Sake Visser en de Spaanse burgeroorlog |3|

We hadden een paar uur gelopen en toen kwamen tanks aanrollen en zagen we vliegtuigen van de fascisten. We kwamen juist op een plek waar olijfbomen groeiden en waar die vliegtuigen overheen mitrailleerden. Dan waren ze doorgebroken. Wij doorlopen en daar stonden wagens met wijn en eten en sigaretten en drank. En die ezels waren hard weggelopen, en de kerels die bij die wagens hoorden, waren ook allemaal weg. Toen zijn wij ook weggelopen en met een man of zeven kwamen we vlakbij de Ebro terecht. Zag je de fascisten rechts beneden van ons. De brug over de Ebro was nog intact, toen we er net overheen waren, ging de brug de lucht in. 

We hadden ook wel zonder brug over kunnen steken hoor, zwemmend als het moest. En zo gingen we maar verder. En dan maar zien als je in een plaats kwam of er een kantoor was of een afdeling. Toen zeiden ze, neem de trein maar, en dan moest je je daar weer melden. Je bleef ook wel eens een dag weg, je dacht krijg maar de hik, eerst maar eens om me heen kijken. Daar werd niets van gezegd, als je dan maar later daar naar toe kwam. Daar was het weer verzamelen en dan had je weer een zootje bij elkaar en dan was het maar weer naar het front toe. 

Het was heel anders dan hier. Wij hoorden over anarchisten geen verhalen, we hebben een keer bij ze gelegen, bij die anarchisten, we zijn daar een week geweest, dat was in Teruel. En toen moesten we daar ook weer terugtrekken en werd er met artillerie op ons geschoten. De bergen daar hebben van die hele grote vlakten, daar ging de artillerie op en dan vlogen ze weer terug.

We waadden door een klein riviertje en meldden ons weer bij het hoofdkwartier. Want dat stond er nog wel, het hoofdkwartier van de hele Brigade. Daarna ging er maar weer eens een aanval naar voren toe en probeerden de anarchisten een spoorlijn weer terug kregen. En wij zaten daarboven in de bergen overheen te kijken en zagen ze naar voren toe kruipen over de rails en werd er geschoten met granaatvuur. Er bleef haast niets meer over, van die hele anarchisten niet, allemaal door dat spervuur. Toen heb ik ze gezien, anders niet, dat heb je aan die fronten.

Er zaten ook dienstplichtige Spanjaarden, en leerde je een klein beetje Spaans, vloeken leerde je het eerste vanzelf: Caca la puta, caca la leche, Maricon. Later leer je dingen als Aqua is water en als het water koud is of warm is: Aqua caliente en aqua frio caliente is warm. Met de Spanjaarden kon je een beetje Duits praten, met handen en voeten en seinen ook. Je had er intelligente jongens bij. Een Madrileen was altijd bij ons maar die kwam uit een andere klasse vandaan. Die waren meer ontwikkeld, ze leren sneller wat.

Het verschil is groot tussen platteland en stad. Dat heb je hier niet meer, dat was hier vroeger misschien ook zo. Het gaf ook zeker problemen, ik heb er wel eens moeilijkheden mee gehad. Met het aflossen van de wacht ook wel. Dan moet je voor de linies uit. Daar zijn loopgraven gemaakt zodat je er voor kunt gaan liggen. Veel controle was er niet door de officier, dat was ook nog een Spaanse officier. Ik had er verdomme wel twee uur gelegen en ik verging zo van de kou, dat ik er wegging, want ik wist welke vent mij moest aflossen, dat was ook een Spanjaard. En vloeken en schreeuwen en die officier erbij en dit en dat. Ik met het geweer achter hem aan want het was zijn schuld, je kon er maar een uur liggen zo koud was het. Nou ja ik kon al aardig vloeken en dreigen en het liep met een sisser af trouwens. Maar die dingen konden allemaal, dat kan je in het leger niet doen een officier dreigen met een geweer. 

Ik was heel opvliegend. Dat ben je allemaal omdat je over je zenuwen bent. Dan ontstonden er irritaties. De discipline in de Internationale Brigade was wel erg, want we waren ook wel eens andere tegengekomen, die zaten allemaal in het strafbataljon. Die moesten ‘s nachts loopgraven maken voor de linies en overdag slapen en ‘s nachts weer naar voren toe.

