Blokhuis in Lemmer
Inleiding
Van ongeveer 400 tot 200 voor Chr. begon langzamerhand een Friese cultuur te ontstaan die rond het begin van de jaartelling door de Romeinen Frisii werden genoemd.
Frisia Magna
Graven in West-Frisia
Gebied van de huidige provincie Friesland
Graven van Midden-Friesland
Hij werd op 10 april 1101 vermoord door Friezen onder leiding van de bisschop van Utrecht. Hiermee begon de periode van Friese vrijheid, waarin de Friezen zichzelf min of meer zelfstandig bestuurden, ondanks aanspraken van Holland en Utrecht op het gebied, dat zij echter niet onder hun gezag konden krijgen.
Tot 1101 hebben de bronnen het over Friese graven, maar in dat jaar krijgt Floris II een toevoeging; hij wordt genoemd als Florentius comes de Hollant, graaf van Holland. De graven hierna hielden het bij deze ene titel, totdat Floris V in 1291 besloot zich graaf van Holland en Zeeland en heer van Friesland te noemen.
Aan het begin van de middeleeuwen strekte Groter-Friesland zich uit van het Zwin, bij wat nu de Belgische grens aan de kust is, tot aan de rivier Wezer in Duitsland. In de 7e eeuw was het onafhankelijk. Het begin van de 8e eeuw is bekend vanwege de Friese koning Radboud en de missionaris Bonifatius. Na de inlijving in het Frankenrijk, in 719 door Karel Martel, bestond Friesland, volgens de Lex Frisionum (= de Friese wet), uit drie delen: het gebied tussen het Zwin en Vlie (West-Frisia), het gebied tussen Vlie en Lauwers (Midden-Frisia) en het gebied tussen Lauwers en Wezer (Oost-Frisia).
In het eerstgenoemde deel ontwikkelde zich sinds circa 1000 het graafschap Holland. Wat nu West-Friesland heet, werd na een periode van strijd in 1287 ingelijfd door graaf Floris V van Holland. Dat jaar vond de Sint-Luciavloed plaats, een overstroming die de Zuiderzee tussen West-Friesland en de overige delen van Friesland aanzienlijk verbreedde en contact tussen beide delen in de toekomst enorm zou bemoeilijken. De overige delen behielden zelfstandigheid omdat geen enkele graaf of hertog het gebied onder zijn controle kon krijgen. Bij de Opstalboom vond op basis van de Friese wet in de 13e en 14e eeuw een centrale rechtspraak plaats voor de overgebleven zelfstandige regio's: de Zeven Friese Zeelanden.
Pogingen van de Hollandse graven en hun verbondenen om Friesland te onderwerpen mislukten telkens, en dit definitief in 1345 met de Slag bij Warns, waarin een Hollands-Henegouws ridderleger werd verslagen door een Fries boerenleger. De overgang tussen hoge en late middeleeuwen is een periode waarin een groot aantal kloosters in Friesland werd gesticht. Hun macht vergrootte zich door de rijkdom die zij verwierven met inpolderingen en droogleggingen. Naast de kloosterabten ontwikkelden veel Friese hoofdelingen zich tot lokale edellieden, overigens zonder deze titel te (willen) dragen, want dat zou hen verplichten om het leenmanschap te aanvaarden van hogere adel buiten Friesland.
De zogenaamde Friese Vrijheid gaf als keerzijde het ontbreken van centraal bestuur te zien in een langdurige vete tussen zogenaamde Vetkopers en Schieringers, waarin de eerstgenoemde partij haar belangen verbond met machten buiten Friesland, en de laatstgenoemde die tot Friesland wilde beperken. In de 14e eeuw kreeg de niet-Friese stad Groningen steeds meer macht in de Ommelanden tussen Lauwers en Eems.
Lemmer lag aan de Zuiderzee op een kwetsbare plaats en werd vaak onder Hollandse invloed gebracht.
