Grietman van Lemsterland
Op gravure van de Lemmer van omstreeks 1780 komt Andringastate voor, het onderschrift luidt De Lemmer naar 't Grietmanshuis te zien.
Met Regnerus Livius, de stamvader van de familie Van Andringa de Kempenaer, beginnen we bij de wellicht belangrijkste vertegenwoordiger van dit geslacht. Hij was tot 1795 grietman van Lemsterland en bovendien tussentijds enige jaren gedeputeerde voor het kwartier Zevenwouden. Archief Staten van Friesland 1580-1795. Hoewel hij bekend stond als Oranjegezind, schijnt hij enige tijd met C. L. van Beijma te zijn meegegaan. In 1782 was hij namelijk correspondent van een te Amsterdam zetelende commissie, om de misbruiken van de regering der Republiek tegen te gaan. In het tijdvak 1801-1807 was hij lid van het Wetgevend Lichaam, waarna hij in 1807 door koning Lodewijk benoemd werd tot landdrost van Friesland. Deze functie heeft hij uitgeoefend tot zijn aanstelling als prefect van het departement van de Boven-Yssel in 1810.
Hij werd daarnaast benoemd tot Ridder-commandeur in de Koninklijke Orde van de Unie en later bevorderd tot Commandeur van de Keizerlijke Orde van de Reünie. Inv. Bovendien was hij Ridder van het Legioen van Eer. In de jaren 1811-1813 is aan een aantal hooggeplaatste bestuur functionarissen een adellijke titel verleend, maar Regnerus Livius heeft in deze eer niet gedeeld. De Hoge Raad van Adelgeschiedenis en werkzaamheden.
Op 3 juni 1774, drie dagen voor de trouwplechtigheid, werd ten huize van notaris Petrus Wierdsma, de later zo befaamde rechtsgeleerde, het huwelijkscontract opgesteld tussen Regnerus Livius van Andringa de Kempenaer (1752-1813, grietman van Lemsterland, en de 17 jarige Judith Elisabeth d'Arnaud (1756-1780, dochter van de voormalige grietman van Oostdongeradeel. Al waren de toekomstige echtelieden zelf niet van adel, vanwege hun voorgeslacht stroomde door hun aderen wel degelijk blauw bloed: gezien de maatschappelijke positie van de bruidegom en de vader van de bruid betrof het hier zeker een huwelijk in hoge kringen.
De opstelling van het uit negen artikelen bestaande contract geschiede in het bijzijn van het toekomstige paar, de ouders van de bruidegom Hendrik de Kempenaer (1709 - 1788) en Quirina Jacoba de Kempenaer geboren Scott ( 1716 - 1780) en de moeder van de bruid - Anna Dodena van Burmania (1730 - 1777) weduwe d'Arnaud. Samen met notaris Wiersma ondertekenden zij het contract. Het huwelijk vond plaats op 6 juni 1774 te Leeuwarden.
Petrus Wierdsma.
Na het overlijden van Judith Elisabeth d'Arnaud in 1780, is Regnerus Livius nog 20 jaar weduwnaar gebleven. In de zomer van 1800 wilde hij opnieuw trouwen. Maar uit het huwelijk met Judith waren een zoon (Jhr.Mr. Antoon Anne van ANDRINGA de KEMPENAER, grietman te Lemsterland, geboren op 03-12-1777 te Leeuwarden, overleden op 13-06-1825 te 's Gravenhage op 47-jarige leeftijd, lid 2e kamer.
Gehuwd op 20-jarige leeftijd op 07-10-1798 te Groningen met Jkvr. Anna Maria Catharina ALBERDA van EKENSTEIN, 19 jaar oud ) en een dochter ( H.J. van Andringa de Kempenaer, Henriëtte Jacoba die gehuwd was op 21 mei 1794 te Arnhem, met Mr. J. Sj. G.J. baron van Burmania Rengers (in de periode 1807-1832: lid Wetgevend Lichaam (1806-1810), lid notabelen vergadering, lid Raad van State, kamerheer van koning Willem I in buitengewone dienst en lid Ridderschap van Friesland, dus moest er een overeenkomst gesloten worden.