In een strafbataljon waren ook Hollanders, voor een bepaalde tijd, die waren weggelopen of zoiets, maar doodschieten deden ze niet direct. Nou ja, ik ben ook wel eens fout geweest, maar ik meldde mij altijd, dus ik heb er nooit last van gehad. Wij hebben nooit deserteurs mee gemaakt. We hebben wel meegemaakt, dan hadden we de cavalerie achter ons, dat zo’n jonge lichting Hollanders bij het front wegliep als er ineens vuur kwam. Maar de cavalerie ving die jonge soldaten op en stuurde ze weer terug.Niemand van ons wist wat oorlog was. Nu weet je het. Maar jullie weten het nu ook. 

Maar je kunt er geen voorstelling van geven. Je hele leven verandert erdoor, als je dat meegemaakt hebt. Je kijkt heel anders tegen de dingen aan. Nu denk je, moet het nu alweer, en dan hoop je dat het niet weer zo zal gebeuren. Maar als je jong bent, trekt soms ook het avontuur. Want hoeveel gaan er niet vrijwillig. Bij mij zat er ook wel een beetje gevoel voor avontuur achter, maar dit was toch meer een politieke oorlog zal ik maar zeggen. Zoals naar Indië gaan. Hoeveel zijn niet vrijwillig naar Indië toegegaan. Dat was heel iets anders, daar trok mij ook meer het avontuur, zeg maar. Toen ik besloot naar Spanje te gaan, dacht ik ook, als we winnen dan blijf ik daar, een nieuw vaderland, dan kom ik niet meer terug. Je ging daar met een heel ander doel naar toe. Niet dat ze je dan nodig hadden, maar misschien had je dan een kans gehad om daar te blijven. 

Een nieuwe socialistische wereld had je nog nooit meegemaakt, je wist niet wat het was. Mijn vader wist alleen van mijn vertrek, ik heb gezegd zo en zo... m′n moeder heb ik het niet verteld. Want dan had ze alles in het werk gezet om me thuis te houden, maar m′n vader wist ′t wel en m′n neef wist het. Toen ben ik met de laatste boot gegaan Zondagsavonds ben ik hier weggegaan om elf uur. Mijn vader was ook links georiënteerd, allemaal in de familie. Mijn neven zijn niet naar Spanje gegaan, die waren getrouwd en zo.

Ze hebben mij ook een niet-militaire baan aangeboden, maar dat had ik niet gewild, ik was weer overgegaan naar de Marine dan, maar dat kon toen niet meer. Later hebben ze mij gevraagd of ik sanitater wilde worden. Dat is ook niet zo’n makkelijk baantje. Want soms moet je de gewonden ook tussen de linies vandaan halen. Het eerste wat ze roepen is sanitater. En die het hardst schreeuwden waren de lichtgewonden natuurlijk. De zwaargewonden hoor je niet. Die buikschoten met explosieven: klein gaatje erin, groot gat eruit, die hoor je niet. Die jongens zijn later ook overleden, alles was kapot. Degenen die schreeuwen hebben een schot door arm of been. Wij schoten alleen met explosieven op de tanks, daar had je aparte kogels voor, van die geel geverfde. Die kon je in je geweer duwen, op die pantserwagens schieten en die exploderen dan. Maar die fascisten schoten er dus mee op mensen.

Ticket van Sake.

Maar we gingen eerst naar Albacete en daar werd je gekeurd en er werd gevraagd of je militaire dienst had gehad en daar houden ze dan rekening mee, hoe eerder je naar het front kon. En als ze aan het front of in Albacete schreeuwden, er moeten een paar sanitaters komen, dan verhuizen ze je. En dan ga je mee... maar anders nee. Je hoefde er ook geen opleiding voor te hebben, want je heb ze maar gewoon op te pakken en op een brancard te gooien en zo snel mogelijk weer naar de ambulance te brengen. Ik had het ook niet gewild, iets anders dan in het leger gaan, ik was bij de infanterie. Zit je op een tank dan moet je een specialist wezen. 

