Benaming schepen

De traditionele Nederlandse plat- en rond bodemjachten zijn bijna allemaal ontstaan uit de zeilende vissers- en binnenvaartschepen. Er zijn veel verschillende soorten en typen te onderscheiden. Elk type heeft vaak een min of meer eigen ontwikkeling doorgemaakt. Deze ontwikkeling werd in het algemeen bepaald door plaatselijke omstandigheden en vaargebied, doel waarvoor zo’n boot of schip gebruikt werd, maar ook de beschikbaarheid van materiaal en technische kennis.

Omdat in Nederland veel gevaren moest worden op ondiep water zijn de plat- en rondbodems uitgerust met zijzwaarden. Werd er met de schepen gevist, dan waren snelheid en zeileigenschappen belangrijker dan het laadvermogen, dat is juist voor de vrachtschipper van belang. Zo ontwikkelden zich de verschillende rompvormen. Vroeger werden de schepen gebouwd van hout, tegenwoordig worden de meeste rond- en platbodemjachten gebouwd van staal. En ook nu gaat de ontwikkeling nog door.

Omdat vroeger ook onder zware omstandigheden met deze schepen het geld verdiend moest worden op Waddenzee, Zuiderzee, Lauwerszee, en soms verder, werd bijzonder gelet op stabiliteit en zeewaardigheid. Vanuit deze ontwikkeling zijn de huidige rond- en platbodemjachten dus bij uitstek geschikt voor een verblijf op Wad, IJsselmeer en Lauwersmeer, stuk voor stuk schitterende vaargebieden.

Er zijn in de loop van de tijd veel verschillende typen rond- en platbodems ontstaan. Niet altijd zijn al die verschillende typen even makkelijk te onderscheiden. Een eerste indeling kunnen we maken door te kijken naar het doel waarvoor het schip gebruikt werd. Dan heb je naast de vrachtschepen, zoals tjalken, klippers, steilstevens, hagenaars, etc. (daar gaan we verder niet op in) de vissersschepen zoals de botters, schokkers, lemmeraken en schouwen.

Tjotter: Bij de kromstevens horen bijvoorbeeld de Tjotter. Een tjotter is de kleinste van de open ronde Friese zeilscheepjes met een lengte over de stevens van ten hoogste 5,4 m. Het scheepje heeft geen berghouten, kluisborden en beretanden. Het heeft een een breed roer. De kop van het roer is veelal versierd is met een klik waarin een vogel is uitgestoken. Oorspronkelijk werd de tjotter in Friesland gebruikt voor kleinschalige vervoer van goederen en personen in de tijd dat er nog weinig weg verbindingen waren. Een tjotter met de maat 4,8 m × 2,4 m wordt in Friesland een fjouweracht genoemd.

De tjotter 'Albert en Nelly', gebouwd in 1891, door Eeltje Holtrop van der Zee. In tekening gebracht door J. Vermeer in 1973.

Tjotter van de Jeugdherberg 'It Beaken' de zeilschool van P. Piersma uit Heeg.

De tjotter, boeier en de Lemmeraak zijn rond gebouwd. De tjotter meestal van enkele brede gangen. De boeier heeft een groter aantal naar de stevens toe steeds smaller wordende gangen. Dat is van invloed op de vorm van kop en kont. Iets dergelijks zie je ook bij de tjalken en skûtsjes. De skûtsjes hebben vaak in kop en kont een groot aantal gangen die naar de steven toe steeds smaller worden. De wijze waarop de gangen in kop en kont verdeeld zijn, levert bij de boeier en het skûtsje die typische bolle wangetjes. Ook bij de Lemmeraak hebben de verdeling van de gangen en de vorm van de vlakplaat grote invloed op de vorm van de kop en de kimmen. De botter en de Vollenhovense bol hebben ronde boorden op een plat vlak.

Friese boeier: Bij uitzondering ook vroeger altijd als jacht gebouwd in lengtes tot wel 18 meter.

