar de schrik was er natuurlijk niet minder om. Het beest is vast langs de draad van mijn elektrische deken in mijn bed geklommen, terwijl ik lekker lag te slapen. Omdat ik patiënt ben ga ik 's nachts namelijk niet naar boven.
Nou, toen ik 's morgens wakker werd en er uit wilde sloeg ik de dekens op. Toen zag ik dat grijze ding daar liggen. In de schemer dacht ik eerst, dat het mijn zakdoek was en ik wilde er al naar grijpen. Maar plotseling zag ik het bewegen en wegspringen.
Ik schreeuwde zo, dat mijn broers er onmiddellijk waren. Een van hen heeft het loeder te pakken gekregen. Hij had het bij de staart beet en is er zo mee naar achteren gelopen, waar hij het dier heeft doodgeslagen. Of ik nu wel weer rustig slaap? Ja hoor”, zegt de krasse mevrouw Visser, “mijn broers hebben dat gaatje dicht gemaakt en ik lig nu weer veilig.”
Links een inkijkje op de Pietersbuurt. Rechts de groenteboer kwam aan de deur met zijn kar. Ooit kreeg hij daarbij hulp van een trekhond. Sinds 1 januari 1963 maakte de Wet op de Dierenbescherming een eind aan de Trekhondenwet waardoor het gebruik van trekhonden niet langer werd toegestaan.
“Swarte rok en in hiel moai liif, dat is it Lemster wiif”
Op onze historische tocht ontmoetten we vooral mannen die met hun handel, ambacht, bedrijf, winkel, passie of andere betrokkenheid Lemmer als (vissers)dorp aan de Zuiderzee door de eeuwen heen kleur en naam hebben gegeven. Ze gaven leiding in besturen, verschaften broodwinning, verzorgden onderwijs, bestierden winkels, kroegen en hotels en stonden in voor zorg en recht. Maar ze konden niet zonder de vrouwen die op de achtergrond ongelooflijk belangrijk waren als het ging om opvoeding, zorg en bijverdiensten. Want dat laatste was maar al te vaak hard nodig om alle kinderen te kunnen geven wat ze in hun groei nodig hadden. Maar er was meer. We sluiten in dit hoofdstuk onze kuier door het oude Lemmer af met een bijzondere bijdrage van Jaap van der Zwaag waarin hij heel terecht een eerbetoon brengt aan die Lemster vrouwen zonder wie Lemmer nooit geworden was tot wat het nu is.
De Lemster vrouwen: een eerbetoon.
Door Jaap van der Zwaag
Op een stokoude foto zien we vrouwen bezig met het verwerken van binnengekomen sprot, kleine harinkjes. Volwassenen en kinderen, iedereen hielp mee. Het meisje met haar breipennen moest haar vaste breirijen zeker klaar hebben voor die dag. Zo ging dat toen, eerst het breien klaar voordat je wat anders mocht doen. Achter de noeste werkers is de nettenbaan vaag te zien.
“Veel vissers in De Lemmer hadden een drankprobleem. Waarom er zoveel gedronken werd is moeilijk te achterhalen. Een feit is in ieder geval, dat het in het dorp vroeger stikte van de kroegen, waar de vissers een groot deel van – vaak karige – inkomen omzetten in jenever. Uiteraard tot groot verdriet van hun vrouwen, die altijd maar weer moesten zien hoe ze met de overgebleven centen wat eten op tafel kregen voor hun (vele) kinderen.
De visser met hoed is Klaas Bijlsma, de vrouw met de ketel is zijn vrouw Ymkje Bijlsma-De Vries. Zij brengt haar man koffie of thee. Dat was de gewoonte in die tijd. Vanuit De Lemmer gingen de vrouwen met de ketel naar de haven. De man met zijn hand bij het hoofd is Hette Kuipers, alias Hette mei de kruk.