Jan van Beieren, die door de Schieringers als beschermheer naar Friesland was geroepen. Hij werd ook wel Jan zonder Genade, genoemd en hij zal in Lemmer zeker geen populaire figuur zijn geweest. In januari 1425 was Jan van Beieren door vergiftiging overleden – vermoedelijk waren de hoeken van de bladzijden van zijn gebedenboek vergiftigd.
De Lemmer, onrustige tijden
Onder hertog Jan van Beieren (ca. 1374 - 5 januari 1425, bijgenaamd 'Jan zonder Genade' en als hertog van Beieren-Straubing Jan III genoemd, was een niet-gewijde prins-bisschop van Luik, die een grote rol speelde in de Hoekse en Kabeljauwse Twisten, werd hier in 1421 door de Hollanders een sterk blokhuis gebouwd, welks bezetting heer Floris van Alkemade tot hoofdman had.
In 1421 ging hij met Jan van Beieren strijden tegen de Friezen. Als kapitein-generaal werd Floris belast met de verdediging van het blokhuis in Lemmer. In 1422 werd het blokhuis bestormd en Floris werd gevangen genomen en later gedood. Nog in den winter van hetzelfde jaar des Vrijdaeges voor S. Cecilien, zyn die Friesen ouer en cranck ys gecoemen voor thuis, ende hebben dat met behendicheit geuonnen. Daarbij werd o.a de heer Floris door de Friezen doet geslaegen (Floris van Alkemade, geboren ± 1355, overleden op 18 jan 1422 te Lemmer, zoon van IJsbrand Florisz en Aleid van Poelgeest), en vervolgens de sterkte verwoest en met den grond gelijk gemaakt.
Een voorbeeld van hoe een blokhuis er toen uit zag.
Ruim honderd jaren, nadat bovengenoemd blokhuis door de Friezen gesloopt was, verliet de graaf van Meurs met zijne Geldersche krijgsknechten Makkum, en trok daarmee naar de Lemmer, waar hij in juli 1522 op den dijk aan de haven een blokhuis liet bouwen,omgeven met een breede grachten en een dikke aarden wal.
Daartoe had hij alle Geldersche-gezinde steden en grietenijen in Friesland aangeschreven, om werkkrachten naar de Lemmer te zenden, op straffe van zware boete en brandschatting. Een lang bestaan had deze sterkte echter niet, want in november 1523, nadat Slooten veroverd was, gaf de Geldersche bezetting in de Lemmer op de komst der Bourgondiers, het blokhuis prijs, dat weldra daarop door de "huysluyden uitgeroert ende slecht gemaeckt" werd, en waardoor aan Karel van Egmond het laatste bolwerk zijner macht in Friesland ontviel.
In de Geschiedenissen Kerckelyck ende Wereldtlyck van Friesland Oost ende West van Christianus Schotanus, hoogleraar te Franeker, uitgegeven aldaar in 1658, staat vermeld, _t.a.v. het jaar 1421 vermeld: "siende oock dat op de Lemmer aen de Suyder-Zee een Blockhuys ghemaeckt werde tot geen ander eynde dan om haer volkomelijckte bedwingen" en _t.a.v. het Jaar 1422: "Alsoo was geheel Frieslandt van de Suyder-Zee aen de Weser toe vereenicht ende had sich den al-ghemeenen Soen onder-worpen alleenlijck weder stonden ende beletteden 's Landt volle bevredinghe der Vry-buyteren twee Vasticheden ende het Hollandtsche Block-huys in de Lemmer.