Er was een groot verschil tussen het Nederlandse leger en het Spaanse leger, als het om discipline ging. Het Nederlandse leger was weer heel anders toen ik in de Irene Brigade kwam, dan in vredestijd. Als je 18 of 19 jaar bent en je hebt die oude sergeanten, dan zijn zij de baas en jij bent de rekruut. Maar in de oorlog is dat weer heel anders, dan kom je een oudere lichting tegen en dan waren de jongens de dienstplichtige sergeanten, dan is de discipline ook niet zo groot. Dan ga je ook gewoon met elkaar om. Vlak na de oorlog werd het groeten bij de marine weer strenger verplicht en nette kleding etc.

In Spanje had je dat ook niet, je had officieren en dat was het, dat moet toch iemand wezen. Maar vroeger hier in Nederland, die officieren kwamen uit een heel andere klasse vandaan. En dat was in Spanje minder. Er waren mensen divisiecommandant die in het dagelijks leven dokter of leraar of zoiets waren want er was helemaal geen kader. De republiek niet, want dat was allemaal overgelopen naar Franco. Dus je had er officieren die waren ook gewoon soldaat en dan werden ze ook gewoon officier. Als je meer ervaring had en je was niet bang dan kon je officier worden. Dat noemen ze dan frontofficier. Maar zoals ze het hier doen, kun je geen leger opbouwen. Ze maken van een voorman een soldaat en van een kantoorklerk een officier. 

Een voorman heeft veel meer gezag dan iemand die de hele dag postzegels plakt, ondanks dat de voorman misschien minder geschoold is. Een heel verkeerde opbouw van het leger is dat. En in Spanje was het juist andersom, daar werd er naar kwaliteit gezien, maar hier in Holland werd alleen naar school gezien. Een graad had ik niet, ik had gewoon lagere school. Ik ben nog tegen officier aan geweest. Ik was ook niet zo bang en ik had al een tijdje meegelopen. Korporaal of sergeant had je daar niet zo. In de Irene Brigade ben ik nog korporaal geweest. Daar lopen ze niet zoveel met strepen en sterren. Tenminste aan de fronten niet, daar heb je niks aan. 

Kijk eens, we hebben ook een tijd gehad dat de officieren geen geweer hadden maar een revolver. En dan zie je dat er een hoop verongelukken. Want dan schieten ze eerst op de leiding. Daar zijn ze gauw van afgestapt. Toen moesten officieren ook geweren dragen en gewoon gekleed gaan. Ik weet niet hoe die man liep in het dorp hoor, als hij thuis was met verlof, dat weet ik niet, maar aan het front had je dat niet. Daar kom je achter als je aan het front bent.

Ik had wel een groep onder mijn hoede. Ze kwamen wel eens vragen, let jij eens op die mensen. Dan maakten we wel mee dat we vuur kregen en dan wilden ze meteen vluchten. Die Spanjaarden helemaal. Dan moest je op hen schieten om ze weer terug te krijgen. Dan lieten ze zo alles in de steek. Ja jonge jongens van een jaar of 17 of 18 en zomaar in paniek hè, dat was ook toen we gevangen werden genomen. Als ik alleen geweest was dan had ik er misschien doorgekomen, maar dan lopen ze je allemaal achterna…. Op een gegeven moment is de Hollandse Compagnie opgericht. Daar ben ik ook in geweest. Ja ook in tranen was je bij die Hollanders onder elkaar. En dan werd je naar het front gestuurd, naar de brigade en de compagnie. 

Met de Hollandse Compagnie moest je wel eens terugtrekken, en dan moesten we maar weer zien dat we ergens terecht kwamen. Je kwam dan wel eens bij een Duitse compagnie terecht en bij de Thälmann, Oostenrijkers. Maar dan ging je gewoon met elkaar om, daar was de compagniescommandant meestal een kapitein hoor. De divisiecommandant of brigadecommandant maakt de dienst uit, de strategie. Daar heb je als frontsoldaat heel weinig mee uit te staan, je weet niet eens, wie er naast je ligt. Alleen de bevelen komen van achter, en dan komen ze bij je vragen of je wilt verkennen of weer aanvallen. Alles is geïnspecteerd en ze zijn naar voren geweest en vertelden dan bijvoorbeeld: het is een licht frontje en daar kan je zo wel doorheen en straks krijgen jullie eten en sigaretten en dat moet je maar delen met de anderen.

