De Zuiderzeewerken en de manipulatie van de Tweede Kamer
Door Jaap van der Zwaag. Email: j.s.vanderzwaag@planet
Toen in de zeventiger jaren van de vorige eeuw door de overheid het plan werd geopperd om in het IJsselmeer een groot internationaal vliegveld te bouwen werden veel mensen kwaad. En toen later ook nog werd voorspeld dat aan het IJsselmeer heel goed één of meerdere kerncentrales konden worden gebouwd, die het IJsselmeerwater als koelwater zouden gaan gebruiken, werd de verontwaardiging nog groter.
Voor mij was het de aanleiding om mijn licht eens te laten schijnen over de Zuiderzeewerken en daar twee boeken over te schrijven: Nederland is bijna klaar. Een kritische beschouwing over de Zuiderzeewerken (in 1977) en Markerwaard/Markermeer. Witboek IJsselmeer (in 1980). Uit deze twee boeken ga ik voor de Lemster lezers en lezeressen (en daarbuiten natuurlijk) enkele stukken herhalen. Sommige gegevens zijn uiteraard gedateerd, want slaan op 1977-1980.
De Nederlanders bezitten een tegenstrijdige natuur. Enerzijds erkennen we, dat de zee veel voor ons heeft betekend, anderzijds haten we dezelfde zee, gaan hem fanatiek te lijf en zijn bereid hem zelfs te dempen. We hebben geen eerbied voor de zee en zijn bewoners.
De gevolgen kennen we: de visserij is bijna verdwenen, onze koopvaardijvloot speelt nauwelijks een rol meer en daardoor is ook onze scheepsbouw verdwenen, we zijn gedegradeerd van een zeevarende natie tot een volk van pure landrotten, die nog maar één doel hebben: alles wat water is te beheersen. Onze eens zo bloeiende haven- en vissersplaatsen zijn dode monumenten geworden. Hoe is dat gekomen?
Sedert eeuwen zijn Nederlanders bezig land aan te winnen beneden de zeespiegel, wat in feite betekent dat in de loop der tijden de kwetsbaarheid van Nederland sterk is toegenomen wat betreft overstromingen. (Dat onderwerp is vandaag ook weer zeer actueel!).
Steeds meer Nederlanders zijn gaan wonen in droogmakingen (soms meer dan vier meter diep) welke beschermd moeten worden door middel van dijken, die steeds maar weer moeten worden opgehoogd. Sinds 1200 is, de IJsselmeerpolders niet meegerekend, 345.000 hectare land aangewonnen. Die landaanwinning is allerminst regelmatig geweest; perioden van grote en geringe landaanwinningen hebben elkaar afgewisseld.
De zucht naar het winnen van nieuw land heeft vaak in de loop der geschiedenis geleid tot het maken en aanbevelen van plannen zonder dat daarvoor dringende redenen aanwezig waren. Niemand voorzag de technische problemen welke verbonden zijn aan een afsluiting en/of inpoldering van de Zuiderzee en Waddenzee (want die wilde men ook inpolderen). Alle plannen bleken daarom technisch onuitvoerbaar te zijn.
En nog erger, niemand gaf aan wat de economische, sociale en milieutechnische gevolgen zouden zijn van een afsluiting en een drooglegging. Aan vissers werd al helemaal niet gedacht. En niemand bleek in staat de financiële gevolgen te berekenen; alle ramingen van de kosten waren te laag en een behoorlijke kosten-baten-analyse ontbrak. In de meeste plannen was bovendien geen rekening gehouden met de noodzakelijkheid van een zoetwaterreservoir. Zelfs Lely zag een dergelijke noodzakelijkheid niet. En niemand gaf aan wat er gedaan moest worden met het nieuw aangewonnen land.
De toenmalige regeringen waren overigens nooit geïnteresseerd in de plannen tot afsluiting en inpoldering van de Zuiderzee. Dit werkte de woede op van een aantal mannen. In 1885 kwamen ze voor het eerst bijeen met het doel orde te scheppen in de chaotische plannen. Hieruit resulteerde de oprichting in 1886 van de Zuiderzeevereniging. Dat doel werd als volgt geformuleerd: "Het instellen van een technisch en financieel onderzoek omtrent de afsluiting, mede ter voorbereiding ener latere gedeeltelijke drooglegging van de Zuiderzee, de Wadden en de Lauwerszee". Uit deze doelstelling blijkt dat het niet alleen meer ging om de Zuiderzee, maar dat ook de Waddenzee en de Lauwerszee bij de verdere gedachtegang zouden worden betrokken.