Friese boeier Holtrop
PDF – 6,7 MB 892 downloads

Botter: Een van de bekendste vissersvaartuigen van de Zuiderzee. De Botter is een oud Nederlands type vissersvaartuig met een plat tot licht V-vormig vlak, met een net uitspringende kiel en hoekige kimmen die overgaan in bol naar buiten lopende zijden, waarvan het boeisel boven het berghout naar binnen valt (invalling). Botters visten op de voormalige Zuiderzee en worden door kenners beschouwd als snelle vaarders en een van de elegantste Nederlandse vissersschepen. Botters werden ook gebruikt voor de kustvisserij op de Noordzee en de huidige Waddenzee. Het type is ontstaan in de 1e helft van de 19e eeuw. Er is verwantschap aanwijsbaar met de oudere tochtschuit en het waterschip.

  • Auke Cuiper: Op deze foto ligt op de achtergrond tegen de Groningen IV aan nog een botter. 

Lemmeraak: Deze is als type nog niet zo oud, ook vroeger werden Lemmeraken wel als jacht gebouwd. De Lemsteraak is een traditioneel Fries zeilschip. Het ontwerp komt uit Lemmer, ontwikkeld uit de Friese visaak (geschikt voor de Friese binnenwateren), op zich is het duidelijk dat de ontwerpers bekend waren met de eeuwenoude boeier. De eerste Lemsteraak is gebouwd in 1876 door Scheepswerf van De Boer uit Lemmer. Oorspronkelijk was de aak bedoeld als vissersschip op de Waddenzee en de Zuiderzee, met name het deel tussen Friesland en de kop van Noord-Holland. Er werd vooral mee op haring gevist, hoewel het eigenlijke vissen met haringvletten werd gedaan. De aak werd gebruikt voor transport en opslag van de vis, hierin was voorzien door een (overdekte) bun op het voordek, die tot 2,5 meter groot kon zijn. Om zijn snelheid werd de aak ook gebruikt voor het vervoer van andere (levende) vis, mosselzaad naar Zeeland en mosselen van Zeeland naar België (tot aan Brussel) Al snel kwam de gegoede burgerij er achter dat de Lemsteraak prima geschikt was als plezierjacht.

De bun verdween en daarvoor in de plaats kwam een achter de mast geplaatste kajuit, vaak met sier houtsnijwerk en glas in lood ramen. Als jacht werd de aak met drie betaalde krachten gevaren. In deze tijd kan, bij wedstrijden, de bemanning oplopen tot 10 man om snel te kunnen manoeuvreren en zeilen te wisselen. De kromme steven met de hoge kop geeft aan dat de aak het ruwe en snel stromende water van de Waddenzee en omgeving niet schuwde. De aak is eivormig rond gebouwd met de punt naar achteren. Het vlak is licht gebogen en het diepste punt vindt men, evenals de grootste breedte, ter hoogte van de mast.

Vanaf begin 20ste eeuw werd de romp van de aken overnaads van ijzer/staal gebouwd, de eerste decennia nog geklonken, later vooral gelast. De ronde lijn zowel in de lengte- als de breedterichting zorgen niet alleen voor de goede vaareigenschappen maar zijn ook debet aan de hoge prijs.  Het vraagt tijd, moeite en vakmanschap om een staalplaat twee krommingen te geven. Daarom is een Lemsteraak aanzienlijk duurder dan bijvoorbeeld een schouw. De mast had oorspronkelijk de zelfde lengte als het schip.

Inmiddels zijn de aken overtuigd met een aanzienlijk hogere mast. Het roer is voorzien van een klik, op jachten vaak vervangen door een vergulde roerleeuw of een ander kunstig houtsnijwerk. Het schip is uitgerust met smalle lange zeezwaarden. De Lemsteraak is getuigd met een ruim grootzeil aan een gebogen gaffel met een losse broek dat wil zeggen, dat het onderlijk niet aan de giek is vastgemaakt. Als voorzeilen vaart men een tamelijk grote fok en kluiver en soms een halfwinder, in de wereld van rond- en platbodems jager of bezaan genoemd. 

De roefaak ‘Dolfijn’ die door De Boer in 1929 is gebouwd.

Lemster Aak de LE 24.

Lemster Aak de LE 8.

Scheepswerf 'De Boer' bouwde in 1907 het eerste jacht, 'De Johanna', die in redelijke originele staat als 'De Orion', nog rondvaart.

