LE 161- 171

  • a= ansjovis, b=bot, g=geep, h=haring, ha=hoekaal, kv="kustvisscherij", p=paling of aal, sn=snoekbaars, sp=spiering, zz="op de Zuiderzee"
  • Visserijregister kaarten van Zuiderzeecollectie

  • LE 161
  • De Lemster vissersvloot van ± 1915 volgens Jan Wouda: Eigenaar: Lykele Poepjes. (Later LE 69) Woonplaats: Lemmer.

  • LE 164  
  • De Lemster vissersvloot van ± 1915 volgens Jan Wouda: Eigenaar: R. A. Visser. (Later LE 64) Woonplaats: Lemmer.

  • LE 165  
  • De Lemster vissersvloot van ± 1915 volgens Jan Wouda: Eigenaar: J. de Blaauw. (Later LE 65) Woonplaats: Lemmer.

  • LE 166  
  • De Lemster vissersvloot van ± 1915 volgens Jan Wouda: Eigenaar: G. P. Bootsma. (Later LE 66) Woonplaats: Lemmer.

  • LE 170
  • De Lemster vissersvloot van ± 1915 volgens Jan Wouda: Eigenaar: J. R. Visser, later Aant Rienksma LE 55. Woonplaats: Lemmer.

Aanvulling: 1899- LE 170 - Murnzer klif - Croles

Deze 41-voets aak is oorspronkelijk gebouwd voor de heer Jan R. Visser en gefinancierd door de heer T.H. de Rook, zoals destijds gebruikelijk was bij vele aken. De zoon van de heer Visser, bekend als 'Jan van Fetje', die zelf gedurende dertig jaar als jachtschipper werkzaam was op de Schollevaer van de heer W. Bruynzeel, liet weten dat het een degelijk schip betrof, hoewel het geen snelle zeiler was. Volgens hem was dit te verklaren doordat 'De Zes Gebroeders' een breder ontwerp kende dan de aken van de heer De Boer. Daarnaast was het schip uitgerust met een relatief bescheiden tuigage en voorzien van een grote bun, bedoeld om de vis levend te houden. Bovendien was de diepgang 30 cm minder in vergelijking met andere Lemsteraken, wat eveneens invloed had op de snelheid.

De aak werd later verkocht aan S. Kooistra en daarna aan A. Rienksma ('Reade Aant' genaamd want iedere Lemster had een bijnaam).

Onder de naam Murnzerklif werd het vaartuig, nog steeds in vissermansuitvoering, eigendom van de heren P. de Jong en H. Koopman te Balk en is thans in het bezit van Jhr. ir. A. van Swinderen te Wijk bij Duurstede. 

Rectificatie door: Jan Pieter Rottiné; De door u genoemde aak LE 170, was later de LE 55 (zie de foto, waarvan overigens het negatief nog altijd in mijn bezit is) Deze aak is jarenlang gevaren door mijn overgrootvader Aant Rienksma, geb. 16-01-1870 te De Lemmer, overl. 22-02-1954. Hij werd inderdaad “Reade Aant” genoemd, waarschijnlijk vanwege zijn rossige haarkleur. De aak was genaamd “Jaantje”. De naam “Murnzer Klif” is een “jachtennaam” die waarschijnlijk door de latere kopers, die hem als jacht in gebruik namen, aan het schip is gegeven. De zoon van “Reade Aant”, Rienk Rienksma heeft nog jaren met de LE 55 gevist, ik ben zelf ook nog wel samen met deze oudoom als “knecht” wel enkele malen mee geweest.


  • LE 171  
  • De Lemster vissersvloot van ± 1915 volgens Jan Wouda: Eigenaar: A.S. Rottiné. Naam Schip: "De Jonge Schelte" Woonplaats: Lemmer.

Aanvulling: 1899 - LE 171 - Breehorn-Croles

Dit zusterschip van de LE 170, "De Jonge Schelte", werd eveneens gefinancierd door T.H. de Rook ten behoeve van A.S. Rottiné. In 1913 wordt het gekocht door H. Wouda ('Manus van Mette') voor  f 1.250,- en krijgt het no. LE 75. Na 1928, als de Wouda's naar Medemblik zijn verhuisd, vaart de aak tot ongeveer 1950 als ME 6.

De zoon van Wouda uit Medemblik, een man met een onvoorstelbaar geheugen die heel wat informatie voor dit artikel heeft aangedragen, vertelt dat de aak slecht zeilde en laveerde. Vader Manus liet er daarom een 1 meter langere mast opzetten, de fok vergroten en een scheg van 15 cm aanbrengen. Toen zeilde de aak goed en de kop viel bij het laveren ook niet meer weg.

Dus ging men ook meedoen aan de wedstrijden voor vissersvaartuigen die ieder jaar door de 'Koninklijke' voor Amsterdam werden georganiseerd. Daarvan het volgende verslag: 'In 1913 gingen we er mee te hardzeilen naar Amsterdam. Er was een dikke topskoelte. Toen we in de Oranjesluizen lagen hoor ik de oude nog zeggen: 'Maar ik zeil er de mast niet af'. Want zo'n Amerikaanse grenen mast was niet goedkoop. Maar toen we in de wedstrijd lagen en het maar net ging voor de volle zeilen dacht hij niet meer aan de mast, maar moest hij een beetje 'vlokesgud', dat was een borrel. Want we lagen voor. We lagen in het lange rak van de Knar bij de wind op Marken aan en o, wee, daar brak het voorste ijzerwerk van de gaffel en het zeil zakte tot de blokken in de mast tegen elkaar kwamen. Ome Liekele de mast in met een stuk ketting, een sluiting en een takelt je en hij kon het zeil weer zo hoog krijgen en dat we met de giek op het boord verder konden zeilen. Maar de tweede ging ons mooi voorbij, maar we werden toch tweede. Dat was niet slecht voor zowat de slechtste zeiler van de Lemster vloot'.

Het schip komt vervolgens terecht in Wieringen, vaart onder de no.'s WR 24 en WR 27 en wordt dan door de scheepsbouwer Stofberg gekocht die de aak in de jaren 1964/65 verbouwt tot jacht.

Sinds 1967 eigendom van mr. J.R. Carp onder de naam Breehorn (59 VB). Ook dit schip heeft evenals de LE 170 een wat platter vlak en werd eens bij reddingsacties gebruikt, omdat door de brede vorm en het kleine tuig de aak zich daarvoor goed leende. De jonge Schelte was altijd makkelijk te herkennen aan twee ogen voorop waaraan de netten werden vastgemaakt.

Hermanus Wouda, 1878-1966. Kocht de LE 75 op 9 juli 1913.

Oorkonde uitgereikt aan Hermanus Wouda, bemanning van de LE 74, bij een reddingsoperatie in 1906.

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.