Hier is de geboortegrond van de Lemsteraken te zien. De gebroeders De Boer bouwden er ongeveer tweehonderdvijftig, aanvankelijk van hout, later van ijzer. Op de voorgrond is nog een stukje van de sloot te zien die langs de dijk liep.
Waar het ons uitsluitend gaat om nu nog als jacht gebruikte oude aken, beperken we ons hier dan ook tot die werven waar deze aken vóór 1930 regelmatig werden gebouwd: de Boer, Bos, Croles, Holtrop van der Zee en Stapel in Enkhuizen.
Grondlegger van de werf op de Lemmer is Pier Klaas de Boer, 1837-1904. Volgens familieoverlevering werkte hij als knecht op de werf in zijn geboorteplaats Woudsend, op de werf van Bos in Echtenerbrug en waarschijnlijk eveneens op de werf van Bakker in Lemmer. In 1867 hertrouwt hij te Lemmer met Sjoerdje Visser (zijn eerste vrouw is te Woudsend in het kraambed overleden).
In december 1874 kopen de scheeps-timmerknechten Pier de Boer en Thijs van de Vaart een groot stuk land waar Pier samen met zijn vrouw Sjoerdje een scheepshelling opzet die in 1876 begint te draaien. De compagnon van de Vaart blijkt snel van het toneel verdwenen te zijn.
In 1877 gaat de eerste 'botaak' te water, volgens familieoverlevering waar Durk Hak veel uit heeft kunnen putten - 36 voet lang. Over de vorm is niets bekend. Daarna wordt tot 1882 merkwaardigerwijs noch in de gemeenteverslagen noch in de snijboeken van zeilmaker de Vries melding gemaakt van bij de Boer gebouwde schepen.
In 1882 worden dan twee (bot-)aken gebouwd en dat gaat vervolgens zonder onderbreking door, tot 6 schepen per jaar toe. De namen zijn meestal aak, bot aak en aakschip, met daartussen een tweetal botters en een boot of kleine aak. Van bijna al deze schepen zijn de lengten, variërende van 35 tot 45 voet, bekend uit de snijboeken van de zeilmaker.
Volgens mededelingen van vissers aan Durk Hak zijn de schepen die voor Lemsters gebouwd werden steeds iets smaller dan de aken die aan vissers in andere plaatsen werden geleverd.
Foto uit privé collectie van de familie Steurbaut
Sjoerdtje Harmens Visser en haar broer Jelte Harmens Visser.
Foto uit privé collectie van de familie Steurbaut. 2x Drie generaties De Boer, voor de oude houtwerf. Tegen de loods zijn de naamplankjes van schepen getimmerd.
Sjoerdje De Boer-Visser.
Een bladzijde uit het snij en bestekboek van Folkert de Vries uit Lemmer, waarin het tuig wordt behandeld van de eerste Lemmeraak.
Dit is de helling sinds 1876 van de Gebr. De Boer aan de Zeedijk. De scheepswerf werd gesticht door Pier en Sjoerdje de Boer, die eind negentiende eeuw de eerste Lemsteraken bouwden. Tot aan de Eerste Wereldoorlog zouden er op die werf zo'n tachtig Lemsteraken worden gebouwd, later werd de Helling overgenomen door de Fa. Poppen. Hier liggen de LE 23 van Dirk Coehoorn en STL 8 (Schoterland) van de familie Poepjes voor reparatie op de helling.
Detailfoto van bovenstaande
De werf van de Gebr. de Boer in Lemmer met in het dak het jaartal van de bouw van de ijzerloods.
Volgens de letters in de dakpannen dateert de grote loods op de werf van De Boer uit 1902, maar de werf aan de Zeedijk nr. 10 is eerder gesticht. Pier Klazes de Boer (1837-1904) verhuist naar Lemmer na de dood van zijn eerste vrouw Sytske de Jong waarmee hij in 1865 getrouwd was. Hij heeft ervaring opgedaan als scheepstimmermansknecht bij verscheidene werven en begint in 1875 een houten helling in Lemmer.
