Heel vroeger was ons land in districten verdeeld, waarvoor tal van benamingen bestonden: baljuwschap (Holland), ammanie of markizaat (Brabant), kasselrij (Vlaanderen, drostambt (Overijssel) en het onderwerp van dit stuk, de grietenij in Friesland. Hier waren de kwartieren Westergo, Oostergo en de Zevenwouden in districten verdeeld en tussen 1300 en 1500 verder opgedeeld in grietenijen. Een grietenij werd bestuurd door een grietman (letterlijk: “hij die groet”).
De grietmannen ressorteerden direct onder de gewestelijke landsheer (de stadhouder) en oefenden namens deze het bestuur en de hoge rechtsmacht in hun ambtsgebied uit. Zij zorgden voor de rechtsspraak en belastinginning en waren belast met het handhaven van orde en veiligheid.
Op het platteland is het overwicht van de adel (tot de Franse tijd) altijd groot geweest. Veel adellijke families leverden kandidaten voor alle leidinggevende posities in de militaire, kerkelijke en juridische hiërarchie. Ook in de Statenvergaderingen had de plattelandsaristocratie altijd een overwicht. Grietmannen, bijna altijd ook hoofdelingen, werden belast met het recht in hun grietenij, maar in de loop der jaren was het pakket bestuurlijke taken verzwaard. De grietmannen hielden zich in het algemeen verre van de democratie en heersten als koningen in hun ambtsgebied. In hoeverre dat ook in De Lemmer het geval is geweest is moeilijk na te gaan. Wel is bekend dat sommige grietmannen van Lemsterland veel hebben gedaan voor de economische ontwikkeling van dit gebied.
De grietmannen vormden een hecht team, waarvan de leden elkaar de mooiste banen en belangrijkste posities toespeelden. Mede hierdoor zijn eeuwenlang de sleutelposities in Friesland binnen een klein aantal families gehouden.
Het was niet ongebruikelijk dat een grietman van een bepaald gebied ook grietman was van een ander gebied. Bij de vrede in 1524, toen Karel V door de Friezen als landsheer erkend werd, beloofde hij aan dit fenomeen een eind te maken.. In 1539 blijkt echter een en dezelfde persoon grietman te zijn over Doniawerstal en Lemsterland. Na protesten werd deze combinatie ongedaan gemaakt, en nu voorgoed. Misschien kan deze gebeurtenis de aanleiding geweest zijn dat de scheiding door de keizerlandsheer tot uitdrukking is gebracht in het wapen: beide grietenijen hadden een keizerlijk embleem, bol met kruis, met dien verstande dat de rode arm komende van de kant van het wapenschild bij Lemsterland het stuk op de hand draagt, maar bij Doniawerstal dit met kruis neerwaarts met de hand vasthoudt.
Wapen van Lemsterland.
Wapen van Doniawerstal.
Een middeleeuwse grietenij van de omvang van het huidige Lemsterland schijnt er er nooit geweest te zijn. Wel bestond Oosterzee als gebied: in 1313, 1395, 1399, 1408, 1456 (Aestersemerland). In de Encyclopedie van Friesland staat, dat Lemsterland als grietenij teruggaat op dit Oosterzee, maar men dient op te vatten, alsof onder dit laatste telkens De Lemmer mede begrepen is geweest. Het is aangetoond, dat de Lemmer-drie-dorpen (Lemmer, Eesterga, Follega) apart stonden. Vooral Oosterzee was een oude plaats en oorspronkelijk waarschijnlijk de belangrijkste nederzetting in de streek.
De naam wordt reeds in 1132 genoemd en ook daarna veelvuldig in de 14de en `15de eeuw. In en na de 16de eeuw kwamen er stinzen voor, Edelmans woningen met name van grietmannen zoals Jauke Oosterzee (grietman van 1500 tot 1517) en Christiaan Johannes Oosterzee (grietman van 1609 tot 1635). In Oosterzee-Buren herinnert een historisch pand aan de tijd, dat Oosterzee het belangrijkste dorp in Lemsterland was en in dat pand, het `Koopmanshuis`, hebben vanaf 1500 de grietmannen van Lemsterland gewoond. Pas in de 17de eeuw werd het grietmanshuis, “Andringastate” op het Schulpen in De Lemmer gebouwd en zetelden voortaan de grietmannen van Lemsterland in De Lemmer.
Foto van een schilderij van Andringa-State, haven en zeesluis in de 18de eeuw.