Maar dan was het geen licht frontje, en vielen er een hoop doden, maar ik bedoel, dat is op jouw lengte. Wat er nou rechts en verder links van je gebeurde…. En dan lagen er weer Spaanse brigades. Daar braken ze meestal door en dan moesten wij weer terug en dan was er weer kans, dat ze je afsloten. En dan moest jij maar weer proberen om daar door te komen. Zo’n 25/30 kilometer. Zij hadden dan de wegen en dat is Blitzkrieg, dat hadden ze zeker van de Duitsers geleerd. Want er zaten ook een hoop Duitsers van Hitlerkant zeg maar. Die wegen hoefde je maar te krijgen en dan weg.

Maar wat er dan links en rechts verderop gebeurde, dat wist je niet. Je was maar een klein deeltje in het geheel. Zo zal elk leger wel opgebouwd zijn. Nou ja, ik heb wel eens onlogische bevelen gehad en dan zei ik, wat weet je er zelf vanaf. Je dacht dan laat hij het zelf maar doen en dan hing je er een beetje omheen. Maar het lag ook wel een beetje aan je eigen initiatief, wat je moest doen, je moest ook het gevaar voelen. Want in de nacht zien kun je niet, maar je moet toch voelen, dat er iets aan de hand is, en dat krijg je als je lang aan het front ligt. Dan voel je dat en dan weet je dat en dan houd je er rekening mee. Op een keer waren we in de middag aan het front gekomen. 

Dat was bij Teruel in de buurt of meer bij de Ebro. Toen kregen we ′s morgens vroeg al een aanval. Kwamen de fascisten opzetten. Op het laatst hadden we geen munitie meer. Terwijl ik terugging naar het hoofdkwartier van de brigade, een eind verderop, werd ik beschoten. Bij het hoofdkwartier kreeg ik twee ezels met munitie mee, maar ik werd weer beschoten en de ezels sloegen op de vlucht, dus toen ging het weer terug naar het hoofdkwartier. 

Het was veel in beweging. Met patrouille lopen kwamen we om de hoek van een berg een fascistische patrouille tegen en we schrokken ons allemaal dood. Zij net als wij schieten en holden we op het laatst terug naar de compagnie en zijn we teruggetrokken. We hebben wel een halve dag gelopen. Maar die fascisten hadden allemaal offensieven ingezet; je was meestal in de verdediging om die offensieven weer op vangen. En als het stilgelegd was dan moest de Internationale Brigade daar weer naar toe. En zo ging dat maar door, we wisten niet eens wat voor dag het was. En dan maar weer lopen of op de vrachtwagens. Maar ja, die strijd stond er hopeloos voor. 

Toen ik gevangen zat, kreeg ik in de gaten dat het een verloren zaak was. En de Duitsers wilden het niet geloven. Maar je kon het zien. Engeland en Frankrijk deden er niets tegen, en de Duitsers en de Italianen zetten alles op alles om hun materieel uit te proberen. Want er waren wel twintig- tot veertigduizend Italianen die daar vochten, hele divisies. De Duitsers hadden meer specialisten, de staf en de vliegtuigen.

Ik heb wel eens meegemaakt dat er Duitsers en Italianen krijgsgevangen werden gemaakt en dan hadden de Italianen de schoenen al uit om hard te lopen. Italianen zijn zulke soldaten. Wijn en vrouwen daar zijn ze gek op. Maar soldaten zijn het niet. Maar dat wil nou ook niet zeggen dat je slecht bent, zoals de Duitsers. De Duitsers zijn de soldaten bij wijze van spreken, ja wij waren niets minder daar gaat het niet om, maar de Duitser is toch de militair. Maar de Italianen zijn dat niet, dat kun je nog zien, deze wereldoorlog ook, dat stelde niet veel voor.

Er was ook een politiek commissaris bij het bataljon. Zijn taak was om de mannen een riem onder het hart te steken. Met propaganda. Maar verder was het een bijeen geraapt zootje, de Internationale Brigade. Als je nou die elitetroepen neemt, die deden dat anders, zoals de Russen dat ook hebben. Maar hier kwamen de mensen overal vandaan, het was heel iets anders dan dat je een leger opgebouwd hebt met rekruten die zoveel jaar gediend hebben. Dit waren ook mensen die nergens iets vanaf wisten. Een hoop intellectuelen zaten er tussen, verschillende Engelse schrijvers ook, de Amerikanen waren ook ontwikkelde mensen. Maar de politiek commissaris was ook een soort vraagbaak. Die kon je wel eens wat vragen, maar wat had je te vragen. Het was meer om de discipline erin te houden en moed in te spreken. 