In 1876 trouwt Pier met Sjoerdtje Harmens Visser (1841-1929) en zij krijgen 12 kinderen. In 1876 begint de werf goed te draaien door de opkomst van de Zuiderzeevisserij. Van die houtbouw periode is helaas geen administratie bewaard gebleven. In 1899 wordt het eerste ijzeren schip gebouwd. Het huwelijk tussen Pier en Sjoerdtje wordt in 1900 ontbonden en in 1904 overlijdt Pier in zijn geboortedorp Woudsend. Sjoerdje leidt de werf voordat haar zoons de werf overnemen.
Twee afdrukken van: Gea Bakker-Zwering
In 1901 kopen de zonen Harm (1869-1939), Klaas (1873-1950), Dirk (1877-1961) en Hendrik (1855-1927) hun vader uit en als ze later ook hun moeder uitkopen gaat de werf verder als Firma Gebr. de Boer. Naast de oude helling bouwen ze een werf speciaal voor ijzeren schepen. In 1902 gaan de broers de werf zelfstandig bestieren en vanaf die tijd is de administratie bewaard gebleven, waar het in dit verhaal over gaat.
De ijzeren schepen worden gebouwd aan de hand van tekeningen, wat voorheen met de houten schepen niet het geval was. Dirk gaat speciaal op tekenles in Papendrecht maar jij moet vroegtijdig terugkeren naar Lemmer omdat hij niet gemist kon worden op de werf. Later gaat Hendrik met meer succes op tekenles in Leidschendam bij zijn zwager Johannes Meijer.
De eerste vier door Hendrik getekende en in 1902 afgeleverde aken oogsten veel lof van de vissers. Maar niet alleen de Lemster vloot wordt door de werf verrijkt met nieuwe vaartuigen, ook uit andere plaatsen ontvangen zij talrijke opdrachten zoals uit Wieringen. Voor Zeeuwse rekening bouwen ze mosselaken en natuurlijk ook veel kleine bootjes.
Het werk voor de visserij neemt geleidelijk in belang af en in plaats daarvan komen er opdrachten voor grotere schepen. De Eerste Wereldoorlog zorgt voor materiaal schaarste waardoor opdrachten niet kunnen worden uitgevoerd, maar de Zuiderzeewerken vanaf 1924 drukken het aantal opdrachten nog ernstiger. Klaas verlaat de werf in 1920, Hendrik in 1925. In de loop van de jaren dertig verslechtert de situatie verder en Harm verlaat het bedrijf, dat nu geleid wordt door Dirk met zijn zoon Ary. De Rijksdienst ter Uitvoering van de Zuiderzeesteunwet saneert de schulden en een aantal opdrachten van de IJsselmeerwerken zorgen voor werk. Daarna is weinig meer bekend. Ary de Boer is de laatste eigenaar. Hij staat bekend als ontwerper van Lemster aken en hij tekent de Groene Draeck voor prinses Beatrix. De werf van De Vries Lentsch in Amsterdam mag het schip bouwen.
Omdat Ary geen opvolger heeft om de werf over te nemen, verkoopt hij in 1960 de helling aan de firma Hilbrand Poppen uit Winsum. De firma Poppen houdt het tot 2000 nog in Lemmer uit tot de werf vanwege de strenge milieueisen de deuren moet sluiten. De gebouwde schepen zijn te onderscheiden in binnenvaartschepen (tjalken, klippers, motorschepen en een aantal sleepschepen), visserijschepen en kleine vaartuigen zoals schouw, sloep, punter en vlet naast de beroemde Lemster aak.
Willem van der Kooi
- Leeuwke Bootsma: De aak STL 8 (Schoterland) voor de wal bij de scheepswerf van de Gebr. de Boer. De verplichte registratie van (zee en kust) visserij nummering werd in 1882 ingesteld en per gemeente uitgevoerd.