Maar niet alleen het grote drankverbruik van hun mannen was er de oorzaak van dat de vissersvrouwen in het algemeen weinig geld te besteden hadden voor voedsel en kleding. Ook de grote schulden die veel Lemster vissers hadden bij geldschieters zorgden er voor dat in de vissersgezinnen feitelijk nooit sprake is geweest van enige welvaart.
Toch kan niet worden gesteld, dat de Lemster vissersgemeenschap evenveel armoede heeft gekend als de arbeiders, de zogenaamde “onderdrukten”, om maar weer eens de socialistische terminologie uit die dagen te gebruiken. Immers, de vissers waren niet in dienst van anderen en werden dus ook niet onderdrukt. Als er bij de vissers van armoede sprake was, dan kwam dat niet in de eerste plaats door derden, maar als gevolg van slechte visvangsten.
De schulden aan hangbazen e.a. waren het gevolg van bijvoorbeeld de aanschaf van een nieuwe botter of aak. Hoe dan ook, in de relatief korte tijd (ca. 1880-1932), dat de Zuiderzeevisserij in De Lemmer heeft bestaan hebben veel vissersgezinnen het soms heel moeilijk gehad. Dat was vooral het geval in de jaren dat de visvangsten slecht waren, maar ook in de goed (vis)jaren, was er vaak niet genoeg geld over om van te leven. Enkele oorzaken heb ik hierboven al genoemd.
Buiten het haring- en ansjovisseizoen waren de vissers werkloos. Men teerde in die periode in op wat voorheen was verdiend, maar veel vissersgezinnen leefden voortdurend op de rand van het bestaansminimum.
Het waren de Lemster vrouwen, die in de literatuur nauwelijks worden genoemd, maar wel heel belangrijk zijn geweest bij het oplossen van de problemen als gevolg van de armoede. Hadden de vissers vaak grote schulden bij hun geldschieters, bij hun vrouwen was het niet anders. Als het geld op was, bijvoorbeeld in de winter, dan werd het eten en kleding op de pof gekocht onder het motto: ”na ons de zondvloed.” In de zomer werd de schuld afgelost, zodat men in feite nooit een stap verder kwam.
De vrouwen hebben het zwaar gehad in een wereld zonder wasmachines, stofzuigers, kraanwater, wc’s, magnetrons, koffieapparaten, koelkasten, elektrische strijkbouten, het luchtovens en gas/elektrische fornuizen. De was werd, één keer per week, met de hand gedaan, in een teil met een wasbord, waarop de soms zéér vuile was, met groene zeep en een harde borstel werd geboend. Die was werd vervolgens (met de hand) gewrongen, totdat het water er bijna uit was om daarna op een bleek (indien aanwezig) werd gelegd of aan lijnen opgehangen. Bij slecht weer gebeurde dit laatste in huis, veelal in de keuken, zolder of zelfs in de woonkamer.
Het pand van bakker Koopmans in de Schans
Omdat er geen stofzuigers waren, werden de matten naar buiten gebracht om daar te worden geklopt, ook weer een zwaar werkje. Voordat de matten weer naar binnen gingen, werd de vloer gedweild of geveegd. Op de vloer lag meestal een eenvoudig soort zeil. Was de was droog, dan moest er worden gestreken. Dat gebeurde met strijkbouten, die op de kachel of fornuis werden verwarmd. In de winter zal dat geen probleem zijn geweest, maar dat was het wel in de zomer. Vooral in een hete zomer moet het strijken met een brandende kachel in de buurt onverdraaglijk zijn geweest voor de vrouwen.
Het water kwam niet uit een kraan, maar uit de regenput, die soms buiten het huis en soms in huis stond, zoals bij mijn grootvader waar de regenput zich in de keuken bevond. Had men geen regenput, dan kon men op een centraal punt in De Lemmer water kopen.