De Orion
PDF – 1,5 MB 823 downloads

Volenhovense bol: De Vollenhovense bol is een traditioneel zeilschip (een platbodem) dat is ontstaan rond 1900 in Vollenhove. Kenmerkend aan de Vollenhovense bol zijn de kromme steven, de ronde, bolle kop en het sigaar of lancetvormige vlak, dat van voren breed en van achteren smaller is, net als van de punter en de schokker.

Zeiltekening van de Vollenhovense bol 'Goetzee'

De Vollenhovense bol LE 110 bij de afsluitdijk. Dit nummer stond in 1937 op naam van C. Poepjes.

Skûtsje: Kleine Friese tjalk. 

Een skûtsje (Fries voor 'schuitje') is een houten of stalen Friese tjalk gebouwd voor het vervoer van vracht in Friesland. Afhankelijk van het seizoen vervoerden ze mest, terpaarde, aardappelen en andere bulkgoederen.

De schipper en zijn gezin woonden aan boord van het skûtsje. Deze zeilschepen werden vanaf de 18e eeuw gebouwd tot circa 1930. De lengte bedraagt 12 tot 20 m. De breedte hangt samen met de afmetingen van bruggen en sluizen in het het vaargebied en is gemiddeld 3,5 m, maximaal een meter of vier. De boten zijn gebouwd om te zeilen en waren oorspronkelijk dan ook niet voorzien van een motor.

In de loop van de jaren twintig en jaren dertig werden veel skûtsjes voorzien van hulpmotoren, maar pas na de Tweede Wereldoorlog werden de zeilen vervangen door motoren. De skûtsjes verdwenen als vrachtschip van het water, toen de motorbinnenvaartschepen die vele honderden tonnen lading mee konden nemen, hun rol overnamen.

Veel skûtsjes werden vervolgens omgebouwd tot woningen op het water.Een skûtsje is kleiner dan de skûte Het onderscheidt zich verder van andere tjalken doordat het:

● In Friesland is gebouwd
● Niet langer is dan 20 m
● Gebouwd is voor zeilend vrachtvervoer op het binnenwater

(De skûte (fries voor schuit) was een vrachtschip of lichter, die werd voortbewogen met zeilen en zonder motor. Ze konden ook gejaagd worden langs het jaagpad of op de dijk als er geen wind was. Dit werd gedaan met een paard of ook door leden van het gezin. Die hingen aan het trekzeel, de lus van de jaaglijn.

Nu heden ten dage zijn de skûte-zeilschepen voorzien van een hulpmotor en worden ze heden gebruikt als pleziervaartuig of jacht. Ze worden ook gebruikt voor zeilwedstrijden, zoals onder andere op het IJsselmeer. De woorden skûte (schuit) en het skûtsje (schuitje) lijken erg op elkaar. Toch gaat het hier om verschillende typen schuiten. Een skûtsje mat 18 ton en de skûte 50 á 60 ton. De skûte werd uitsluitend gebruikt voor het vervoer van turf binnen Friesland terwijl het skûtsje in twee varianten bestond: één voor het vervoer van turf (zonder roef) en één voor terpaarde (met roef).

Hoewel skûtsjes niet waren gebouwd voor reizen over de Zuiderzee werden ze desondanks toch gebruikt om terpaarde en mest te vervoeren van Friesland naar het gebied rond Warmond. Veelal echter werd de mest in plaatsen als Workum overgeladen in grotere schepen, beter Zuiderzee-waardig. Sinds 1974 wordt op dit traject tijdens de herfstvakantie de Strontrace gevaren.

Tjalk: Voor vrachtvervoer bedoeld.

Is een zeilend vrachtschip voor de binnenwateren en kent vele uitvoeringen. De naam tjalk werd in de 17e eeuw voor het eerst gebruikt om schepen met ronde boeg aan te duiden. De tjalk is lang, smal en ondiep van bouw, als een afgeronde doos. Verder heeft hij een volle ronde boeg en ronde kimmen.