Lijst grietmannen in Lemsterland
15.. Oosterzee (Jancke)
1497 Jongema (Edo van)
1498 Sthijntiema (Augustinus)
1521 Visscher (Pieter)
1523 Heresz (Nolle)
1539 Piers (Kerste)
1541 Roorda (Frederik van)
157. Benckes (Sibrand)
1571 Sthijntiema (Idzard)
1580 Anskes (Pier)
1585 Auckes (Jaen)
1609 Oosterzee (Christiaan Johannes)
1635 Oosterzee (Ciprianus)
1641 Frederik van Roorda 1641 - 1665[1]
1665 Fockens (Sako)
1666 Andringa (Tinco van)
1689 Scheltinga (Regnerus van)
1692 Andringa (Regnerus van)
1741 Lycklama a Nijeholt (Regnerus)
1751 Kempenaer (Daniel Livius de)
1772 Kempenaer (Regnerus Livius van Andringa de)
(bron: Hobbe Baerdt van Sminia, Nieuwe naamlijst van grietmannen, 1837 en aangevuld door A.J. Andrea, Nalezing, 1893)
en daarna:
1795 begin grietmanloze periode
1816 Kempenaer (Antoon Anne van Andringa de)
1825 Kempenaer (? Van Andringa de)
1836 Kempenaer (Wilco van Andringa de)
1851 einde grietenijen
Van de eerste grietmannen van Lemsterland is weinig bekend. Volgens de lijst van Baerdt van Sminia, zou Edo Jongema in 1497 grietman van Lemsterland zijn geweest. Aangezien de opgegeven bron, een genealogisch register door Upco van Barmania, berustend bij het Rijksarchief te Leeuwarden in een 16de eeuws exemplaar en een midden 17de eeuws, géén functie van grietman over Lemster Vijfgae van Edo Jongema vermeldt, moet hier een vergissing zijn gemaakt, zodat we Jongema als grietman dienen te schrappen. Verder wordt vermeld dat in 1498 Augustinus Sthyntiema grietman zou zijn geweest, overigens zonder bronopgave. In dat jaar werd hertog Albrecht van Saksen gouverneur van Friesland. Hij kan Sthyntiema hebben benoemd over Oosterzeeland en Lemsterdriegae, in personele samenvoeging, niet over één enkel grietenij Lemsterland (Lemster Vijfgae) aangezien deze nog in 1503 in de administratie van dezelfde hertog niet bestond Augustinus Sthijntiema sneuvelde overigens op 10 juni 1498 (hij was nog maar kort grietman) bij Laxum in Gaasterland.. En er zou nog een Jancke Oosterzee in 15.. als grietman hebben bestaan volgens Baerdt van Sminia. Ook weer zonder bron te noemen.
Met een datering zonder tiental en eenheid is het begin van de grietenij uiteraard niet te verklaren. De tijdgenoot Peter van Thabor vermeldt in zijn kroniek dat de Saksische hertogen de rechterlijke indeling van het plattelandsgebied in 16de eeuw veranderd hebben. Tijdens de Gelderse oorlog heeft Lemsterland meermalen van beide partijen een grietman tegelijkertijd gehad. De Lemmer was overigens de laatste sterkte, die door Karel V op Karel van Gelre heroverd is (1523).
Nolle Heresz, sinds 1523 grietman van Lemsterland, werd op 30 september 1524 gearresteerd en in de gevangenis gezet, omdat hij een moordenaar had laten lopen; hij werd in oktober 1526 vrijgelaten. Nolle was ook lid van de commissie voor de dijken.
In 1527 of 1528 werd Pieter Visscher aangesteld als grietman in de plaats van Nolle Heresz. Hij was ook grietman van Doniawerstal. Hij is waarschijnlijk tijdelijk benoemd, want volgens bovenstaande lijst werd Pieter pas in 1539 grietman van Lemsterland.
Over Kerste Piers weten we, dat hem in december 1569 werd opgedragen een vendel soldaten bijeen te brengen en daarover hopman te zijn. Hij moet kort na 1571 zijn overleden. Op 8 februari 1572 werd zijn opvolger Idzard Sthyntiema aangesteld als grietman. In 1574 werd Marten Hankema tot substituut aangesteld wegens ziekte van Sthyntiema.