Ik had zelf een geweer en een bajonet en handgranaten, dat hing allemaal aan je riem. Daar sliep je ook mee, een deken over je heen en dan lag je op die harde grond en je sliep ook, je was jong. De eerste weken niet. Alles deed je pijn van het op de grond slapen en koud dat je het had. Later ging dat allemaal over, dan heb je de helm onder je hoofd en daar slaap je op en is de grond ook niet zo hard meer. Als je een gezond persoon bent, dan went het snel. Als het erg koud was, hebben we wel met drie man met de dekens in de lengte over ons heen gelegen. En dan probeerde je in het midden te komen, dan had je het lekker warm. Al die dingen moest je uitzoeken. We moesten soms de sneeuw weg scheppen. Want ik heb ook wel eens op sneeuw geslapen, maar dan word je nat.

We zijn bij Tereul geweest, maar we hebben daar niet gevochten. We zijn gaan kijken hoe of het kapotgeschoten was. We hebben ons daar ingegraven, en we hebben de stellingen overgenomen van de Spanjaarden. Dat waren anarchistische brigades, die daar gevochten hebben. Die stelling hadden zij op de fascisten veroverd en die namen wij weer over. En toen begonnen ze aan dat grote offensief en dat zaaide uit en zijn wij weer teruggetrokken en weggegaan. We werden afgelost door Spaanse brigades en dan moesten wij weer ergens anders heen om daar weer een offensief op te vangen en zo ging dat maar door. En daarom had je zoveel doden en gewonden onder de Internationale Brigades, maar ja, daar was je vrijwilliger voor, je ging daar heen voor een ideaal, voor een andere maatschappij. 

Je had een hele grote kans dat je je eigen leven gaf, maar dat weet je niet vooruit, je denkt altijd dat jij het niet bent die sneuvelt en dat het die ander is. Paniek sloeg soms toe, maar het is beter om te blijven liggen, want als je begint te lopen dan beginnen ze op je te vuren. En dan maar schreeuwen: blijf dan liggen. Dan schoten we zelf op hen, maar dan verraad je jezelf ook nog. Maar ja, paniek, want het is ook moeilijk om te blijven liggen terwijl je ze ziet dat ze er aankomen. Dat is erg moeilijk. En als je er niet tegen kunt, dan heb je dat.

Maar ja, daarom kunnen ze nog niet direct fusilleren, wat ze wel eens doen in de oorlog, om een voorbeeld te stellen. Wat heeft dat nou voor zin. Net zo goed als dat er helden zijn, die zijn er ook niet. Bij Belchite hebben we de stad zelf veroverd met echte straatgevechten. En tanks erbij om er door te komen. Maar ja dat was een oorlog dat er niet zo′n miljoenenleger tegenover je stond. Het waren meer plaatselijke gevechten vergeleken met Russen met ruim 100 divisies in de wereldoorlog, dat was heel anders. In Spanje in de burgeroorlog was het veel dunner zeg maar. Het zijn altijd dezelfde mensen, die het moesten doen.

(De Internationale Brigades hebben de fascisten voor Madrid gestopt. Dat zo′n Internationale Brigade, ik weet niet hoeveel mensen het zijn geweest, 30.000 of 40.000, zo′n oorlog kunnen beslissen, het evenwicht kunnen herstellen. Je kunt wel nagaan, dat het geen miljoenenleger was, maar ja, juist meer plaatselijk werd de burgerbevolking uitgemoord en soldaten werden uitgemoord en was het veel erger als een gewone frontoorlog. Want er zijn een hoop doden gevallen in de Spaanse burgeroorlog). 

We hadden geen contact met de Spaanse bevolking, wel met de boeren in de plaatsen waar we lagen. Ze braadden een lammetje voor ons met flessen wijn erbij, we werden daar goed onthaald. In de steden zelf kwam je nauwelijks. Toen ik in Spanje aankwam, dacht ik dat er al oorlog was geweest, zo bouwvallig waren die boerderijtjes allemaal. Het was net een ruïne. Daar leefde de boer met zijn vrouw. De vloer was van klei en die moest met een bezem schoon worden gemaakt. We konden er niet bij, dat mensen nog zo leefden en het was dan ook geen wonder dat de mensen in opstand kwamen en wilden vechten voor een betere maatschappij. 