Op een paar uitzonderingen na hadden zij één mast en voerden een gaffeltuig en waren voorzien van zijzwaarden. Zij werden zowel in hout als ijzer en later van staal gebouwd. Oorspronkelijk zeilend werden ze in latere jaren voorzien van mechanische voortstuwing. Door soms sterke verschillen in uiterlijk, uitvoering, herkomst en gebruik, kregen tjalken vaak een daaraan verbonden naam. Voorbeelden zijn:

● Paviljoentjalk, naar het uiterlijk
● Koftjalk, naar de uitvoering
● Groninger tjalk, naar de herkomst

De boeier Maartje in Amsterdam

De tjotter, boeier en de Lemmeraak zijn rond gebouwd. De tjotter meestal van enkele brede gangen. De boeier heeft een groter aantal naar de stevens toe steeds smaller wordende gangen. Dat is van invloed op de vorm van kop en kont. Iets dergelijks zie je ook bij de tjalken en skûtsjes. De skûtsjes hebben vaak in kop en kont een groot aantal gangen die naar de steven toe steeds smaller worden. De wijze waarop de gangen in kop en kont verdeeld zijn, levert bij de boeier en het skûtsje die typische bolle wangetjes. Ook bij de lemmeraak hebben de verdeling van de gangen en de vorm van de vlakplaat grote invloed op de vorm van de kop en de kimmen. De botter en de Vollenhovense bol hebben ronde boorden op een plat vlak. 

Zie ook: Scheepstype Boeier

Hektjalk

Snik: Bij de rechte stevens horen onder andere de Snik. Een snik (ook snikke of schnicke) was een zeilschip met één mast voor de binnenvaart. Dit was een populair scheepstype voor de beurtvaart. Daarnaast was de snik een vissersschip met twee masten, in gebruik in het waddengebied. Aangezien deze schepen in nauwe vaarten en bij windstilte vaak getrokken werden, wordt de snik in veel woordenlijsten ten onrechte als synoniem voor trekschuit gegeven. Alleen in de provincie Groningen was het gebruik van snikken als trekschuiten algemeen.

Links is De Snik van Rintje Ritsma Sr te zien.

Grundel: Om duidelijk te maken wat een grundel eigenlijk is, moeten we even de kenmerken van een punter weergeven. Een punter was een houten vaartuigje met een lengte van ongeveer een meter of vijf. Zowel de voor- als de achterstevens waren scherp gebouwd, ze liepen dus puntig toe.

Dit oude scheepstype kwam in verschillende streken in Nederland voor, o.a. in en rond Giethoorn en Aalsmeer. Eeuwenlang werd de punter op het Haarlemmermeer en op de verschillende plassen elders in Nederland gebruikt door vissers, boeren en tuinders. Daarom werd een punter in Aalsmeer dikwijls simpel aangeduid als "landschuit", ook wel "grondschuit". Er moest een flinke berg- en werkruimte in zijn, bovendien moest het goed tegen de vrij holle golfslag van de veenplassen zijn opgewassen.

Langzaam maar zeker werd de punter echter vervangen door de grundel. Deze boot had eigenlijk precies dezelfde vorm, alleen was de achtersteven niet meer scherp maar plat. Waarschijnlijk is de oorzaak van deze verandering geweest dat grundels iets makkelijker te bouwen waren en dus goedkoper geleverd konden worden.

Ook de droogmaking van het grote Haarlemmermeer na 1850 schijnt deze ontwikkeling versneld te hebben. Uit een publicatie van 1927 blijkt dat de punters in Aalsmeer toen eigenlijk al niet meer voorkwamen. De landschuit was een grundel geworden.

De naam “punter” was echter bij de bewoners en de scheepsbouwers zó ingeburgerd dat bijna iedereen in Aalsmeer de grundel steeds “punter” bleef noemen. In de loop van de twintigste eeuw werden steeds vaker grundels als klein zeiljacht gebouwd. Eerst van hout, later ook van staal. De afmetingen konden daardoor ook steeds groter worden. Jan Lunenburg van de Stichting Oud Aalsmeer heeft veel onderzoek gedaan naar de traditionele punters en grundels. In verschillende publicaties heeft hij daaraan bekendheid gegeven.