Na de oprichting van de Zuiderzeevereniging werd onmiddellijk begonnen met het werven van leden, het vergaren van kapitaal en het aanstellen van een aantal deskundigen, waaronder ir Cornelis Lely als hoofdingenieur en ingenieur van de vereniging. Enkele maanden werd de leiding van het onderzoek overgedragen aan Lely.
Ontwerp voor de afsluiting en gedeeltelijke droogmaking der Zuiderzee.
Het resultaat van het onderzoek werd neergelegd in acht zogenaamde technische nota's, waarmede de basis werd gelegd voor de uitvoering van de Zuiderzeewerken. Maar zover was het nog lang niet; een enorme worsteling was nodig om het langzamerhand fanatieke streven van een klein groepje mannen de Zuiderzee te dempen, in goede banen te leiden.
In de volgende dertig jaar heeft de Zuiderzeevereeniging door middel van brochures en lezingen tevergeefs getracht de - talrijke - tegenstanders te overtuigen. De overstroming in 1916 en het voedseltekort in de eerste wereldoorlog werden door de Zuiderzeevereeniging als geschenken uit de hemel beschouwd.
Met deze twee feiten kon de tegenstanders van demping en inpoldering de genadeslag worden toegebracht. Het is wellicht nog eens interessant te herhalen welke terminolgie gebruikt werd om de inpoldering van de Zuiderzee te bepleiten. In februari 1916 gaf de Zuiderzeevereeniging een publicatie uit, waarin een aantal artikelen werden herdrukt, die in enkele kranten onder meer door mr G. Vissering (voorzitter van de vereniging) waren geschreven.
In het Voorwoord schrijft het dagelijks bestuur onder meer: "Eenige tegenstanders van de afsluiting en gedeeltelijkee drooglegging, die hun kracht gewoonlijk meer zoeken in felle woorden dan in deugdelijke argumenten hebben ook thans niet verzuimd hun stem te verheffen tegen de voorstellen der Zuidzee-Vereeniging".
Een voorbeeld van gezwollen taal in de brochuren: "Sedert vele jaren is een groep van intelectueele en ondernemende mannen doende om op de groote belangen van de afsluiting en de gedeeltelijke drooglegging der Zuiderzee aan te dringen; goed overdachte plannen zijn tot in alle kleinigheden uitgewerkt en na ernstige bestudeering door eerste technische mannen voor uitvoer verklaard; men schonk wel aandacht aan die plannen, in de pers werden zij besproken, in den regel in welwillenden en bemoedigenden toon, maar evenals bij de Haarlemmermeer is het Nederlandsche volk weder traag geweest in het verwerken van deze gedacht, in de aanvaarding van dit grootsche plan, men gevoelde niet de dringende noodzaak om als verdediging tegen de woedende baren onverwijld dit werk te ondernemen, en bleef dus ook koel voor de veel grootere economische voordeelen; men bleef dus beschouwen, wikken en wegen; ja erger nog: de groote menigte gaf zich nauwelijks de moeite dit plan ook maar een oogenblik met ernst te onderzoeken, en schonk nog al te veel geloof aan een groep ijveraars tegen de afsluiting en drooglegging".
Het voert te ver om hier alles te herhalen wat in die jaren werd beweerd. De acht technische nota's van Lely (het "plan-Lely"), waarvan de laatste in 1892 verscheen, hadden betrekking op een plan de Zuiderzee af te sluiten en het maken van vier polders in het afgesloten gebied. Hoewel Lely altijd de geestelijke vader van de Zuiderzeewerken wordt genoemd, blijkt geen enkele grondgedachte van het plan (dat door de tegenstanders 'een knap studentenontwerp' werd genoemd) van hem afkomstig te zijn.
En tijdens de verdere ontwikkeling van het plan en de uitvoering van de Zuiderzeewerken werd zovéél veranderd, dat van het oorspronkelijk plan-Lely weinig overbleef. Een van die wijzigingen was dat bij Lemmer de aansluiting van de meerdijk van de noordoostelijke polder 12 kilometer naar het westen moest worden verplaatst. Verschillende wetsontwerpen werden ingediend, maar steeds liet de regering de zaak rusten en het duurde tot 1916 voordat het definitieve wetsontwerp werd ingediend.