De doelstelling was hun financiële belangen te waarborgen ten opzichte van hun vaders nieuwe echtgenote en eventuele toekomstige halfbroers en zusters. De vader beloofde tevens binnen drie maanden de goederen van hun in 1780 overleden moeder aan zijn kinderen over te dragen, zonder daarvan ook maar iets voor zich zelf te houden. Onmiddellijk na hun vaders overlijden zouden Henriëtte en Antoon Anne, beide inmiddels gehuwd en in het bezit van kinderen, over hun erf-porties van hun vaders nalatenschap kunnen beschikken.
De vader, tenslotte, hield zich het recht voor zijn aanstaande Huisvrouw, 't zij voor of na de voltrekking van 't huwelijk eenig geschenk van juweelen of andere kleinodien te geeven. Twee dagen later werden, conform de overeenkomst, de huwelijkse voorwaarden tussen Van Andringa de Kempenaer en zijn aanstaande bruid Tj.A.W. Camstra rijksbarones thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg, Tjallinga Aurelia Wilhelmina opgesteld. De bruid was even oud als de dochter van de bruidegom. Ondanks de tact waarvan de vader zich altijd had bediend bleef de grote botsing tussen de voorkinderen en de weduwe niet uit. Zo moest in 1815 de rechtbank van de eerste aanleg te Leeuwarden eraan te pas komen om de ingewikkelde knoop van Regnerus erfenis door te hakken. Zie voor het gezin
En zo was er natuurlijk de rechtstreekse betrokkenheid van de Familie van Andringa de Kempenaer en de familie van Swinderen uit Gaasterland. Hun kernbezittingen lagen in Lemsterland en Gaasterland, min of meer in of vlakbij het gebied waarvan oudsher de Friese vrachtvaart, koopvaardij en scheepsbouw zich concentreerde. Het was vooral de Amsterdamse handel die in de 18e eeuw gebruik maakte van de Friese vrachtvaart. Al eerder bleek dat Regnerus Livius van Andringa de Kempenaer, grietman van Lemsterland en landrost van Friesland, eigenaar was van in ieder geval tien schepen die vanuit Lemmer voeren op Amsterdam, Kampen, Leeuwarden, Stroobos en Groningen en van een postdienst op Groningen.
Naderhand werden zij gemeenschappelijk eigendom van hun zonen en dochter. Tesamen met hun moeder, Regenerus weduwe Tjallinga thoe Schwartzenberg, hield men de exploitatie van de veerdiensten tot in de jaren vijftig aan. Dit gebeurde met inschakeling van te Lemmer wonende administrateurs. Van de familie Van Andringa de Kempenaer is verder ook bekend dat dat ze bemoeienissen hadden met de steenfabrieken en in eigendom hadden, deze steenfabrieken weten we dat ze verliesgevend waren en moesten worden afgestoten. Tijdens de landbouwcrisis spande Van Andringa, zich in om de Friese landbouw op nieuwe wegen te brengen
- (Van Swinderen was zeer geliefd, wendde een groot deel van zijn vermogen aan om een ieder te helpen die bij hem aanklopte. Boeren kregen in moeilijke tijden een lagere huur of renteloze leningen, arbeiders werden gratis ondergebracht in huisjes van "mijnheer" schippers en middenstanders leenden geld om een schip te kopen of een winkel op te zetten, en arme lieden konden soms op een bedrag rekenen om naar Amerika te emigreren, Zo steunde van Swinderen ook de scheepvaart op grote schaal in de crisisjaren tachtig. Dit geschiede meestal door de schippers borgbrieven te geven van enkele duizenden guldens, waarbij uiteindelijk een totaalbedrag in het geding was van een paar honderdduizend gulden. Maar de grote ramp was voor hem het Panamaschandaal. Hij verspeelde een groot deel van zijn vermogen in een volstrekt waardeloos reddingsplan ter financiering van het Panamakanaal. Van het eens zo grote familiebezit bleef alleen 'Huize Rijs' over.)
Het gezin van Jhr. J.H.F.K.van Swinderen (1873 - 1902)
Tijdens 'Het Kollumer Oproer' (in 1797 onder leiding van Jan Binnes en Salomon Levy) welke grote gevolgen had voor de oude gevestigde gewestelijke elite. Felle radicalen als De Bere en Paape beschuldigden hun van van een orangistische samenzwering tegen het gewestelijk bestuur. Prompt liet het Provinciaal Bestuur, in samenwerking met het Hof van Friesland, bijna dertig aanzienlijke personen onder wie tien oud Grietmannen in het Blokhuis te Leeuwarden opsluiten, waaronder ook Regnerus Livius van Andringa de Kempenaer. Een maand lang verkeerde het gezelschap in angstige spanning. Na tussenkomst van het Directoire te Parijs volgde plotseling de vrijlating van de heren. Inmiddels waren ter beteugeling van het radicale bewind Frans troepen te Leeuwarden ingekwartierd.