Wc’s en douches hoefden niet te worden schoongemaakt, want die waren er niet. Men deed zijn behoefte op een ton, die in een houten hok ergens buiten het huis stond en die in veel gevallen met andere gezinnen (de buren) moest worden gedeeld, soms wel met twintig mensen. In deze wc-hokken (húskes) was het erg benauwd en vooral in de zomer kon het er verschrikkelijk stinken. Hoewel de tonnen regelmatig werden opgehaald, leek het of ze altijd tot de rand toe vol waren. Wc-papier bestond waarschijnlijk wel, maar was te duur en men gebruikte daarom velletjes gescheurd (kranten)papier. Vooral voor de vrouwen moet dit alles verschrikkelijk zijn geweest.
Omdat er uiteraard geen badkamers waren in de kleine visserswoningen, waste men zich eenmaal per week in de keuken, vaak met behulp van niet meer dan een teiltje water.
Het koken was een eenvoudige zaak. Er werd (uiteraard) veel vis gegeten en dat gebeurde met aardappelen. Fruit kwam zelden op tafel, want daar had men het geld niet voor. En wat de groente betreft, de vrouwen kochten alleen de groenten die op dat moment betaalbaar waren en dat waren altijd de seizoengroeten. Koken deden de vrouwen op petroleumstellen of op een kachel/fornuis.
Maar voordat er kon worden gekookt, moesten de vrouwen ongelooflijk grote hoeveelheden aardappelen schillen en groenten schoonmaken, dag in, dag uit, jaar in, jaar uit. Ze moesten het doen met een piepklein keukentje, dat die naam nauwelijks verdiende. Vaak was er géén aanrecht, géén stromend water uit een warme of koude kraan. Toch speelde het gezinsleven zich in dat kleine keukentje af: koken, eten, kleding en zichzelf wassen.
De vrouwen moesten heel vaak niet alleen voor het eigen gezin zorgen (met soms tien of nog meer kinderen!), maar het was niet ongewoon, wanneer een vader of moeder alleen was komen te staan, die in huis op te nemen en te verzorgen. De kleine vissershuisjes waren dan ook meestal stampvol. Waar al die mensen hebben geslapen is een raadsel.
De kinderen sliepen vaak met zijn vieren in bedsteden, maar ook heel vaak op koude zolders, tussen het visgerei van vader. Er waren géén dekbedden, maar oude dekens en als het koud was ook soms jute zakken. En men sliep niet op Auping-matrassen, maar op strozakken. Moeder de vrouw moest zorgen, dat het beddengoed schoon was en bleef. Maar dat kon er ook wel bij.
De vissersgezinnen waren in het algemeen erg groot en dat betekende, dat de vrouwen bijna voortdurend zwanger waren. Er werden veel kinderen dood geboren of stierven op zeer jonge leeftijd. Wat een verdriet de vrouwen moeten hebben gehad, die dit overkwam, is met geen pen te beschrijven, dat gaat alle voorstellingsvermogen te boven. Een voorbeeld uit mijn eigen familie. Op 29 november 1874 trouwde Kleis Lammert Visser (mijn overgrootvader) met Aaltje de Jager. Ze kregen elf kinderen:
Van de elf kinderen waren er dus niet minder dan zes jong gestorven. Bij andere families was het niet anders.
Maar ook de vrouwen stierven soms erg jong, vaak in het kraambed. Zwangerschapsverlof kende men vroeger niet. De vrouwen werkten hard en bleven dat doen totdat het kind werd geboren om daarna weer snel op te staan om verder te gaan met wat moest worden gedaan. De mannen konden nauwelijks helpen, want die waren op zee.
Ondanks de druk bezette dagen gingen de vrouwen en hun kinderen, als er geen geld genoeg meer was, in de zouterijen en hangen werken. Voor de hangbazen was dat prettig, want die arbeidskrachten waren goedkoop, in ieder geval veel goedkoper dan de mannen. In de zouterijen werkten veel – soms zeer jonge – kinderen. Hier werden de ansjovisjes in vaten met zout gelegd, wat niet zonder gevolgen was voor vingers en handen.