Maar met verschillende amendementen en moties in de Tweede Kamer werd er nog op allerlei manieren gesleuteld aan het plan voor afsluiting en - gedeeltelijke - inpoldering van de Zuiderzee. Op 14 juni 1918 verscheen in de Staatscourant de Wet tot Afsluiting en droogmaking van de Zuiderzee, één der kortste wetten uit het Nederlandse Wetboek, maar wel één met een zeer grote draagwijdte, zoals wij dat nu nog steeds kunnen ervaren.
In 1924 bracht de zogenaamde Commissie-Lovink een rapport uit over de baten, welke van de afsluiting en droogmaking mochten worden verwacht. Dit sterk agrarisch getinte rapport zorgde er voor dat in 1926 de wet tot versnelde uitvoering van de Zuiderzeewerken door de kamer werd aangenomen. Maar het rapport klopte van geen kant. Niet alleen werd de grote verliespost van visserij- en nevenbedrijven eenzijdig gebagatelliseerd, maar bovendien bleek dat de begrotingen tijdens de uitvoering van de Zuiderzeewerken stuk voor stuk zouden worden overschreden. De Tweede Kamer was weer eens gemanipuleerd....
Wat beweerde de Commissie-Lovink "deskundig" over de toekomstige visserij in het IJsselmeer, waarbij moet worden bedacht dat de visserij op het IJsselmeer nu praktisch is uitgestorven? Lovink c.s. waren van mening dat als bijkomstige voordelen van de afsluitdijk de mogelijkheid mocht worden genoemd het IJsselmeer tot een zeer rijk viswater te maken.
Verwezen werd naar een rapport van de Nederlandsche Heidemaatschappij uit 1905 waarin de aandacht werd gevestigd op de bijzondere geschiktheid van het IJsselmeer (dat nog niet eens bestond!! VdZ) voor de vermeerdering van verschillende hier te lande voorkomende zoetwatervissen. "Wanneer door een doelmatig bevissen, waarbij de waardevolle vissen gespaard worden, zolang ze nog te klein zijn en door het uitzetten van nieuwe marktwaardige vissoorten, gezorgd wordt, dat op het IJsselmeer een rijke visstand ontstaat en bewaard blijft, dan zal op het IJsselmeer ongetwijfeld een bloeiend visserijbedrijf kunnen worden gedreven."
Het visserijverhaal is nooit meer geweest dan een verzinsel, zoals ook de kosten van de uitvoering laag werden gehouden en de baten hoog. Dat alles om de Tweede Kamer om te krijgen en de Zuiderzeewerken te laten uitvoeren.
In het volgende stuk ga ik in op de start van de Zuiderzeewerken, de waarde van de Zuiderzee en die van het IJsselmeer, waarbij vooral nog eens de "gouden toekomst van de IJsselmeervisserij" onder de loep wordt genomen.
De afsluiting en de gevolgen.
Wat uitgestorven is keert niet weer.
Nadat in 1918 de Zuiderzee-wet in de Tweede Kamer was aangenomen kon het grote werk beginnen. De Zuiderzeewerken hielden in: het leggen van een Afsluitdijk van de Noord-Hollandse kust naar de Friese kust en het droogmaken van 4 polders, t.w. de Noordwestelijke polder (Wieringermeer), de Zuidwestelijke polder (Markerwaard), de Zuidoostelijke polder (Flevoland) en de Noordoostelijke polder (ook wel de Urkerpolder genoemd).
Hiermee zou circa 221.000 ha land worden gewonnen. Daarnaast zou er een IJsselmeer overblijven van circa 120.000 ha. Drie doelen had men voor ogen: 1. grotere veiligheid tegen stormvloeden; 2. vorming van een zoetwaterbekken en 3. vergroting van het landbouwareaal. Hoogst respectabele doelen nietwaar?
Maar allereerst moest de Zuiderzee worden afgesloten. Op 29 juni 1920 werd begonnen met de afsluiting door het Amsteldiep, een diepe stroomgeul tussen de Noord-Hollandse kust en het eiland Wieringen. Het werk was nog maar nauwelijks begonnen of de overheid moest vanwege financiële problemen besluiten het werk in een langzamer tempo voort te zetten.