Nadat Napoleon in 1810 het nog prille koninkrijk Holland bij Frankrijk had ingelijfd werd Van Andringa de Kempenaer tot prefect (landrost) van het departement van de Boven-IJssel benoemd. Pogingen van Andringa de Kempenaer om hoogste ambtenaar in Friesland te blijven, via onder meer zijn neven C. J. van Burmania, L. J. J. Rengers en de bij de Napoleon en zijn ministers goed aangeschreven I. J. A. Gogel hadden geen succes. De minister van Binnenlandse Zaken ontried hem daarna zijn ontslag bij de keizer in te dienen. Met veel weerzin en weinig rendement oefende Van Andringa de Kempenaer daarna tot zijn overlijden in 1813, het ambt van prefect te Arnhem uit.
Het blokhuis te Leeuwarden waarin vele Friese adellijke regenten na het Kollumer oproer van 1797 gevangen werden genomen.
Wisselende kansen op rijkdom maken ook deel uit van de vermogensgeschiedenis van de Kempenaers, Regnerus beschikte in de Bataafse tijd over een groot fortuin. Zo vertegenwoordigen in 1813 alleen zijn ontroerende goederen reeds een waarde van f 521.095. De hoge bestuurlijke posten die Regnerus beklede, maakten zijn geneigdheid tot een zekere pompe nog sterker dan zij als wij. Zijn in luxe opgevoede oudste zoon Antoon Anne (1777- 1825) leefde met zijn grote gezin eveneens in weelde. Het verschil tussen vader en zoon was echter dat de eerste inkomsten genoot uit hoge ambten en de tweede niet.
Vanwege zijn lidmaatschap van de tweede kamer verbleef Antoon regelmatig met een deel van zijn gezin in Den Haag en Brussel, een levensstijl waaraan hoge kosten waren verbonden. Bovendien schenen de dames in dit gezin verkwistend te leven, en was met name zijn oudste dochter Judith, naar het oordeel van de tijdgenoot een schitterende schoonheid, uitermate lichtzinnig en verkwistend. Antoon Anne's wankele gezondheid en toegevende karakter zullen tevens hun ongunstige invloed hebben gehad.
Toen de watersnoodramp van februari 1825 veel van zijn bezit in Zuid-Friesland had weggespoeld en Antoon Anne kort daarop overleed, bleken zijn achterblijvende weduwe en kinderen in grote financiële problemen te verkeren. "Van grote weelde, totaal geruïneerd" heet het in de familieoverlevering. Wel volgde de oudste zoon Onno Reint, zijn vader op als grietman van Lemsterland. Onno had als adellijke grootgrondbezitter veel belangstelling voor veehouderij, en nieuw te bouwen boerderijen, Onno ontwierp zelfs een geheel nieuw type.
Dan had Antoon Anne's stiefmoeder en zijn vaders tweede echtgenote, Tjallinga barones thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg douairière van Andringa de kempenaer (1775-1857) aanmerkelijk meer economisch strategisch inzicht. Ook na de gerechtelijk bepaalde boedelscheiding tussen haar en de kinderen van haar man uit zijn eerste huwelijk, kocht zij nog regelmatig bezittingen van die voorkinderen. Op die manier wilde zij waarschijnlijk, ten behoeve van haar eigen kinderen bij Regnerus Livius, de oude boedel van wijlen haar echtgenoot min of meer herstellen. Dat zij daarin tot op grote hoogte slaagde, blijkt wel uit het feit dat ze bij haar overlijden in 1857, ruim vier ton naliet aan haar drie kinderen.
Opvallend is dat Tjallinga bleef investeren in scheepvaart en veerdiensten, waarmee zij een familietraditie voortzette. In 1887 was alleen haar jongste zoon Jhr. Julius Burmania van Andringa de Kempenaer (1813-1887) nog in leven. Julius liet toen aan zijn kinderen een boedel met een waarde van f 1.127.823 na. Tot die boedel behoorde ook de helft van de nalatenschap die hij van zijn ongehuwde broer Wilco had geërfd. Deze bevatte veel onroerend goed dat oorspronkelijk bezit was geweest van hun vader Regnerus Livius.