Grundel (model):wikipedia.org/Grundel

Schokker: De schokker is een Nederlands historisch scheepstype. Het is sterk verwant aan de punter, en is daar van een door ontwikkeling, speciaal geschikt gemaakt voor de visserij op grotere wateren zo als de Zuiderzee en de rivieren. De schokker als type is als vissersschip aan de oostzijde van de Zuiderzee ontwikkeld uit de zeegaande punter. En was als zodanig een Bunschip Volgens het Van Dale Etymologisch Woordenboek is de naam schokker afgeleid van de naam van het eiland Schokland. Vast staat dat er al voor het jaar 1800 schokkers op de Zuiderzee voeren, want de bekende schepenschilder Groenewegen heeft zo'n schip afgebeeld in een serie tekeningen die in 1791 werd uitgegeven.

De schokker SCH.12

Schokker
PDF – 2,3 MB 922 downloads

Pluut: Bij de pluut valt naar mate we dichter bij de voorsteven komen het boeisel steeds minder naar binnen. Ook neemt de hoogte van het boeisel naar voren toe af en mist de voor de schokker kenmerkende ronding van de beretanden.

Hoogaars: Is een zeilschip. Het werd voornamelijk gebruikt in de Zeeuwse visserij. De naam komt voor het eerst voor in de 16e eeuw als een opgeboeid klein vrachtscheepje van de boven Maas en de Lek en IJssel. In de 18e eeuw was zij al ontwikkeld tot een volwaardig vissersschip.

De hoogaars 'Arm 25' is een houten kotter en was eigendom van Blaas van de Ketterij. In Arnemuiden bekend als Bee Mode. Ter herinnering aan de ramp op 11 september 1903.
Uitgegeven ten voordeele der nagelaten betrekkingen van de verongelukte visschers uit Arnemuiden.

Hengst: Zie: Hengst

Punter: De punters, grundels, hoogaarzen en hengsten zijn als 'knikspant' gebouwd. De schokker en de pluut hebben een plat vlak met daarop ronde boorden, net als de botter. Echter de wijze waarop de steven, het vlak en de gangen onderling verbonden werden verschilt met de manier van bouwen van een botter. Bij een botter loopt het vlak naar voren en naar achteren sterk omhoog en komt daardoor makkelijker bij de gangen uit de boorden.

Bij de schokkers, maar ook bij bijv. de pluut en punter zijn de gangen heel anders verdeeld als bij de kromstevens. De punters, grundels, pluten en schokkers zag men vooral aan de oostwal van de vroegere Zuiderzee. Er wordt wel veronderstelt, dat deze scheepstypen ontwikkeld zijn uit een van oorsprong Saksisch vaartuig. Schokkers stonden bekend om hun enorme zeewaardigheid. De grotere schokkers,ca. 15 m lang, werden tot omstreeks 1875 gebouwd te Kuinre, Blokzijl en Kampen. Vooral de Urker vissers, maar ook die uit Paesens-Moddergat voeren hiermee. Kleinere schokkers, 10 – 11 meter lang, werden gebouwd in Blokzijl, Vollenhove, Hasselt, Kampen, en Elburg. Met name Elburg heeft hier een grote vloot van gehad. Daar werden ze ook wel ‘bons’ genoemd.

Kort geleden is de laatste oude houten bons naar Elburg terug gebracht voor restauratie. Later zijn er ook schokkers van ongeveer 18 meter in staal gebouwd voor onder ander loods- en reddingsdienst. Bekend is ook nog de schokker ‘Margaretha’, in 1895 als jacht gebouwd, 23.7 meter lang en 6 meter breed. Vanaf 1955 worden er weer schokkers in staal, als jacht gebouwd. Vooral de laatste jaren is er weer veel belangstelling voor schokkers. Bekende ontwerpen zijn die van Gipon (9.5 , 10.5 en 12 meter ), Vredenburg (9.84 en 10.75 meter), Kielkade en van A.Hoek. De hoogaars en hengst zijn de vissersvaartuigen van de Zeeuwse wateren.

Giethoorn, bouw van een punter.