Over Sybrand Benkesz is wat meer bekend. Nadat Sthyntiema was overleden deed Sybrand Benkesz alle mogelijke moeite om grietman te worden. Karel van Roorda schreef in een brief in 1578 dat Sybrand Benkesz voortdurend “sere hoeffvaerdich, loeslic ende subreptivelik” naar het grietmanschap en dijkgraafschap gedongen had en dat hem dit ook “doer instantie van eenige hoefflingen” zou zijn gelukt, als Roorda zich daartegen niet krachtig had verzet, zeggende, dat daartoe “voirgaende nominatie van S.G.” (Zijne Genade de Stadhouder Rennenberg) nodig was. Toen probeerde hij het provisionele grietmanschap machtig te worden door dezelfde “hoefflingen”, die hij op zijn hand had gekregen (“met wat middelen mach hij weten”). Ook daartegen had Roorda zich verzet, door er op te wijzen, dat bij vacature “geen provisie plaets hadde, met dat dieselffde (grietenie) bij de “naestlegs-ende officyr" (grietman) “bedient worde soelang een nieuwe cL. erin geset ware”. Toen was Benckes bij de Stadhouder zelf en ook bij Roorda komen solliciteren, bij welke gelegenheid deze hem had toegevoegd, dat eerst het advies van de Gedeputeerde Staten moest worden opgewacht.
Zoals uit bovenstaande lijst blijkt, is Benckes toch grietman geworden (waarschijnlijk begin 1579), want in een acte wordt hij “grietman van Lempster Vijfgae” genoemd. Niet lang overigens, want in 1580 werd hij, evenals zijn ambtgenoot Jelgersma, in gijzeling genomen, ingevolge een resolutie van Gedeputeerde Staten. Wat precies de reden is geweest, blijkt nergens uit. In bewuste resolutie werd over hem bepaald: ”zal alhier binnen Leeuwarden in eene herberge geconfineerd blijven totter op de jurisdictie van Lempsterfyfgae volgens uytschryvinge van den hove gesteld, zal opgebracht ende betaelt hebben.” Hij werd later verbannen en overleed in 1582 in Groningen.
Pier Anskes woonde waarschijnlijk in Follega en was vrij zeker een kleinzoon van Pier Anskes (ook als Anskis geschreven), die in 1541 grietman was van Doniawerstal. In een rekwest van 30 december 1596 klaagt een zekere Anthonius Trajectensis, eertijds Ganonicus te Leeuwarden, dat hij indertijd “doer den hopman Pier Ansckes”, die toen “in den schans van den Lemmer lag", “sonder eenig recht oft reeden van den dorpe gehaelt ende an handen ende voeten gefloten is geweest”.
Van Jaen Auckes is bekend dat hij benoemd werd op 15 april 1585 en vrij zeker tot 1609 grietman is geweest, want in dat jaar werd op 21 maart Christiaan Oosterzee tot grietman benoemd.
Vooral de families Van Andringa en De Kempenaer zijn voor Lemsterland van groot belang geweest. Door het huwelijk in 1694 van Dancker de Kempenaer (1668-1746) met Romelia van Andringa werd de familie De Kempenaer verbonden met het Friese grietmansgeslacht Van Andringa. Leden van deze familie bezaten namelijk gedurende de 16de, 17de en 18de eeuw grietmansposten in Idaarderadeel, Utingeradeel en Lemsterland.
Tinco van Andringa werd in 1666 de eerste grietman van Lemsterland uit de Andringa-familie. Regnerus van Andringa (1674-1754), een broer van Romelia, was vele jaren grietman van Lemsterland. Hij was het, die door zijn grondaankopen de basis legde voor het latere grondbezit van de familie Van Andringa de Kempenaer in de grietenij. Zo had hij in 1746 in de meeste dorpen in Lemsterland de absolute meerderheid van het aantal stemmen in zijn bezit, hetgeen aanzienlijk bijdroeg tot zijn – politieke – macht. En er is van hem bekend dat hij de economie van De Lemmer sterk heeft gestimuleerd. Zo werd het befaamde veer van De Lemmer op Amsterdam, waarvoor in 1709 octrooi was verleend aan Albert Hanses en dat doorgaande verbindingen had met Leeuwarden en Groningen, in de eerste helft van de 18de eeuw aan hem overgedragen. Regnerus had trouwens al eerder toestemming van de Friese Staten gekregen om het veer van De Lemmer op Kampen en Zwolle in te stellen.
In de 18de eeuw had de familie Van Andringa de Kempenaer vrijwel alle stem dragende (boeren-) plaatsen en huizen in Echten in eigendom (30 van de 42). Bovendien hadden zij in 1749 een “setmeyer” (pachter in dienst genaamd Sjoerd Reijns, die waarschijnlijk op het wat mysterieuze “Huis te Velde” woonde als zogenaamde zetboer. Er wordt aangenomen dat dit huis eigendom is geweest van de familie Van Andringa de Kempenaer. Niet alleen in de omgeving van Oosterzee en Echten bezat de familie veel grond, maar ook rondom De Lemmer. Regelmatig werden weilanden of andere stukken grond verhandeld. In 1835 bijvoorbeeld verkocht Wilco van Andringa de Kempenaer twee percelen hooiland in Echten aan Evert Arend Kluitenberg en drie jaar later werd een perceel weiland bij Oosterzee aan de turfmaker Kooy verkocht voor turfwinning.