De Andringa de Kempenaers waren in de 19e eeuw met velen. Sommige kinderen van de onfortuinlijke Antoon Anne, bijvoorbeeld de broers Tjaard Anne Marius Albert (1806-1879) en Onno Reint (1801-1868), slaagden erin, mede door rijke partners te huwen, weer een vermogen van vele tonnen op te bouwen. Dat de oudere broer de jongere onterfde doet daar niets aan af. Tjaards oudste zoon Imilius Josinus Willem Hendrik (1844-1895) had kennelijk weer weinig aanleg voor financiële zaken. Bij zijn dood overtroffen de schulden het actief en zijn echtgenote Sjoukje Cats deed daarom maar snel afstand van de tussen haar en Hendrik (zijn roepnaam) bestaande gemeenschap van winst en verlies. De grote schulden waren met name ontstaan door het almaar blijven investeren in twee noodlijdende steenfabrieken.
Hendrik heeft op oneervolle wijze zijn rijke moeder, Amelia Gerardina de Schepper (1813-1906) op dat moment al weduwe, grote sommen geld afhandig had gemaakt om zijn grote tekorten te dekken. In feite had Hendrik met zijn grove speculaties al veel meer dan zijn erfdeel opgesoupeerd. Dat was althans het oordeel van zijn jongste zuster Adriana Wilhelmina (1858-1926) en zal binnen de familie niet de enige zijn geweest die dat vond. Tussen broer en zuster kwam het daarna nooit meer goed, zelfs niet meer tussen haar en de kinderen van haar broer.
Omdat ook een andere broer dikwijls zijn financiële noden bekostigde uit het vermogen van de weduwe-moeder slonk dat tot ontzetting van de rest van de familie zienderogen. Met name door de inventiviteit van een kleinzoon van Buma werd het resterende bezit van landerijen en effecten ondergebracht in de naamloze Vennootschap de Maatschappij Harsta. Schoonzoon Jhr. Idzerd Frans Humalda van Eysinga (1843-1907) trad als president-commissaris van deze N.V. op. De hoogbejaarde weduwe kreeg voortaan haar inkomsten uit de Maatschappij en na haar dood erfden haar kinderen en kleinkinderen de aandelen, met uitzondering vanzelfsprekend van de erven van Hendrik.
"Schwartzenberghuis" op de Grote Kerkstraat 24 (hoek Bollemansteeg) te Leeuwarden.
Zo bezat de familie Van Andringa de Kempenaer buiten alle landerijen en landgoederen ook het huis "Schwartzenberghuis" op de Grote Kerkstraat 24 te Leeuwarden, wat zij tot in de negentiende eeuw bewoonden. In 1855 kocht jonkheer Tjaard Anne Marius van Andringa de Kempenaer het pand voor veertienduizend vaderlandsche guldens. Na zijn dood in 1870 bleef zijn weduwe Amelia Gerardina de Schepper het huis tot haar overlijden in 1906 bewonen.
Het echtpaar Van Andringa de Kempenaar had drie zonen en zes dochters. Een van de dochters, jonkvrouwe Adriana Wilhelmina van Andringa de Kempenaer, werd op 26 december 1858 in het huis geboren. Zij stelde later uitvoerig haar persoonlijke herinneringen op schrift. Over haar geboortehuis schreef zij onder meer: 'Het huis waarin ik woonde en geboren was, behoorde tot eene der grootste en ouderwetse van Leeuwarden en er grensde een ruim koetshuis met stalling aan, die door een gang met het voorhuis verbonden waren'.
Het in deze inventaris beschreven familiearchief is afkomstig van leden van de familie De Kempenaer, van de daaruit voortgekomen tak Van Andringa de Kempenaer en van verwante families, zoals het geslacht Van Andringa. In deze inleiding zal hoofdzakelijk aandacht worden besteed aan leden van de familie die voor het archief van enig belang geweest zijn. Hierbij zal voorbijgegaan worden aan drie min of meer opmerkelijke vertegenwoordigers van het geslacht Van Andringa de Kempenaer en wel Jhr. Onno Reint (1801-1868), onder andere lid van het college van Gedeputeerde Staten van Friesland, Jhr. Regnerus Livius (1804- 1854), bekend wegens zijn contacten met koning Willem II en Jhr. Tjaard Anne Marius Albert (1806-1870), onder meer lid van de Eerste Kamer, allen zoons van Jhr. Antoon Anne (1777- 1825.