(Christianus Schotanus (1603-1671) studeerde theologie in Franeker, werd predikant en in 1639 hoogleraar in de Griekse taal aan de Franeker hogeschool. Vanaf 1644 doceerde hij tevens kerkgeschiedenis. Zijn bekendste historische geschriften zijn de Beschryvinge ende chronijck van de heerlickheydt van Friesland (1655), De geschiedenissen kerckelyck en wereldtlyck van Friesland (1658) en Beschrijvinge van de heerlyckheydt van Friesland tusschen 't Flie end de Lauwers (1664). Schotanus' visie op de geschiedenis is anders dan die van zijn nationalistische en praktisch-politiek geöriënteerde voorgangers theocentrisch van aard: hij ziet in de historie de volvoering van een goddelijk plan (Waterbolk 1952, p. 17 en 117-122). Van Lennep noemt hem als bron voor de tocht van Aylva naar Italië en de beschrijving van het wapen van Friesland (Schotanus 1658)
● Het jaar 1422: Het Blockhuys in de Lemmer wonnen de Friesen daer omtrent gheseten die den Hertoch niet gesworen en hadden op den sesthienden november met hulpe van een deel der selve Krijchs-knechten. Sy guamen on-verwacht over swack Ys ende verrasten het Blockhuys: den Casteleyn Floris van Alckemade doodt slaende met het meeren-deel der Soldaten: De rest is nae Hollandt ghesonden ende het Blockhuys gheslecht"
Wat het latere blokhuis betreft: Jaar 1522. "De geldersche soldaat maeckt een Blokhuys in de Lemmer" "Doe brack de Graef op ende bracht de Knechten in de Lemmer. Aldaer onboodt hy alle Geldersche Deelen / bij straffe van de brandt ende maeckte een Blockhuys met een geweldige Wal met wyde ende diepe Grachten tegen d' inval uyt het Sticht".
● Het jaar 1523: Lemmer geeft sich op: "Twee daghen nae 't overgaan van Sloten hebben die in de Lemmer sich op ghelijeke Artyckelen overgegeven. De Vesten zijn voorts door de Huysluyden afgeworpen ende beslecht. De Geldersche waren hier mede gantsch West-Friesland quijt eyndigende hare Heerschappije nae negen Jaren ende eenige dagen".
Mei 1515: Door de Bourgondische verwerving van Friesland raakt Gelre in oorlog met Karel V.
Afdrukken van Wikipedia: Eind 1522: Het hoogtepunt van Gelre's macht.
● Aardrijkskundig Woordenboek "der Nederlanden door A.J., van der Aa. Uitgave Gorinchem 1839 - 51. 13 delen. Lemmer: In 1521 werd hier, door den Gelderschen Stadhouder, tegen de invallen van het Sticht, een sterk blokhuis gebouwd met diepe grachten, doch de Bourgondiërs veroverden het in 1523 en deden het gebouw door de huislieden slechten.
● Aardrijkskundig Woordenboek van Nederland, door P.H. Witkamp. Uitgave Amsterdam 1877. Lemmer of "De Lemmer": Jan, hertog van Beierën, bouwde in 1421 aan 'De Lemmer' een kasteel, dat echter in 1422 tijdens vriezend weder door de Friezen werd bemachtigd, waarbij de Slotvoogd, Heer Floris van Alkemade, werd doodgeslagen. In 1516 werd de Lemmer afgebrand, uitgezonderd de kerk.
In 1521 liet de Geldersche Stadhouder er een blokhuis oprichten, dat echter in november 1523 door de bezetting, op het naderen van de Bourgondiërs, werd verlaten, waardoor Hertog Karel van Egmond het laatste bolwerk zijner macht in Friesland verloor; De sterkte werd op aandrang van den Heer van Wassenaar en George Schenk (Voor keizer Karel V, in de Nederlanden vertegenwoordigd door Margaretha, de landvoogdes, streed hij vooral tegen Gelre, om te beginnen in Friesland. Het lukte hem de Geldersen onder Christoffel, graaf van Meurs, terug te dringen. Ook de Friese vrijheidsstrijder Jancko Douwama kwam met hem in conflict, maar verloor. Schenck veroverde Dokkum, en tenslotte Sloten en Lemmer. Voor de inrichting van het bestuur heeft Friesland veel aan hem te danken. Zijn grote verdienste voor de Friese waterschappen blijkt uit het groot-arbitrament of arbitrament van Schenck. Onder zijn bestuur won de hervorming aan kracht; dit ondanks de strenge plakkaten) door de huislieden onmiddellijk gesloopt".