Het hellinggat op de Zeedijk. Werf van Gebr. de Boer.
Op de voorgrond de helling van Gebr. de Boer. Volgens de letters in de dakpannen dateren de gebouwen uit 1902. Op de helling liggen twee schepen waarvan het kleinste wel een vissersschip zal zijn. In het Hellinggat liggen een paar plezier scheepjes aan de wal. Heel wat anders dan wat we tegenwoordig in de pleziervaart zien maar in die tijd toch een kostbaar bezit en een teken van welstand. Voor de bedrijfsloodsen staat een rijtje huizen. Daar woonden indertijd leden van de familie de Boer.
Aan de Polderdijk zien we het bedrijf en woning van Willem Slurink, Slurink had een oliehandel. Later liet hij een huis bouwen aan de Binnenhaven waar hij toen dichter bij zijn klanten de schippers was. In het rechter gedeelte woont Sake Barelds, later in het linker zijn broer Dicky. Daarnaast had bootjesbouwer Oorburg zijn bedrijf. In dat huis woonde later Hendrik Loen, de houten bedrijfsruimte is afgebroken. Okke Wabe Coehoorn, was toen eigenaar. Op de linkerkant komen we dan weer bij de terreinen van 'De Houtmolen' terecht.
Het schijnt dat vrouw Sjoerdje, die 'de broek aan had met een leeren kont', een belangrijk aandeel had in de bouwen de vormgeving van de aken. De naam 'Lemsteraak' komt in de gemeenteverslagen nergens voor, maar is zoals gezegd door Durk Hak voor het eerst gevonden in 1898 in de snijboeken van zeilmaker Molenaar en dan voor een voor Belgische rekening gebouwd plezierjacht. (Zie foto hieronder)
Foto uit privé collectie van de familie Steurbaut: Links op de foto de heer Gustaaf Steurbaut, uit Gent. De heer Steurbaut heeft in 1898 een plezierschip “Lemsteraak of boeier’ laten bouwen (het 1e schip) door Gebr. de Boer.
In het midden Pier de Boer(1837) de tweede van links zou Pier zijn zoon Harmen (1869) kunnen zijn. Derde van links zou dan zoon Klaas(1873) zijn. Rechts van Pier is dan Dirk (1877) en de jongste vooraan moet dan Hendrik de Boer zijn. Hendrik was de jongste (1885). De overige broers Teetze en Jelte zaten niet in de zaak. Mooie oude foto, uit de tijd dat ze nog geen ijzeren werf hadden (voor 1899)
De benaming Lemsteraak kwam voor het eerst voor in een 1898 gebouwd plezierschip van 48 voet ten behoeve van ene Gustaaf Steurbaut uit Gent. In het archief van de zeilmaker Molenaar uit Grouw, aanwezig in het rijksarchief te Leeuwarden, bevindt zich een bestekboek waarin melding wordt gemaakt van een tuig, gemaakt in 1899 voor een "Lemsteraak of boeier" van Steurbaut.
Het is dan ook een compliment aan de scheepsbouwerfamilie de Boer dat dit scheepstype tenslotte de naam Lemsteraak krijgt, zoals met de aanduiding 'Jouster boeier' Eeltjebaes en zijn zoon Auke worden geëerd.
In Lemmer zelf sprak men echter uitsluitend van aken of botaken en het is dan ook In de snijboeken van Molenaar te Gróuw van 1899 dat Hak de naam 'Lemsteraak' voor het eerst tegenkomt' Molenaar levert in dat jaar namelijk een grootzeil en fok - 'van eerste soort karldoek halve breedte met blinde naden' - aan Gustaaf Steurbaut te Gent voor diens 'Lemsteraak of Boeyer'.
Dit schip is in 1898 bij de Boer gebouwd en in dat jaar levert de Vries reeds de zeilen er voor, maar hij spreekt van een 'pleziervaartuig'. Deze Steurbaut bestelde overigens in 1906 al een derde tuig te Grouw, maar dan noemt Molenaar het scheepstype niet.