Regnerus Livius van Andringa de Kempenaer (1752-1813) werd in 1772 grietman van Lemsterland (hij was toen 20 jaar oud!) en zou dat tot 1795 blijven. Hij wordt wel als de belangrijkste vertegenwoordiger van het geslacht Van Andringa de Kempenaer beschouwd. Hij ging in van Andringastate wonen, dat hij gekocht had uit de boedel van zijn oom Daniël Livius de Kempenaer, die voor hem tussen 1751 en 1772 grietman was geweest. In 1795 dreigde een eind te komen aan de macht die de adel eeuwenlang had gehad in Friesland.
De grietmanloze periode
In de strenge winter van begin 1795 brak in ons land een revolutie uit die we hebben leren kennen als de zogenaamde Bataafse Revolutie. Alle provincies, dus ook Friesland werden hierbij betrokken. Op 19 februari 1795 werden de Friese Staten ontbonden en het formele en feitelijke gezag werd overgedragen aan de “Provisionele Representanten van het Volk van Friesland”. Sommige (Oranjegezinde) leden van de Friese adel waren naar het buitenland gevlucht, zoals bijvoorbeeld de grietman van Het Bildt, Hans Willem van Aylva, en Idsert Aebinga van Humalda., andere waren gebleven en wachtten af wat er zou gebeuren. De laatste groep, waartoe ook de familie Van Andringa de Kempenaer behoorde, zou al snel ontdekken, dat zonder hen niet geregeerd kon worden.
Afbeelding van Wikipedia
Nadat de Friese Staten waren ontbonden belastten de Provisionele Representanten een vijftal personen uit hun midden met het dagelijks bestuur van het gewest, als “Commissie tot het waarnemen der zaken van ’t College” en drie hunner met “het waarnemen der zaken van de Rekenkamer”
De nieuwe machthebbers in Friesland verordonneerden dat alle tekens van standsverschil dienden te verdwijnen. Zo werden bijvoorbeeld familiewapens in openbare gebouwen en kerken en aan huizen en op koetsen, al naar gelang de gespannenheid van de plaatselijke politieke situatie, weggehaald of zelfs weggebeiteld. En de grietenijen werden opgeheven. Tijdens deze grietmanloze periode (1795-1816) werden als uitvloeisel van de omwenteling de beginselen van scheiding van kerk en staat en scheiding tussen de rechterlijke, de wetgevende en de uitvoerende macht doorgevoerd. Ook de grietenij Lemsterland werd opgeheven. In de plaats daarvan had men te De Lemmer de commune of mairie (omvattend de dorpen De Lemmer, Eesterga, Follega met bijbehorend gebied). Oosterzee werd zelfstandig: de commune Oosterzee.
Met de ontbinding van de Statenvergadering kwam een einde aan de vele generaties lang bestaande familieregering van de adellijke en eigenerfde grietmannen en leek hun macht gebroken. Maar nadat Lodewijk Napoleon in 1806 koning van Holland was geworden, probeerde hij, net als later koning Willem I, de traditionele adel en het oude patriciaat achter de regering en de kroon geschaard te krijgen, in plaats van hen de oorlog te verklaren, zoals de patriotten wel hadden gewild. Ze werden gestreeld met een onderscheiding als de koninklijke “Orde van de Unie” en werden uitgenodigd als buitengewone raadgever zitting te nemen in de Staatsraad.
Leiders van de (meestal Oranjegezinde) landadel werden benoemd tot landdrost, ook Regnerus van Andringa de Kempenaer, de voormalige grietman van Lemsterland. Regnerus, maar ook de andere pas benoemde landdrosten, schikten zich eenvoudigweg naar de eisen van de tijd. Er moesten immers belastingen worden geïnd, er moest een Nationale Garde onder de wapenen worden geroepen, de openbare orde moest worden gehandhaafd en bruggen en polders vroegen net als vroeger om de nodige aandacht. Getroost door hun status - en het niet onaanzienlijke honorarium! – fungeerden de landdrosten, w.o. dus Regnerus, als de kern van het bestuurlijke kader waarop koning Willem I later zijn eigen versie van unificerend paternalisme zou grondvesten.