● Aantekeningen:
Uit een vermelding van Schotanus is op te maken, dat de stichting van het tweede blokhuis plaats had in juli 1522. Dit klopt met het tijdstip aangegeven door Waringa. Uit Schotanus blijkt, dat de overgave van Sloten plaats vond op 9 november 1523; derhalve die van de Lemmer op 11 november 1523. Van der Aa en Witkamp noemen 1521 als jaar waarin het tweede blokhuis is gesticht.
In het licht van Schotanus beschouwd, zijn deze vermeldingen niet juist. Ik houd het jaar 1522 voor goed.
George Schenk, George Schenk van Toutenburg; werd in 1521 namens Karel V stadhouder van Friesland.
(Huislieden = dorpers; dorpsbevolking).
Thans de vraag: waar hebben onze Lemster blokhuizen gestaan. De enige aanwijzing is de vermelding van Waringa, dat de graaf van Meurs in juli 1522 een blokhuis liet bouwen "Op den dijk aan de haven". Uit welke bron Waringa hier putte is, althans mij, onbekend.
Aannemende, dat deze vermelding juist is, dan dringt zich de vraag op: is een blokhuis op een dijk, met een geweldige wal en met wyde ende diepe grachten mogelijk? Ik meen deze vraag ontkennend te moeten beantwoorden. Immers een dergelijke situatie is onbestaanbaar i.v.b. met de waterkerende functie van een dijk.
Deze beide vermeldingen (Waringa en Schotanus) zijn op het eerste gezicht met elkaar in strijd. Zij zullen echter beide hetzelfde blokhuis op het oog hebben.
Blijft over de mogelijkheid, dat het blokhuis van 1522 gestaan heeft op de door de heer Wagenmakers gesuggereerde plaats, aangegeven met een kruis op de onderstaande kaart van 1812*: Dit brengt dan met zich, dat op den dijk dient te worden gelezen als "bij den dijk "of "ter hoogte van den dijk". Dan is de zaak rond.
Deze opvatting verdraagt zich met de vermelding van Schotanus, dat het blokhuis van 1522 is gebouwd tegen d' inval uyt het Sticht, d.w.z. tegen een inval van uit het zuidoosten.
Het bedoelde aangekruiste stuk grond is, inderdaad bijna geheel door sloten omringd. Dit kan geen toeval zijn.
Deze wateren zijn m.i. opzettelijk gegraven. In de bovenstaande aanhalingen is niet sprake van het dempen van de grachten van het blokhuis; wel dat het huis geslecht is. Er was m.i nadien geen reden deze grachten (sloten) dicht te gooien, zodat zij in 1812 nog bestonden. Dit is uiteraard slechts een hypothese.
In mijn jongensjaren was een stuk van deze grachten nog in takt; het had de naam: 'It deade gat'. Het mondde uit op de Rien; de 'Jiske Pream' lag er geregeld te laden. Ik nam dit waar, wanneer ik met mijn zeilboot (schouw) passeerde, naar of van het Tjeukemeer. Het lijkt mij, dat 'It deade gat' het stuk water was aan de Westkant van het aangekruiste terrein.
Dr. Mr. H.F.W. Luiking.*
Kaartjes uit 1812
Heeft op deze plek -zie verwijzingspijl - in vroeger jaren een blokhuis gestaan? (noot spanvis: Hoogstwaarschijnlijk is dat wel juist, want als U op de Robles Atlas Kaart beneden klikt, Kunt U het blokhuis zien staan, in vergelijking met waar de kerk staat.) Robles Atlas Lemmer.