De schouw is een vissersscheepje met de kenmerken van de aak. Het verschil is dat de voor en achter omhoog gebogen bodem niet boven de waterlijn aansluit op de zijden, maar aan een bord. Dit was eenvoudiger en dus goedkoper van constructie. Er zijn verschillende typen schouwen.
De Friese schouw varieert in lengte van 4,5 tot 6 meter, is 1,4 tot 1,8 meter breed en heeft een sterk hellend voorbord. Deze schouwen werden in Friesland op veel plaatsen gebouwd, niet alleen op de werven, maar ook vaak door particulieren en andere handwerklieden die ze voor eigen gebruik nodig hadden. Hierdoor zijn (waren) er veel variaties. De lelieschouw die bij zeeverkenners in Nederland in gebruik is, is op de Friese schouw gebaseerd.

Friese schouw

Hoornse Schouw.

De Staverse JolEen jol is een klein type roei of zeilboot. Kenmerkend is de verticaal staande spiegel. Ook een klein zeewaardig, meestal open bootje met motoraandrijving dat vanaf een groter schip te water wordt gelaten om een loods over te zetten op zeeschepen. Die kunnen tegenwoordig van iedere vorm en materiaal zijn, maar de naam jol was zo ingeburgerd dat die nog steeds gebruikt wordt voor kleine scheepjes die voor dit doel worden gebruikt.
Ook een klein type zeilboot voor recreatie en sport gebruik, de Finjol is een internationale klasse. Ook een historische vissersboot ontwikkeld rond 1900 voor de ansjovisvisserij met de zijden netten op de Zuiderzee. Onder andere de Staverse jol komt veel voor. Kenmerken zijn...het hebben van een kiel in plaats van zijzwaarden en de platte verticaal staande spiegel.

Staverse Jol


Kofschip


Bij vereniging 'De Binnenvaart': REGISTRATIELETTERS NEDERLANDSE VISSERSSCHEPEN


Uit: ''Een blik op Frieslands Koopvaardij in 't midden der 18e eeuw'', door S.Haagsma.

Wat destijds zoo al tot de ''zeil en treil'' en den inventaris eener Friesche kof behoorde, leert de door den Amsterdamse makelaar Volkert de Vries gepubliceerde Notitie, betreffende de op 18 Oct. 1762, 's avonds 6 uur, in 't Nieuwezijds Heerenlogement te Amsterdam, gehouden veiling van het extra ordinary welbezeylt Kofschip ''de jonge Wielinga'', gevoerd door Ruerd Martens Brouwer van Leeuwarden, die er ook kooper van werd. Het schip was lang over steven 91 voet, wijd bij de eeste balk 't groote luik, binnen de huid, 21 voet 9½ duim en hol in 't ruim, bij evengen. balk, op zijne uitwatering 10 voet 2½ duim Amsterdamse maat.

Ankers         

  • 3 zware ankers, waarvan een de stok los en een Blad een weynig krom; 1 werpanker en 1 dreg.

Touwen

  • 1 Plegtouw lang 120 vaam, waarvan 50 vaam beter als halfsleeten, de rest slegter.
  • 1 Dagelyk(s) Touw lang 102 vaam, waarvan 50 weinig gebruikt, is een Baansplissing in, en geveilt. Deze twe(e) Touwen zijn op malkander gesplitst.
  • 1 cabeltouw lang 66 vaam, 1 end zwaar tros lang 68 vaam, is een splissing in.
  • 1 Ligte Tros, ruym halfsleeten.
  • 1 opgeslagen werptrosje, lang 60 vaam, 1 end opgeslage Tros, 3 enden oude Tros tot handvasten en 2 Boeyreeps.
  • 2 Enden zwaar Touw, waarvan een het schip agter aan vast (ligt).
  • 1 End cabeltouw, waaraan het schip voor vast leid.

Zeijlen

  • 2 Zeylen, 2 zeylbonets en een Fats, waarvan een zeil halfsleten, 2 Fokken.
  • 2 Dito, waarvan een halfsleten.
  • 1 Bezaan getaant, 1 groote cluifok getaant, 1 groot middel cluifok getaant.
  • 1 Klein middel-cluifok, 1 kleine cluifok, 1 storm-cluifok.
  • 1 Groote linne jager, weinig gebruikt, 1 middeljager, 1 kleine jager, 1 oude Aap zo die is
  • 1 Storm Bezaan, 1 Bramzeil, 1 Bootzeil en Fok.
  • 1 zaatkleed, 1 dito over de touwen.
  • 2 dito over de luiken, 1 dito over het kistluik.