Regnerus van Andringa (1674-1754) die lange jaren grietman van Lemsterland was, legde door zijn grondaankopen de basis voor het latere grondbezit van de familie Van Andringa de Kempenaer in die grietenij. Zo had hij in 1748 in de meerderheid van de dorpen aldaar de absolute meerderheid van het aantal stemmen in zijn bezit weten te krijgen, hetgeen aanzienlijk bijdroeg tot zijn politieke macht. Hij gold toen als bijzonder vermogend, want op een door Faber vervaardigde lijst van aangeslagene voor 80.000 Carolusguldens en meer (1749), komt hij voor met een vermogen van 100.000 Carolusguldens. (Het maximum was meer dan 200.000 Carolusguldens)
Het befaamde veer van Lemmer op Amsterdam, waarvoor in 1709 octrooi was verleend aan Albert Hanses en dat doorgaande verbindingen had met Leeuwarden en Groningen, is in de eerste helft van de 18de eeuw aan hem overgedragen. Zelf had Regnerus al eerder toestemming van de Friese staten gekregen om het veer van Lemmer op Kampen en Zwolle in te stellen. Van hem is ook bekend dat hij handel en nijverheid in Lemmer sterk bevorderde. De twee laatste mannelijke Andringa's, de broers Regnerus en Livius Dirk bleven ongehuwd, waardoor deze familie in 1765 uitstierf.
Daarmee ging de naam Andringa echter niet verloren, want deze werd toegevoegd aan de achternaam van de jongste zoon van Hendrik de Kempenaer. Volgens aantekeningen zouden Regnerus en Livius van Andringa, aan hun neef Hendrik een zoon van Dancker de Kempenaer en Romelia van Andringa, verzocht hebben een eventuele zoon de voornamen Regnerus Livius en als achternaam Van Andringa de Kempenaer te geven.
Daaraan werd de belofte verbonden dat dit kind in hun erfenis zou delen. In zijn fideï-commisairs testament bepaalde Regnerus van Andringa in 1754 dat na verloop van tijd zijn goederen in Lemsterland, alsmede de Lemster-veren zouden toekomen aan Daniël Livius de Kempenaer een broer van Hendrik, de goederen in Utingeradeel aan Augustinus Lycklama à Nijeholteen, kleinzoon van Regnerus zuster Dedke en die in Rauwerderhem aan Regnerus Livius van Andringa de Kempenaer.
Wanneer één van de erfgenamen zou komen te overlijden, zouden de twee anderen diens geërfde goederen onderling moeten verdelen. Dit laatste vond plaats na het overlijden van Daniël Livius (1772), en niet dan na lang touwtrekken. Tenslotte werd overeengekomen dat Regnerus Livius de goederen in Lemsterland zou krijgen en dat de Lemster-veren tot nader order gemeenschappelijk bezit zouden blijven.
Van zijn vader erfde hij later nog bezittingen in Weststellingwerf en Schoterland. Deze bezitsconcentratie had tot resultaat dat Regnerus Livius naderhand tot één der rijkste personen in Friesland gerekend kon worden. Op de lijst van personen met een opbrengst uit vermogen van 3200 francs en meer (1811) is hij vermeld op de vijfde plaats met 10.000 francs. Hoogste op de lijst was zijn schoonzoon J. N. du Tour met 13.900 francs.
Hendrik de Kempenaer, die in 1729 rentmeester van de geestelijke goederen in Peelland en in 1735 schepen van 's-Hertogenbosch werd, keerde in 1770 naar Friesland terug met het oogmerk om de door zijn toen nog minderjarige zoon Regnerus Livius geërfde en later nog te erven goederen goed te kunnen beheren en omdat de meerder nabijheid bij dezelven bij tijd en wijle aanleiding zoude kunnen geeven tot voordeelen die anders niet te wagten waren. Hij doelde daarbij ongetwijfeld op de overname van het grietmansambt van Lemsterland bij een eventuele vacature.