- Maar Jan Eric Valkema, kwam met de volgende suggestie: Bijgaand ontvangt u een scan van de Robles Altlas. Echter ik heb deze 180 graden gedraaid. De oorspronkelijke atlas is niet georiënteerd naar het noorden, maar naar het zuiden. Dan zult u zien dat het blokhuis waarschijnlijk achter de Langestreek was gesitueerd. Ook de Kolk, links is duidelijk herkenbaar.
* De Blokhuizen van De Lemmer.
Dankbaar ben ik de heer Luiking, voor zijn zo uitstekend gedocumenteerde gegevens, zowel over 'De Schans', als over de beide blokhuizen. Het lijkt mij aannemelijk dat beide dwangburchten op dezelfde plaats hebben gestaan, waarvan de vermoedelijke plaats is geweest, de door de heer Wagenmakers gevonden merkwaardige vierhoek op de kaart van 1812. Het kan haast onmogelijk iets anders geweest zijn. Dat 'Op den dijk' moest worden gelezen als 'In de nabijheid van de dijk' had ik ook al bevroed en ook in dat opzicht ben ik het met de heer Luiking eens.
Wat het tweede blokhuis betreft, dit zal in 1522 zijn aangelegd, door de Gelderse Hertog, maar niet alleen tegen aanvallen vanuit het Sticht, doch voornamelijk om de Lemster bevolking er onder te houden. Tenslotte waren de Geldersen een vreemde bezetting, evenals een eeuw daarvoor met de Hollanders het geval was geweest.
Over de betekenis van de blokhuizen in het kader van de verdedigingswerken van 'De Lemmer' hoop ik over enige tijd, met welnemen van de redactie uiteraard, terug te komen.
Utrecht, 16 maart 1979 M.P. Kokje.
De verdediging 's werken van 'De Lemmer'.
Wie de kaart van Friesland beziet met al die wateren en meren en poelen en plassen en daarbij bedenkt dat oudtijds niet zoals thans, het tussengelegen terrein was drooggelegd, netjes aangeharkt, en van behoorlijke wegen voorzien, doch dat toen al dat land moeras was, begrijpt niet waarom wij Friezen in de laatste 2000 jaar altijd zo'n last hebben gehad van onze naburen. Wat hadden al die vreemdelingen, die uit alle hemelstreken bij ons kwamen binnenvallen, en ons hun wil trachtten op te leggen, eigenlijk in dit onherbergzame land te zoeken?
Afgezien van al dat water,en die modder (Slykenburg) (In de buurt waar nu Slijkenburg ligt, lag vroeger een boerderij die eigendom was van een klooster. Die droeg de naam 'Slikenborch' (in die streek was veel modder en slijk). Veel borgen of burgen waren gebouwd op een hoogte, een soort terp dus. Veel invloed hadden ook de 'kasteelheren'.
Bij Kuinre lag zo'n kasteel en de 'Heer van Kuinre' noemde zichzelf 'Heer van Kuinre, Stellingwerf, Schoterwerf en Oosterzee'.) was er toch ook, niet zo bijster veel bij ons te halen en bovendien is het Friese klimaat niet bepaald erg aantrekkelijk. Nee, wat het klimaat betreft is Friesland niet de wisseling van 1400.
Daarvoor al had zich op de Gaasterlandse kust, dus ook in onze buurt, een belangrijk gebeuren afgespeeld, bekend als de slag bij Warns (1345) (De slach by Warns was de bezegeling van het gevoel van eenheid tussen de twee Friese gewesten Westergo en Oostergo. Om dit feit te vieren werd de slag ieder jaar op 26 september herdacht, tot in de zestiende eeuw aan toe. Daarna raakte de viering van Onze-Lieve-Vrouwedag, zoals het toen genoemd werd, in onbruik.