De 2 1/2 km lange dijk kwam gereed in 1925, waardoor Wieringen niet langer een eiland was. Nu kon het eigenlijke werk beginnen, namelijk het dijkvak naar Zurig aan de Friese kust. Het werk zou echter niet volgens bestek worden uitgevoerd, omdat men had ontdekt, dat het gebruik van keileem beter zou zijn dan van klei. Omdat voor het gebruiken van keileem ander materiaal nodig was moest de aannemingssom met honderdduizend gulden worden verhoogd. In 1926 werd begonnen met het werk.
Gemakkelijk was het niet om in het soms snel stromende water de dijk aan te leggen en het kostte dan ook de grootste moeite het laatste gat te dichten. Het was zelfs een dubbeltje op zijn kant. Maar goed op 28 mei 1932 (om 13,02 uur) werd de Afsluitdijk gesloten. De stoomfluiten en sirenes van de aanwezige schepen lieten hun overwinningskreten horen, in de vissersplaatsen werden de vlaggen halfstok gehangen.
Als de Afsluitdijk nu zou zijn gebouwd, zou ongetwijfeld een Oosterschelde-oplossing zijn gekozen: een open verbinding tussen IJsselmeer en Waddenzee, welke met schuiven zou kunnen worden afgesloten wanneer dat wenselijk was. Maar goed, gedane zaken nemen geen keer. Ik kom daar op terug.
Wát was die Zuiderzee, die zo nodig moest worden afgesloten eigenlijk? Het is interessant dat nog eens te formuleren. De Zuiderzee was weliswaar niet het grootste, maar wel het merkwaardigste brak-watergebied in Europa. Het was niet alleen buitengewoon visrijk, maar telde ook dieren- en plantensoorten, welke elders niet, of slechts op zeer verafgelegen plaatsen op onze aarde werden gevonden. Men heeft de Zuiderzee dan ook wel eens een natuurmonument van de eerste orde genoemd.
De Zuiderzee was geheel anders dan de Noordzee en er waren talrijke bijzondere omstandigheden die het milieu van dit gebied beïnvloedden, zoals diepte, temperatuur en het zoutgehalte. Omstreeks 1920 werd een breed en uitvoerig onderzoek, een soort inventarisatie, naar de aanwezigheid van flora en fauna gedaan van de Zuiderzee.
Een aantal biologen begon zich namelijk rekenschap te geven van het feit dat een zeer merkwaardig brakwatergebied, uniek in Europa, zou gaan verdwijnen en daarmee tevens het woongebied van soorten planten en dieren, welke hier en nergens anders werden aangetroffen. Deze belangstelling sproot overigens niet voort uit een ongerustheid bij die biologen, welke had kunnen uitmonden in een protest tegen afsluiting van de Zuiderzee. Nee, het was louter nieuwsgierigheid naar de vraag, welke soorten zich zouden kunnen handhaven en welke tot verdwijnen gedoemd zouden zijn.
De resultaten van het onderzoek werden vastgelegd in de monografie van een brak-watergebied, getiteld 'Flora en fauna van de Zuiderzee', welke ter gelegenheid van het 50-jarige bestaan van de Nederlandsche Dierkundige Vereeniging in 1922 is uitgekomen. Het zou op deze plaats te ver gaan alle planten en dieren te noemen, welke in deze monografie voorkomen, maar een uitzondering maak ik hier voor typische Zuiderzeedieren als de Zuiderzeeharing, de Zuiderzeekrab, de Zuiderzeebot en de ansjovis. Daarnaast werden garnalen, vele soorten schelpdieren, sprot, spiering, zalm, zeeforel, aal, botervis, zeehonden en zelfs bruinvissen in de Zuiderzee aangetroffen. In 1960 werd nog een dode bruinvis aan de dijk bij Medemblik gevonden!
De inventarisatie van de flora en fauna van de Zuiderzee was een onderzoek op de valreep; tien jaar later, in 1932, was de Zuiderzee afgesloten en waren de meeste planten- en diersoorten tot de dood veroordeeld. We zullen later in mijn verhaal over het IJsselmeer lezen, dat die tendens is doorgegaan en dat er op den duur inderdaad over 'dood water' zal moeten worden gesproken.
De sluiting van de Afsluitdijk deed de Zuiderzee als zoutwatermilieu ophouden te bestaan. De getijbeweging verviel en daarmee werd het gebied van zeearm tot binnenmeer; de naam Zuiderzee werd vervangen door IJsselmeer. Laten we nog even stilstaan bij de Afsluitdijk. Bij de bouw is nog lang aan de mogelijkheid gedacht om een dubbelsporige spoorlijn over deze dijk aan te leggen. In de eerste plannen werd die spoorlijn beschouwd als een van de grote voordelen voor het maken van de Afsluitdijk.