Toen die gelegenheid zich in 1772 na het overlijden van Hendriks broer Daniël Livius voordeed, was Regnerus Livius, hoewel hij nog maar 20 jaar oud was, in de ogen van de familie de aangewezen persoon om hem op te volgen. In 1772, na zijn aanstelling als grietman, vestigde hij zich op 'Andringastate' te Lemmer, dat hij gekocht had uit de boedel van zijn oom Daniël Livius. Daarvoor was hij nog student aan de Franeker universiteit bij de mathematicus Nicolaas Ypeij.S. J. Fockema Andreae en Th. J. Meijer, Album studio sorum Academiae Franekerensis. Franeker, 1968.
Het is overigens niet bekend of hij ooit een verzoek om geadeld te worden ingediend heeft, hoewel in zijn persoonlijk archief concept aanvragen voor zo'n titel aanwezig zijn Inv. nr. 43. Tot zijn persoonlijke papieren zou ook een begin van een autobiografie behoord hebben, maar die was in 1920 al niet meer aanwezig. Inv. nr. 650, p. 3. Regnerus Livius is tweemaal gehuwd geweest; de eerste keer met de jong overleden Judith Elisabeth d'Arnaud en daarna met Tjallinga Aurelia Wilhelmina Camstra barones thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg, dochter van de oud-grietman van Wonseradeel. Zij is na het overlijden van haar man in Arnhem, in 1813, weer naar Friesland teruggekeerd. Uit het eerste huwelijk stamden drie kinderen, onder wie de in 1816 tot jonkheer verheven zoon Antoon Anne.
Jhr. Mr. A.A. van Andringa de Kempenaer, regeringsgezind (1814-1848) in de periode 1814-1815: lid notabelen vergadering (1814), lid Tweede Kamer, voornamen. Antoon Anne, geboorteplaats en datum. Leeuwarden, 3 december 1777, overlijdensplaats en -datum Den-Haag, 13 juni 1825, regeringsgezind (onder Willem I)
Opleiding(en), academische studie en universiteit, Romeins en hedendaags recht (gepromoveerd op dissertatie) Hogeschool te Groningen tot 1798. Uit de privé-sfeer. Een jongere halfbroer van hem was grietman van Lemsterland. Predikaten/adellijke titels, jonkheer, 24 november 1816, gehuwd te Groningen, 7 oktober 1798 met Jkvr. A.M.C. Alberda van Ekenstein, Anna Maria Catharina . Kinderen. 4 dochters en 8 zoons. En uit het tweede huwelijk werden behalve Wilco en Julius Burmania nog drie kinderen geboren. Jhr. Antoon Anne had tijdens de afwezigheid van zijn vader diens goederen beheerd, en was ook na diens overlijden daarmee belast.
De erfgenamen bleken het evenwel niet eens te zijn over het massaal' houden van de nalatenschap, zodat ten langen leste de rechtbank van Leeuwarden bij vonnis van 1815 besliste dat overgegaan moest worden tot scheiding. Tjallinga Schwartzenberg woonde met haar kinderen afwisselend te Lemmer en te Leeuwarden, waar zij een huis in de Grote Kerkstraat bezaten.
Toen Wilco grietman van Lemsterland geworden was, kocht hij de aandelen die zijn broer en zuster in Andringastate hadden. Wilco (1809-1873) studeerde aan het Franeker Atheneum, maar beëindigde voortijdig zijn studie om als vrijwilliger aan de Tiendaagse Veldtocht deel te nemen. Hij bleef militair tot 1834 en keerde toen terug naar Lemmer, waar hij van 1836-1851 het grietmansambt van Lemsterland bekleedde. Lange tijd was hij ook administrerend kerkvoogd van de Nederlandse Hervormde Kerk van Eesterga.
Verder was hij onder meer actief in het dijksbestuur van De Zeven Grietenijen en Stad Sloten en was hij administrateur van de Grote Lemstersluis. Laatstgenoemde functie is mogelijk verbonden geweest aan het 118e grietmansambt, want zijn voorgangers waren onder meer zijn vader, zijn halfbroer Antoon Anne en zijn zwager Willem Carel Gerard van Welderen baron Rengers. In deze functie kwam hij in ernstig conflict met het provinciaal bestuur van Friesland inzake de vraag of de provincie al dan niet gerechtigd was om het bezit en het beheer van de sluis over te nemen. Deze zaak werd, evenals het geschil tussen Wilco en alweer het provinciaal bestuur over de onderhoudsplicht van de Lemster Rien, voorlopig, tot voor de Hoge Raad uitgevochten maar beide keren door hem verloren.