De gebeurtenissen rond de Tweede Wereldoorlog leidde tot hernieuwde belangstelling voor 26 september 1345. In 1951 kwam het monument bij het Rode Klif tot stand. Onder het motto 'Leaver dea as slaef', vrij vertaald 'Liever vrij dan onderdrukt', wordt ieder jaar op de laatste zaterdag van september de Slach by Warns herdacht)
Daarin sneuvelde weer een Hollandse graaf: Willem IV, en daar heeft hij altijd spijt van gehad. Het is althans mij onbekend of, en in hoeverre ook Lemsterland daarbij betrokken is geweest,maar het kan moeilijk anders. Waar we stellig wél in betrokken zijn geweest is de inval van graaf Albrecht.
Gedachtenis-tafel van de Heren van Montfoort, 1380. Tussen Maria met kind en Sint Joris de vier heren van Montfoort. Van links naar rechts, Jan I van Montfoort, zijn oudoom Roelof de Rover, zijn oom Willem de Rover en vermoedelijk Hendrik de Rover Willemsz. De eerste drie sneuvelden onder Willem van Henegouwen tijdens de Slag bij Warns. Het is het oudste overgebleven schilderij van Nederland.
Hij landde in 1396 bij Kuinre, versloeg de Friezen bij Schoterzijl, doch moest terug. Hij kwam terug in 1398 en had toen meer succes. Vermoedelijk is bij die gelegenheid de Lemsterhoek verwoest (en nooit weer opgebouwd). De Lemmer is hierbij ongetwijfeld betrokken geweest.
Lang hebben de Hollanders het daarna in Friesland niet uitgehouden. In 1414 moesten zij Stavoren ontruimen en het blokhuis in 'De Lemmer' viel zoals bekend, in 1421.
Tot dusver hadden we weinig last gehad van de Groningers doch deze kwamen in de tweede helft van de 15e eeuw toch nog een graantje meepikken, tussen 1467 en 1491 maakten zij zich meester van geheel Oostergo, doch hun poging om vaste voet te krijgen in Westergo mislukte. Trouwens in 1498 werd Friesland door de Duitse keizer (Maximiliaan) weer eens uit-beleend en wel aan hertog Albrecht van Saksen.
Dit vormde slechts de inleiding tot een meer definitieve toestand: de heerschappij van Spanje. Wel heeft Karel van Gelre, braaf gesteund door onze Greate Pier (Pier van Heemstra), getracht zijn macht in Friesland te vestigen, doch deze was niet bestand tegen Karel V, aan wie hij in 1515, zijn plaats moest inruimen. Later na 1555, werd Philips II onze heerser en die ellende heeft plusminus tot 1590 geduurd.
Alle leed was voor Friesland echter pas geleden, nadat door Prins Maurits in 1594 de stad Groningen, welke door het verraad van Rennenberg (1580) in Spaanse handen was gevallen werd heroverd. Deze militaire actie was een schitterende onderneming en 'De Lemmer' moet daarvan wel iets hebben te zien gekregen.
Maurits, die zelf zijn weg met de troepen over land nam, voerde al zijn zware materiaal langs de IJssel, door de Zuiderzee en via de Wadden naar Groningen, een prachtig voorbeeld van nuttig gebruik van waterwegen, waarin hij trouwens een meester was.
Na de Romeinen, Franken, Noormannen, Hollanders, Utrechters, Groningers, Saksers, Geldersen, Bourgondiërs en Spanjaarden kregen we later nog de Fransen (1795-1813) de Engelsen (1799) en als 13de de Duitsers (1940-1945) te zien, want deze waren hier immers nog nooit geweest.
Eén ding blijkt uit dit alles wel zonneklaar: Friesland is tot 1600 nimmer een rustige woonplaats geweest en daarom is het niet te verwonderen dat er in Friesland op verschillende plaatsen (w.o. De Lemmer) verdedigingswerken zijn geweest. Behalve de bemuurde steden en stinsen waren er hier en daar Schansen. Een daarvan was die in Lemmer, waarvan we echter op geen eeuw nauwkeurig weten wanneer zij is aangelegd.