Regnerus Livius van Andringa de Kempenaer (1752-1813), door: Willem Bartel van der Kooi (1806) Foto van Wikipedia
Tijdens het bewind van koning Lodewijk Napoleon werd het plaatselijk bestuur hervormd. Het land werd verdeeld in departementen en elk departement werd onderverdeeld in kwartieren en vervolgens in plattelandskantons van grofweg 5000 inwoners. De landdrost was binnen het departementale bestuur de centrale figuur. Hij werd aangewezen door de koning en benoemd door de Staatsraad. In elk kwartier had de landdrost een drost onder zich die bevoegd was toe te zien op het doen en laten van de plaatselijke organen en daarover rapport uit te brengen. Vier of vijf “assessoren”, net als de landdrost zelf in feite staatsambtenaren, hielpen hen bij het dagelijks bestuur. De letterlijke vertaling van “assessor” is iemand, die de voorzitter terzijde staat.
Zonder problemen waren de orangistische regenten in het bestuur teruggekeerd, alsof er geen revolutie was geweest in 1795. In Friesland was de naam ”grietman” eenvoudig veranderd in “landdrost” met dezelfde personen. Tegen de zin van de patriotten werden invloedrijke families opnieuw belangrijk. Wat de Kempenaer-familie betreft, niet minder dan drie De Kempenaers werden op hoge aanstellingen in Den Haag benoemd: één als lid van het departementaal bestuur, zijn halfbroer als raadslid van de stad en diens zoon als magistraat van het Hof van Justitie. Heel gemakkelijk en in onderlinge verwevenheid werden de belangrijke families van vroeger opnieuw de belangrijkste steunberen van het plaatselijk bestuur.
Op het Friese platteland was het bestuursapparaat èn de macht weer in handen van de zichzelf selecterende families. Zo had de familie Aylva haar greep op de voormalige grietenijen van Oosterga en Westergo hersteld en in de Lemmer zat Regnerus van Andringa de Kempenaer nog steeds in de Andringa-State, weliswaar niet meer als grietman, maar wel als landdrost. En ook in de rest van Friesland was het niet anders.
Herstel en definitief einde van de grietenijen
Nadat de Fransen waren verdreven, kwamen de oude tijden voor Lemsterland (en de rest van Nederland) weer terug. In de loop van 1816 werd de grietenij in naam en gebiedsomvang hersteld; zelfs werd de grietman bovendien, persoonlijk, met een rechterlijke functie belast. Maar er waren nu twee colleges: grietman en assessoren en de raad of grietenijraad.
Antoon Anne van Andringa de Kempenaer werd de eerste grietman van Lemsterland na de Bataafse en Franse tijd en wel van 29 juni 1816 tot 13 juni 1825 (de dag van zijn overlijden). Wie opvolger van Antoon Anne als grietman is geworden is onduidelijk. Het moet een Van Andringa de Kempenaer zijn geweest, maar wie?
- (Zie onderstaande handtekening op de overlijdensakte van een van mijn voorouders, Kleis Jans Visser, van 1 augustus 1826).
Wilco van Andringa de Kempenaer (net als Antoon Anne een zoon van Regnerus) zou de laatste grietman van Lemsterland worden en de laatste bewoner van de Andringa-State. Wilco (geboren in Leeuwarden op 22 juli 1809) deed in augustus 1831 als vrijwilliger mee aan de Tiendaagse Veldtocht tegen België. Hij zorgde voor zijn eigen uitrusting en genoot geen soldij. Ook andere leden van de familie deden als vrijwilliger mee aan deze tocht, namelijk Hendrik en Tjaard.van Andringa de Kempenaer. Wilco bleef nog tot 1836 in militaire dienst en ging daarna terug naar De Lemmer waar hij in datzelfde jaar grietman van Lemsterland werd. Hij was ook overigens ook administrateur van Grote Lemstersluis (de oude zeesluis).
Toen Wilco grietman was geworden kocht hij de aandelen van zijn broer (Julius Burmania, die in 1840 grietman van Doniawerstal zou worden) en zuster (Quirina) in Andringastate. Na de dood van Wilco werd Andringastate niet meer bewoond door leden van de familie Van Andringa de Kempenaer. In 1888 werd de Andringastate verkocht. En hoe het huis – een van de schaarse monumenten van De Lemmer -daarna door verbouwingen is verminkt is met geen pen te beschrijven. In 1851 maakte de Gemeentewet van Thorbecke een eind aan de grietenijen en grietmannen. Men kreeg toen in de gemeente Lemsterland het college van burgemeester en wethouders en dat van de gemeenteraad.
En wie meer wil weten over de familie Van Andringa de Kempenaer verwijs ik naar het verhaal over de Andringa-State en de families De Kempenaer en Van Andringa elders op deze site
Reactie plaatsen
Reacties