Wilco, zijn broer Julius Burmania en zijn zuster Quirina waren gemeenschappelijk eigenaars van de Lemster veren. Hun vader had dit bedrijf van veerschepen en wagenveren van onder meer van Lemmer op Amsterdam, van Lemmer op Leeuwarden en Groningen, indirect geërfd van Regnerus van Andringa en bij testament bepaald dat dit bezit massaal zou moeten blijven totdat zijn jongste kind de leeftijd van 20 jaar bereikt had. Hoelang de familie dit goed functionerende bedrijf in bezit gehouden heeft, is niet bekend; vermoedelijk heeft zij het in de tweede helft van de vorige eeuw afgestoten. Zie over het functioneren van het bedrijf een missive van het grietenijbestuur van Lemsterland d. d. 6 september 1823 aan Gedeputeerde Staten van Friesland (bijlage bij de notulen van 16 juni 1825. Helaas is er weinig van de administratie van de veren bewaard gebleven, zodat wij ons daarvan slechts een globaal beeld kunnen vormen.
Op een gravure van De Lemmer van omstreeks 1780 komt dit huis voor, het onderschrift luidt De Lemmer naar 't Grietmanshuis te zien. Het Grietenijhuis was het huidige gemeentehuis, hetwelk in 1898 is verbouwd en verfraaid.
- Vermeld zij, dat Stadhouder Willem V in 1773 in het Grietmanshuis heeft vertoefd en Koning Willem II in 1846. A. E. Klijnsma schrijft hieromtrent in "Lemsterlân. In kuijerke troch it forline", uitgave 1975, op blz. 104 - 106 het volgende: Foarstlike bisiken 1773, 23 july Steedhâlder Willem V komt de moarns om 7 ûre mei synjacht yn de Lemmer oan. Hy ûntfangt ynwenners oan hûs fan grytman Regnerus Livius van Andringa. De tserkerie is oanwêzich en ds. Van Bleiswijk häldt in taspraek. De boargerij hat seis eare bôgen oprjochte en om hèalwei njoggenen wurdt ôfreizge nei Oranjewâld.
Wilco en Julius richtten in 1859 een rekest aan de koning om geadeld te worden. Zij meenden dat hun halfbroer Antoon Anne in 1816 vergeten had om eveneens voor hen adeldom te verzoeken. Met hun verheffing hoopten zij tevens dat voor hun in vervolg van tijd den schijn zal worden weggenomen alsof zij uit een en anderen stam (dan Antoon Anne) zouden zijn voortgesproten. Bij K. B. van 5 februari 1861 nr. 78 verkregen zij voor henzelf en hun afstammelingen het predicaat jonkheer. Jhr. Wilco had uitgebreide bezittingen in Lemsterland, die hij naliet aan zijn broer Julius Burmania. Na de dood van Wilco is "Andringastate" te Lemmer niet meer bewoond geweest door leden van de familie Van Andringa de Kempenaer. De erfgenamen van Jhr. Julius Burmania hebben het huis in 1888 verkocht. Laatstgenoemde, de jongste zoon van Regnerus Livius, werd in 1813 in Arnhem geboren.
Hij studeerde rechten in Franeker en Leiden en is vervolgens korte tijd plaatsvervangend kantonrechter in Lemmer geweest. Van 1840-1847 was hij grietman van Doniawerstal, waarna hij zich als ambteloos burger met zijn vrouw Aletta Catharina Alberda van Ekenstein en hun kinderen in Leeuwarden vestigde. Voor het beheer van zijn Lemsterlandse bezittingen had hij een zaakwaarnemer, wiens zoon later als contact persoon voor de jongere Van Andringa de Kempenaers zou optreden. Van de zes kinderen trouwde de jongste, Jhr. Quirinus met zijn achternicht jkvr. Adriana Wilhelmina van Andringa de Kempenaer (Jeanne) (1858 - 1926. Zij woonde na het overlijden van haar man lange tijd op kasteel Wychen, waar zij zich wijdde aan het schrijven van haar memoires.
Daarin heeft zij de wereld beschreven waarin verschillende familieleden en tijdgenoten in Friesland leefden. Jhr. Julius oudste zoon Willem (1839-1910), studeerde in 1864 aan de Koninklijke Academie te Delft af als civiel ingenieur. Na als rijksopziener op de spoorwegdiensten werkzaam te zijn geweest, werd hij in1881 benoemd tot directeur van de N. V. De Groninger Waterleiding. Hij was gehuwd met Arentia Johanna van Heloma (1836-1890. Zij kregen zes kinderen die allen in Groningen werden geboren. De oudste zoon Jhr. Julius Burmania (1873-1943) trouwde in 1904 met Marie Antoinette Enschedé (1880-1972), een dochter van Johannes Enschedé, firmant van de firma Joh. Enschedé en Zonen te Haarlem.