Wel staat vast dat ze er in de 16e eeuw was en ook dat zij toen haar functie heeft uitgeoefend. Zij moet niet bepaald klein zijn geweest (hoewel oorspronkelijk vermoedelijk wel), want als daarin een half vendel soldaten gelegerd kon zijn, zoals in 1577 het geval was, dan heeft zij op de een of andere wijze een 100 tal krijgsleden met alle rompslomp daaraan verbonden kunnen herbergen. Maar waarom lag die Schans dáár?.
Als wij het kaartje van 1812 voor ons nemen en alles wat daarop aan water voorkomt blauw verven, valt ons een driehoek op, welke voor 90% door water is omgeven. Dit is de driehoek begrensd door enerzijds de Zuiderzee en naar de andere zijde door de haven, de uitmonding van de Zijlroede met de Lemsterrien tenslotte aan de Noordkant geheel door de Rien. Het lijkt dan ook geen toeval dat onze Schans binnen deze "strategische driehoek" is komen te liggen, want niet uit 't oog moet worden verloren dat deze naar het Noorden wel volkomen gedekt zal zijn geweest, door de moerassen aan de overkant van de Rien.
De Schans lag natuurlijk bij de dijk, en moet wel evenals deze dijk uit de gemene middelen van de regio zijn aangelegd. Beide waren immers in het algemeen belang. Tegen het gevaar uit het Westen, dat kennelijk niet zo groot moet zijn geweest, kon men zich vermoedelijk voldoende dekken door de Schans aan de rechterzijde om te buigen tot aan de haven, waardoor men tevens deze kon controleren. Een vraagstuk blijft, wegens thans ontbrekende gegevens, hoe men zich tegen de niet te ontkennen gevaren vanuit het Oosten kon wapenen. Daar moet een of andere afsluiting zijn geweest.
Vermoedelijk hadden de beide "dwangburchten" van 1421 en 1522 tevens de taak op de Oostelijke toegang te letten. Onbegrijpelijk zou het zijn als de Hollanders en de Geldersen dat wèl hadden gedaan en de Lemsters nooit.
Wij, van zoveel eeuwen later, zullen er nooit meer achter komen hoe dat vroeger allemaal geweest is. Het is ook geen vraagstuk dat een militair achteraf wel even kan oplossen. De noodzakelijkheden en mogelijkheden van een verdedigingswerk wisselen met het tijdperk. Het maakt natuurlijk enorm verschil of de verdediging moet worden gevoerd met pijl en boog of met vuurwapens, en dan blijkt de vraag nog of men bewapend is met de befaamde kruisboog, het musket of een modem automatisch vuurwapen.
Wel kan ik geloof ik zeggen, dat onze Schans in haar oorsprong vrij oud moet zijn, omdat zij, als haar opzet zou zijn geweest het latere Lemmer te ontdekken, toch wel verkeerd moet liggen. Ik zou haar dan eerder ter weerszijden van de haveningang hebben aangelegd.
Het blijft mogelijk en dat kan wellicht een groot toeval zijn, dat er in de toekomst nog eens bij graafwerken iets belangrijks te voorschijn komt. Omdat het betrokken terrein wel langzamerhand totaal is herbouwd, is dat een heel moeilijke zaak. Als men in de Schans eens een aantal "coupures" maakte dan kwam er bepaald wel iets voor de dag. Maar ik zie nog niet zo gauw een burgemeester of een wethouder zoiets ondernemen. Als er eens niets wordt gevonden kun je de Lemsters tot hier in Utrecht horen lachen!
Wat De Lemmer echter broodnodig heeft is een "Geschiedenis van de Gemeente Lemsterland" met een zo uitvoerig mogelijke documentatie. Thans kan iedereen wel een mooi verhaaltje vertellen maar je moet niet vragen waar hij het vandaan haalt. Soms lijkt het bepaald de duim van de schrijver of spreker. Van het verhaal in de Leeuwarder Courant van 90 jaar geleden (Tussen Flie en Lauwers) is de schrijver (Waringa) bekend en die heeft stellig zijn bronnen gehad. Welke waren dat?