In 1899 besluit de Boer ook ijzeren schepen te gaan bouwen en worden 'op risico' een tweetal aken opgezet. Ze worden gekocht door de vissers Willem van der Bijl (LE 28) en Steven Visser (LE 74). Het merkwaardige is nu dat deze en alle volgende ijzeren schepen niet meer op het oog en met behulp van oude mallen worden gebouwd, maar volgens tekening.
Arie de Boer vertelt namelijk in een brief dat zijn vader - Dirk de Boer - in opdracht van de oude Pier de Boer tekenles moest nemen, en wel in Papendrecht, de geboorteplaats van z'n vrouw. De ongeduldige Pier de Boer vroeg na zo'n 4 weken echter al 'of hij het al kon'. Zoon Dirk moest terugkomen omdat hij niet langer op de werf kon worden gemist.
En op basis van deze beperkte kennis werd toen de eerste ijzeren aak getekend en gebouwd. Het werd een breed, zwaar schip, met zoals de vissers zeiden - te veel kop en te weinig kont. Het tweede schip werd al iets beter beoordeeld. Beide schepen varen thans nog als jacht.
In dat zelfde jaar 1900 wordt zelfs een derde schip te water gelaten, maar dan is er inmiddels heel wat gebeurd. Niet het minst als uitvloeisel van drankmisbruik, dat ook later het trieste levenseinde van Pier de Boer beïnvloedde, wordt het huwelijk ontbonden en de werf wordt tussen de voormalige echtelieden gedeeld. Sjoerdje laat nog in datzelfde jaar 1900 op haar gedeelte van de werf de derde IJzeren aak te water. En ook deze LE 56 vaart nog als jacht.
LC: 19-07-1900
LC: 25-08-1900
Al gauw wordt de vader echter door vier van zijn acht zoons die zich in de scheepsbouw bekwaamd hadden, uitgekocht en hetzelfde gebeurt iets later met de moeder, nadat ze inmiddels nog 3 aken had gebouwd. De gebroeders beginnen dan in 1901 naast de oude helling een nieuwe ijzeren werf.
Nu is het Hendrik de Boer die tekenles neemt in Leidschendam bij zijn zwager Johannes Meyer, die in die jaren in Leiden een werf had op het z.g. Waard eiland, naast de vroegere Kon. Ned. Grofsmederij. Hendrik heeft kennelijk een goede 'hand' want als In 1902 vier aken te water worden gelaten, naar zijn tekeningen, worden ze om het hardst geprezen. In het bijzonder de LE 6 voor Auke Bakker, die nu nog steeds in Lemmer, als jacht met kajuit, bij de sluis ligt.
Tenslotte, als derde generatie, is het Arie de Boer die zich bekwaamt in het scheepstekenen door privé lessen te nemen in Rotterdam. Daarna werkt hij ook nog een tijdlang als scheepstekenaar in Groningen en in Frankrijk. Door de ongunst der tijdsomstandigheden overweegt hij pas getrouwd - naar Amerika te emigreren. Zijn vader, Dirk de Boer weet hem echter over te halen met hem samen de werf, die na de eerste wereldoorlog een periode van sterk verminderde activiteiten door maakte, over te nemen en voort te zetten.
Foto en tekst van Menno van der Wis: Foto van de familie Huisman. Vader Hendrik Huisman en Moeder Zwaantje Huisman-Westerhof met kinderen waaronder Jantje, (links) zittend naast haar vader, en boven haar Arie de Boer. Haar verloofde of man (weet niet of ze op dat moment al getrouwd waren). Jantje was een zuster van mijn moeder.
Oom Arie en tante Jantje.
Ik kon altijd, bijv. als ik van school thuis kwam, ruiken wanneer zij op bezoek waren. Oom Arie rookte pijp. Schipperstabak. Een heel kenmerkende en lekkere geur. (heb het zelf ook jaren gerookt). In de jaren '70 kwam ik mijn oom en tante ook nog wel eens tegen tijdens zeiltochten op de Friese meren. Zij uiteraard met hun Lemsteraak.