Hij werd in 1912 benoemd tot notaris met als standplaats Haren (Gr.), welk ambt hij tot zijn dood bekleed heeft. In zijn vrije tijd was hij actief als goochelaar en hij genoot door zijn talloze optredens een zekere bekendheid. Het echtpaar had drie kinderen, van wie Jkvr. Henriëtte trouwde met Jhr. Rutger Laman Trip. Jhr. Willem trad in 1938 in het huwelijk met Machteld Matthes. Hij was directeur van Joh. Enschedé en zonen, Grafische Inrichting B. V. en later gedelegeerd commissaris bij dit bedrijf. Vlak na de Tweede Wereldoorlog trad hij, als reserveofficier, toe tot de Nederlandsche Militaire Missie bij den Geallieerden Bestuursraad in Duitschland.
In de rang van luitenant-kolonel werd hij belast met de waarneming van het Nederlandse Consulaat-generaal te Düsseldorf, met als ambtsgebied het Land Nordrhein-Westphalen. Verder bekleedde hij diverse functies in organisaties van het Nederlandse bedrijfsleven. Tot slot kan hier vermeld worden dat de familie Van Andringa de Kempenaer, die in de vorige eeuw tamelijk uitgebreid was, nu nog door slechts een klein aantal leden vertegenwoordigd wordt. De stamhouder Jhr. Julius Burmania (geboren 1963), is evenals alle andere leden buiten de provincie Friesland woonachtig.
Friese, in Lemmer geboren, grondbezitter uit een voornaam adellijk geslacht, met bestuurders in opvolgende generaties. Werd zelf op bijna 28-jarige leeftijd burgemeester van Het Bildt. In de vijftien jaar dat hij in de Eerste Kamer zat een behoudend lid, dat regelmatig het woord voerde. Werd in 1865 door een liberaal vervangen. conservatief in de periode 1850-1865: lid Eerste Kamer
Het Grietmanshuis en het Grietenijhuis te Lemmer.
Het droeg de naam "Andringa State", aangezien leden van een geslacht Van Andringa, grietmannen van Lemsterland, het in eigendom hadden gehad en het hadden bewoond, n.l. Tinco van Andringa, grietman van 1666 tot 1689 en zijn zoon Regnerus van Andringa, grietman van 1692 tot 1741. Met de jongere broer van deze laatste, Livius Theodorus, stierf dit geslacht Van Andringa uit.
In het Aardrijkskundig Woordenboek van Nederland door P.H. Witkamp, uitgave 1877, is op blz. 723, onder het hoofd Lemmer, sprake van "Een aanzienlijk huis, Andringa State". De laatste grietman die het bewoonde was jonkheer Wilco van Andringa de Kempenaer, die deze functie vervulde van 1836 tot 1851. Zoals bekend, wijzigde de gemeentewet van 1851 de naam grietman in burgemeester.
1846.
Op 16 july de jouns om 11 ûre is de Kening yn" e Lemmer oan kommen en fuortdaliks op 'e boat "De Leeuw" stapt, dy't al yn 'e haven lei te wachtsjen. Op 22. july wie de Kening wer yn "e Lemmer. De boargerij hie doe it foarrjocht S.M. yn har formidden to sjen. Grytman, Rie en boargerij hienen allegear har bêst dien by it oprjochtsjen fan earepoarten, flaggen ensfh. om dizze dei ta in greate dei foar de Kening to meitsjen.
De sédiken eastlik fan 'e Lemmer waerden bisjoen en dêr waerd S.M. troch it dykes-bistjûr ûntfongen. Yn it hûs fan de grytman hat it gritenijbistjûr in meal oanbean. De jouns om 8 ûre is de Kening mei synjacht nei Kampen ôfreizge.
Opmerking: De door Klijnsma genoemde grietman Regnerus Livius Van Andringa heette ten rechte Regnerus Livius van Andringa de Kempenaer; hij was grietman van 1772 tot 1816.
Bron:Adel in Friesland 1780-1880 en de ZFRL.