En dan is er ook in de eerste jaren van de Duitse bezetting een "Geschiedenis van Lemsterland" in het Volksblad (?) van een mij onbekende schrijver. Ik heb enkele brokstukken van dat verhaal. Wie was die auteur en was het Volksblad niet zoiets als het zondags-bijvoegsel van "Het Volk"?
Hiermede meen ik de taak, welke ik aan mezelf gesteld had, rijkelijk te hebben vervuld. Moge het anderen en jongeren aansporen hun aandacht hieraan te geven en te voorkomen dat veel waardevols als waardeloos wordt weggesmeten.
M. P. Kokje, Utrecht.
De Schans is inderdaad 'DE' Schans van eertijds.
Tot deze conclusie was ik al eerder gekomen in mijn ingezonden stuk in de Z.Fr. van 28 april 1967. Ik zag toen het oude verdedigingswerk om zo te zeggen vóór mij in wat thans "de Schans" heet. Naderhand, toen bleek dat er nimmer iets boven de grond is gekomen dat daarvoor enig bewijs opleverde, ben ik gaan twijfelen.
Als er in al die eeuwen nooit iets als bewijsstuk is gevonden, dan vormt zulks normaal een ernstige waarschuwing. Welnu, er is inderdaad wel eens iets te voorschijn gekomen. Zulke zaken hoor je in de Lemmer blijkbaar nooit zo maar opeens.
Uit Dokkum kwam het met het Dokkumer lokaaltje en uit de Lemmer met de oude stoomtram, of was het nog de trekschuit.
En misschien had ik er nimmer iets van vernomen, als de heer S. van der Wal, uit de Schoolstraat 17, het niet had opgebracht mij, ondanks zijn vier bevroren vingertoppen, een brief te schrijven en mij mede te delen, dat zijn vriend Beerte Frankema, uit de Zuiderzeestraat 3, hem iets had meegedeeld over een vondst bij herstelwerkzaamheden aan de Schans in de jaren van voor de Tweede Wereld Oorlog. Hij was toen nog zeer jong (geboren omtrent 1924), maar was er toch zelf bij geweest.
Hij vertelde mij, dat door het zware wegverkeer over de Schans, gaandeweg scheuren waren ontstaan in de steunmuren aan de zijde van het Achterom, zodat het noodzakelijk was op die plaats een betonnen vervanging aan te brengen.
Bij het graafwerk waren op verschillende plaatsen oude kanonskogels gevonden welke jarenlang in het magazijn van de firma Frankema, in een hoek hadden gelegen, en thans zich in de Oudheidskamer zouden bevinden dacht hij. Dat zich aldaar, een vijftal van die projectielen bevonden, was ik al via de inventaris van de O. K. (onder kavel nr. 42) gewaargeworden.
Ik nam evenwel aan, dat deze, zoals in de toelichting staat vermeld, inderdaad afkomstig waren van de beschieting door de Engelsen in 1799. Er zijn toen heel wat meer dan 5 van die projectielen op 'De Lemmer' neer gekomen, Als men het precies wil weten moet er een deskundige bijkomen. Het moet niet zo moeilijk zijn om te constateren of ze inderdaad afkomstig zijn van scheepsgeschut van die tijd.
Het zal evenzo erg interessant zijn om die kanonskogels uit de Schans, als die ooit ergens op mochten opduiken, te verifiëren en te dateren, maar voor mij is op dit ogenblik het allerbelangrijkste dat zij in de Schans gevonden zijn. En die wetenschap dank ik aan de heren van der Wal en Frankema.
M. P. Kokje, Utrecht.
Reactie plaatsen
Reacties