Ieder kind had open vingers door de kleine graatjes in de visjes en de kinderen leden helse pijnen door de pekel in die kleine wondjes. De vrouwen werkten voornamelijk in de het en rokerige hangen, waar ze haring en paling aan speten moesten rijgen (het zogenaamde “spitsjen”). En als er schepen binnenkwamen met ansjovis, gingen de vrouwen meehelpen bij het “plúzjen” van ansjovis uit de netten.
De meeste Lemster meisjes kregen niet meer onderwijs dan de lagere school. Er was wel een MULO in het dorp, maar het schoolgeld was voor de meesten te hoog, lees hierboven wat Poppe de Rook daarover heeft gezegd in de gemeenteraad. De meisjes hielpen hun moeder in het huishouden en waren min of meer verantwoordelijk voor hun jongere zusjes en broertjes.
Voorts hielpen ze met het repareren van kledingstukken en met stoppen van de sokken. ’s Middags werd er door de moeder en haar dochters vaak gebreid. En de dochters werkten, net als hun moeder in de hangen of hielpen bij het “plúzjen”. Bleven de meisjes na hun – korte – schooltijd niet bij moeder, dan probeerden ze een baan als dienstmeisje te vinden en veel Lemster meisjes zijn door de jaren heen naar Amsterdam getrokken om daar een “dienstje” te vervullen.”
Een sfeervol beeld van toen vertekent de vaak barre omstandigheden waaronder de arbeiders in Lemmer vroeger gewoond, gewerkt en geleefd hebben. En toch was er saamhorigheid, ondanks armoede en soberheid.
Tot zover Jaap van der Zwaag. De visserij heeft Lemmer altijd werk verschaft, of het nou op zee was of in het dorp. Van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat was men in touw. Er moesten schepen gebouwd worden, netten verkocht, er werd gewerkt in de hangen, op de lijnbaan en in de haven. In die hangen was het vaak koud en vochtig. Vrouwen zaten daar op oude emmers hun werk te doen. In die emmers stond op de grond een test met een kooltje vuur. Die emmers stonden verborgen onder de rokken der vrouwen. Zo hielden ze het een beetje warm.
Ook kinderen werden bij het werk betrokken hoewel dat wettelijk verboden was. Als de arbeidsinspectie kwam, maakten ze dat ze wegkwamen om geen proces verbaal aan de broek te krijgen. Kinderen van grote gezinnen ‘mochten’ bij de rokers van het dorp wat bijverdienen. Drinken (koffie in een kannetje) en eten werd de kinderen op het werk gebracht door hun moeders die thuis vaak nog een ‘hok vol kleintjes’ onder hun hoede hadden.
Als de dorpsomroeper door het dorp was gegaan met de boodschap dat er werk in de haven was dan was de drukte groot. Vooral in de tijd van de ansjovisvangst. Dan werden de visjes voorzichtig uit de netten geplukt, gekopt, van ingewanden ontdaan, gespoeld en gezouten.
Er werd ook gezongen, vooral in de hangen. De ingestudeerde liederen galmden in de loop van de dag door heel Lemmer. Het waren vaak spotversen met een politieke lading.
Het zorgde er wel voor dat de Lemsters vanuit hun roots met zingen bekend zijn. Het Lemster mannenkoor is er tegenwoordig een mooi voorbeeld van. Maar in een hoofdstuk over de vrouwen van Lemmer mogen we het Lemster Wivenkoor natuurlijk niet over het hoofd zien. Met hun enthousiaste optredens onder het motto “SWARTE ROK EN IN HIEL MOAI LIIF, DAT IS IT LEMSTER WIIF” brengen zij op shantyfestivals en visserijdagen veel sfeer met hun zelf geschreven en gecomponeerde liederen.
Door Gerben D. Wijnja
Reactie plaatsen
Reacties