Ze hadden helemaal niks, en een middenstand had je ook helemaal niet in Spanje. Het is er rijk of arm. Hele kleine middenstand had je er. Daar spraken we wel over met de boeren, die waren er ook allemaal voor. Die zaten ook weer in een coöperatie, tenminste daar helemaal aan het Aragonfront. Ze waren heel goed voor ons, maar later hebben ze het moeten betalen. Lerida was nog een flinke plaats met goeie mensen. Daar zaten de meeste Catalanen en streden de anarchistische brigades. Na een jaar zullen ze wel tegen de muur zijn gezet, toen de fascisten kwamen. Bij Lerida was een doorbraak en raakten ze 100 kilometer kwijt. 

Medische zorg aan het Aragon front, 1936.

Het geweer wat ik had, was Russisch en ik had ook een Russische bajonet. Met een bajonet vechten deed je eigenlijk nooit. Je gooide eerder met handgranaten. Man tegen man, dat komt haast niet meer voor. Ik heb het wel eens meegemaakt. Het geweer was goed. En later kregen we brenguns, die ze daarna in de tweede wereldoorlog ook gebruikt hebben. Dit is een machinegeweer, dat je ook enkelschots kon zetten, wat het voordeel had, dat de vijand de positie van een machinegeweernest moeilijk kon opsporen.

Gewone mitrailleurs waren snel te herkennen omdat ze alleen salvo ′s van meerdere schoten konden geven. Ik heb zelf niet gewerkt met een machinegeweer. Ik kreeg ook betaald, maar ja wat moest je er mee doen. Als we wel eens naar een boer gingen, dan zei je hier heb je een zootje geld, geef ons maar wat wijn en maak een lam voor ons klaar, maar uitgaan was er niet bij. En je kwam ook niet voor het geld, je was geen huursoldaat. Je was er naar toe gegaan om het fascisme te verslaan en het was mooi dat ze je wat gaven.

Als je wel eens achter het front kwam, dan werd je ontluisd en kon je douchen. En je kleren in de stoom gooien en dan weer aantrekken en dan kwamen de luizen er ook weer bij. Ik heb veel last gehad van luizen, in het kamp helemaal. Ik heb meer luizen gehad dan de Nederlandse bank guldens. Miljarden. God o god, ik zat onder de luizen. Schaamhaar en onder je armen, het hoofd nog niet eens zozeer. 

Aan het front had ik ze ook, och ja er ligt een deken en die neem je mee, die kan je weer gebruiken als je aan het front bent. Want de jongens die weggaan, die laten een zootje liggen, die wilden dat niet allemaal meesjouwen, dan ben je blij dat ze er liggen, en denk je, weer twee erbij, lekker warm. Uit de kleren kom je niet, je had geen pyjama′ s bij je. Op het laatst kom je onder de luizen te zitten. In het kamp was het helemaal verschrikkelijk. Alleen als je koorts hebt dan voel je ze niet zo erg, dan doen ze niks. Maar anders!

Ik heb wel eens geprobeerd mijn hemd uit te koken, maar na korte tijd zat het hemd toch weer onder de luizen. Een andere Hollander in het kamp, was Adriaan Thomas uit Rotterdam. Hij kwam uit een gegoede familie en had een universitaire opleiding achter de rug. Zijn kameraden moesten hem helpen met het bestrijden van de luizen, dat had hij thuis niet geleerd. De anderen, afkomstig uit lagere klassen, hadden ook meer ervaring met het organiseren van voedsel. Ik was thuis een van de oudsten en werd al jong aan het werk gezet.

Ik heb geen contact gehouden met brigadisten, het was groot en het is voorbij. Het komt nu weer naar boven toe. Maar anders wordt er nooit over gesproken. Als je zegt ik heb vier jaar gezeten, denken ze dat je in de gevangenis hebt gezeten, en een misdadiger bent. Nee, ik heb in Spanje gezeten. Oh, dat is wat anders, en hoe is het gegaan en hoe gaat het. Nou ja, als je het zelf niet meegemaakt hebt, kun je het toch niet begrijpen.