Een weg voor het autoverkeer vond men niet erg nodig, maar dat veranderde allengs en op den duur kwam op de dijk een weg van 6 meter breed plus een rijwielpad van 1 1/2 meter. De opening van deze weg op 25 september 1933 betekende ook het gereedkomen van de Afsluitdijk. In het tijdvak 1933-1939 reden gemiddeld 700 auto's per dag over de dijk. Pas na de Tweede Wereldoorlog werd definitief afgezien van het aanleggen van een spoorweg.
Een verstandig besluit? Ik weet het niet. Het is merkwaardig dat bij de jarenlange discussie over de spoorwegverbinding tussen de Randstad en het noorden van Nederland nooit meer aan de mogelijkheid is gedacht een spoorlijn over de Afsluitdijk aan te leggen. Een gemiste kans? Tussen 1933 en 1968 zijn er veel veranderingen aan de weg aangebracht. Het wegdek bestond bij de militaire verdedigingswerken, waar het gemakkelijk moest kunnen worden opgebroken, uit klinkers!
Toen het verkeer intensiever werd, werden de klinkers deels vervangen door betonplaten en weer later werd alles vervangen door dit soort platen. Pas in 1968 werd begonnen met het verdubbelen van de weg. Nu kwamen er twee banen, elk van 7 1/2 meter breed, met vluchtstroken en een 3 1/2 meter brede weg voor langzaam verkeer. Een deel van deze uitbreiding kwam te liggen op de strook, welke was bestemd voor de spoorweg.
Aquarel van Roeland Koning uit 1932: "Arbeiders bij de uitwateringssluizen te Den Oever".
Het verplaatsen van de 5 ton zware vuurtoren op de Afsluitdijk van de Zuiderzee, bij de afwateringssluizen door bemiddeling van 't loodswezen.
Veel mensen aan de oevers van de Zuiderzee verdienden op een of andere manier aan de visserij een boterham en al vroeg heeft de visvangst dan ook een belangrijk middel van bestaan opgeleverd. Denk aan de scheepswerven, de zeilmakerijen, de rokerijen, de mastenmakers, de scheepssmeden, de zouterijen, de nettenmakerijen, de kuiperijen en de touwslagerijen.
De Zuiderzee heeft veel soorten vis gekend; in het oostelijk deel werd in de 14de eeuw nabij de monding van de IJssel zoetwatervis, zoals zalm en steur gevangen. Ook het zuidwestelijk deel bevatte voornamelijk zoet water, waarin riviervissen, zoals zalm, steur, brasem, baars en karper gevangen werd. In het noorden werd in die tijd zoutwatervis, zoals haring aangetroffen.
In de loop van de 16de en 17de eeuw drong het zoute Noordzeewater steeds verder de Zuiderzeekom binnen, waardoor de riviervisvangsten verminderden en steeds grotere hoeveelheden haring en ansjovis werd aangetroffen. In de Zuiderzee kwamen ongeveer vierentwintig vissoorten en enige schaal- en schelpdieren regelmatig voor. Gedurende eeuwen hadden de vissers de Zuiderzeecultuur mee helpen vormen, in stand gehouden en ontwikkeld.
Door de afsluiting van de Zuiderzee had dit cultuurpatroon haar voedingsbodem verloren. Aanvankelijk trachtten de vissers nog door te blijven vissen. Maar door het wegblijven van de van ouds bekende vissoorten (haring, ansjovis) werd dat moeilijk en door de inpolderingen verloren de vissers steeds meer van hun werkterrein, ik kom daar in een volgend verhaal op terug.
In de roman van Jef Last "Zuiderzee" uit 1934, met Urker jongens in de hoofdrol, staat op blz. 294 het volgende liedje:
Eerst de zee en nu de netten
nam men van de Urkers af
en zoo delft men, schop voor schopje
langzaam aan des visschers graf
overmaat van flinke paling
en nu jaagt men ons naar huis
gaat de heele vloot naar huis toe
zwaarder wordt dan nog ons kruis
was ik zelf een Urker visscher
of ik kwaad deed of wel goed
sterven zou ik op mijn netten
badend in mijn paupers bloed.
Reactie plaatsen
Reacties