'Het meisje in het midden, recht onder de bloemen op de tafel, is mijn moeder Grietje (Gré)'
Detailfoto van bovenstaande: Jantje Huisman & Arie de Boer
Jan van der Wis: Op verzoek van mijn broer Menno zend ik u wat extra informatie over tante Jantje en oom Arie uit de Lemmer. Ik heb in 1943 en in 1948 enige weken gelogeerd aan de Zeedijk 11. Ik heb als jongen van 13 jaar een keer met oom Arie gezeild op het Tjeukemeer en dat was voor mij een geweldige ervaring. Ik kon het heel goed met hem vinden, met tante Jantje ook trouwens en ik bewaar dierbare herinneringen aan de logeerpartijen. Ze kwamen geregeld bij ons in Groningen op bezoek en dan zei tante Jantje altijd: "Arie, geef de kinderen eens een tientje". Dat was een geweldig bedrag in die tijd. Ze brachten altijd van alles voor ons mee, onder meer een grote pot honing uit de polder..En verder. Oom Arie vond het altijd prachtig als ik een paar woorden Fries sprak, die ik had opgestoken van de buurkinderen met wie ik optrok. Zo deed ik eens een boodschap voor tante Jantje en deed in de winkel mijn bestelling in het Fries, wat niemand raar vond.
-Er schoot me nog een voorval uit 1948 te binnen, dat grote indruk op mij heeft gemaakt en niet alleen op mij. Ik was met een aantal leeftijdgenootjes wezen zwemmen in "zee" en op de terugweg was de Zeedijk afgezet. Wat bleek. Er was bij het slachthuis een stier losgebroken die vervolgens in de Lemster Rien was gesprongen. Bij de werf van oom Arie was hij aan land gekomen en had een kinderwagen omver gelopen, waar kort tevoren de baby uit was gehaald. Daarna had men kans gezien het beest met touwen aan het hek vast te maken maar de stier was door het dolle heen. Het rukte en trok aan het hek, dat dreigde om te vallen. Toen arriveerde een slager met een groot mes en die slaagde er in het dier een flinke jaap in de hals te geven, die daarna nog doller werd. Maar het bloed stroomde er uit en hierdoor werd het dier zo verzwakt dat hij door de knieën ging en daarna kon de slager hem de genadestoot geven.. Het voorval veroorzaakte in de wijde omgeving grote consternatie.
Klaas en Hendrik de Boer verlaten dan het oude familiebedrijf. Wanneer Arie de Boer geen opvolger heeft en slecht ter been wordt, doet hij de werf in 1960 over aan de firma Poppen*
* In 1904 overlijdt Pier de Boer. Na de Eerste Wereldoorlog gaat het in de scheepsbouw allemaal wat minder en dat wordt ook op de werf in Lemmer gevoeld. Hendrik, Harmen en Klaas verlaten in 1925 de werf. Dirk blijft alleen over op de werf, samen met zijn zoon Arie de Boer. Arie de Boer was de laatste eigenaar. Omdat hij geen opvolger heeft om de werf over te nemen, verkoopt hij in 1960 de helling aan de firma Hilbrand Poppen uit Winsum. De firma Poppen houdt het tot 2000 nog in Lemmer uit tot de werf vanwege de strenge milieuweteisen de deuren moet sluiten. Bron: www.scheepswerfpoppen.nl/
Het zou overigens onjuist zijn te denken dat Gebr. de Boer in hun 25-jarig bestaan alleen maar vissersschepen in allerlei maten bouwden. Het tegendeel is waar. In de door Dirk de Boer verzorgde werfboeken, die ik dank zij de welwillendheid van mevrouw Arie de Boer uitvoerig kon napluizen, staan vanaf 1904 vele tjalken, klippers, spitsen, sleepkasten, pramen, vletten, punters en natuurlijk vischaken en mosselaken vermeld.