N.B. Of deeze voortz. Touwen of zeilen verrot, belekt, gescheurt, geveilt of van de Rotten gebeeten waren, willen de verkoopers niet in agterhaalt weezen.

Cajuits-Goed

  • 1 Tafel, 4 stoelen, 1 spiegel, 1 staand Tafel horologie,
  • 1 schel, 2 koopere Theeketels.
  • 1 Dito blaker, 1 snuiter, 1 dompertje, 1 suinigje
  • 1 dito tabakscomvoor, 1 dito lamp, 1 coffy-moole.
  • 1 coffy-brander, 6 tinne lepels, 1 blikke trommel.
  • 1 dito bos, 1 zuiker trommel, 1 dito tregter, 1 bier- en een wynkraan.
  • 1 tinne trekpot, 6 paar porceleyn teegoed, 1 aarde spoelkom, 12 dito borden, 1 Gatebetiel, 1 dito com, 5 wynkelken,  3 bierglazen, 1 lapdoos, eenige leege wynvlessen, 1 tang, 1 draaytreeft, 1 blaasbalk.
  • 2 gordynen een val (gordijn ?) voor de kooy.
  • 2 Zeeboeken en eenige kaarten, 1 loode waterbak, 1 houte caarze laad, 2   Prinze Vlaggen  zo die zyn, 1 cajuits,compas, 4 compassen in 't Nagthuis, 1 lantaarn met een koperen lamp in 't Nagthuis, 1 vier uurs glas, 3 half uurs, 2 kleine glazen, 2 scheepslantaarns, 1 handlantaarn, 1 roeper, 3 looden in zoorten, 1 loodleyn, 1 handleyn, wit visgoed, een party spijkers in soorten, wat verf, verfpotten en quasten.

Koksgoed

  • 1 copere vleesketel met zijn dekzel.
  • 2 visketels, waarvan een zoodje is zonder dekzels.
  • 1 gortpot, 1 ortpot met haar dekzels
  • 1 ortpan, 1 gortpan met haar dekzels.
  • 2 dooppannetjes, 1 smeerlepel, 1 kopere doofpot.
  • 1 ijzere koekepan, 1 spekvork, 1 kopere theeketel, zoo die (er) is.
  • 6 tinne leepels, 1 oliekan, 1 vat met wat olie.
  • 1 vaatje met wat ziroop, 1 vaatje met leyn-olie.
  • 1 tang en treeft in de combuis.
  • Een parthy houte en steene kokscomaliewant, eenig brandhout.
  • 3 vierendeels Groninger booter, 2 kip stokvisch, 4 victualievaten met een rest gort, 1 ijzerbands vleesvat, 1 halfanker jenever, 1 dito halfvol, 1 Leidsche, 3 witte en 4 groene kaazen.

Bootmansgoed

  • 5 ijzerbands watervaten, 1 dito tregter, 3 slagputzen.
  • 2 dito teerputzen, 1 dito harpuisputs, 9 handspaaken.
  • 6 ballastschoppen, 3 zaadschoppen, 1 lugtspaak, 6 schaapers.
  • 1 ijzere pomphaak, 1 ijzere pikpot, 1 harpuispot, 1 zwartzelpot.
  • 1 balkhaak, 2 paar clemhaaks, 3 paar schinkelhaaks.
  • 1 penterhaak, 2 ankerschoenen, 2 tonneboeijen, 4 speenen.
  • 6 marrelpriemen, 1 ton met wat teer, een partij pompgoed.
  • 1 slijpsteen en bak, wat timmergereedschap, eenig oud ijzer.
  • 1 schiemans moolen, 8 teerquasten, 2 koevoeten.
  • 1 zwaartakel, eenig touwerk, 1 stuk pomp en een stuk paardeleer.
  • 8 zoo zeils als fokkeboomen en 1 zwaardsteeker.
  • 1 boot met mast zoo die is, giek, roer, 2 zwaarden, ijzeren roerpen, manskop, ijzeren overloop, 4 riemen, 1 hak, 1 trap op zij, 1 leer in 't  ruim.