Je kunt het wel proberen te begrijpen zoals je een goed boek leest, dan leef je er ook helemaal in mee. Het verlies van mijn eerste en tweede vrouw zijn ook persoonlijke ervaringen, die voor vreemden moeilijk te begrijpen zijn. We werden ook wel geslagen, zoals in Belchite, dan hadden ze de pest op je in, meestal door onderofficieren, dat waren de slechtste, en door soldaten ook wel. Maar ja, dan kwam je ook weer goede korporaals tegen .We hadden twee korporaals bij ons, die ene kwam uit Asturia en de andere kwam uit Catalonia. 

Die uit Asturia liep dan bij ons langs en die zij “mira mira”, en dan moesten we uitkijken, want die sergeanten zochten dan weer iets om te kunnen slaan. Dat was zo′n dikke korporaal uit Asturia. Terwijl hij mira mira zei, liep hij evengoed te vloeken tegen ons zodat ze het niet in de gaten kregen. Zo ging dat. En die Catalaan ook, dat was trouwens een teer jongetje, maar zijn vader had ook aan onze kant gezeten, en die was bij ons in de bewaking dan korporaal, maar hij waarschuwde ons ook altijd.

Met aantreden liepen ze bij je langs en dan wel schelden en schreeuwen, maar tussendoor zeggen dat we uit moesten kijken. De sergeanten waren het ergst. Van officieren had je nooit last of het moest een gek wezen. Maar meestal de onderofficieren. Die waren dan gewond geweest en hadden ze allemaal van die strepen op hun mouwen gekregen. En wanneer ze half dronken waren, kregen wij de schuld. 

Dat is net als dat er van die indianenverhalen waren, dat we nonnen verkracht zouden hebben en dat soort dingen. Maar er is nooit een proces over geweest en het is ook niet gebeurd. Dat werd alleen maar geroepen door de Nederlandse regering en die informatie kwam van de Spaanse regering. De Nederlandse regering nam dat als waarheid aan en hebben wij nog wel eens gedacht, dat er misschien een proces zou komen en dat we geëxecuteerd zou worden. Nee, nooit hebben ze er over gesproken.

We hadden Duitse emigranten bij ons, die werden er later allemaal uit gehaald, en Oostenrijkers. De Gestapo kwam om die mensen eruit te halen, zij moesten mee naar Duitsland toe. Maar wij als Nederlanders, aan ons kwamen ze niet. Wij waren gewoon krijgsgevangenen, in een oud kamp, een oud klooster bij Belchite, met weinig te eten, want het volk had ook niks te eten. Je ging dood van de honger, elke dag weer, het was verschrikkelijk. 

We zijn nooit, toen we gevangen genomen waren, gefotografeerd. Nee, voor de wereldoorlog uitbrak, is er zo′n dame uit Engeland geweest, Lady Chamberlain, om de Engelsen te bezoeken. Zij heeft met de Engelsen gesproken, snap je. Maar verder hebben we geen bezoek gehad. Ja later, toen Duitsland verliezen zou, toen kwam Jonkheer Panhuis, de secretaris van de gezand Piet Seegerss, die staat ook op de foto. Tonny Moor, van Hees, en A. de Seume, en C. van Keulen. Ik geloof dat die uit Brabant vandaan kwamen en ik geloof dat van Van Hees een Amsterdammer was. En Tonny Moor kwam meen ik van Rotterdam. 

Ik ben tegengekomen dat ze in december 1939 vrijgelaten werden. Maar ik weet niet waarom ze vrijgelaten werden. Dat weet niemand, misschien omdat ze katholiek waren of zo, ik weet het ook niet. Die ene Alex was een witrus, dat zou er misschien mee te maken kunnen hebben. Hij sprak wel een stuk of zes talen. Ik weet niet zijn achternaam. Maar leeft er niet eentje meer van Seegers, dat zal toch wel een bekende naam geweest zijn in Amsterdam. Want die vrouw heeft veel voor ons gedaan, ze hebben nog een comité opgericht voor ons, daar kregen we geld van.

En later kregen we nog dekens van het Rode Kruis. Ik geloof dat hij er ook nog bij was van de SDAP, Van der Goes-van Naters, die zat ook nog in het comité, hij was toen een beetje links. Hij zat ook in de Internationale Brigade, maar hij was al voor ons gevangen, ik kende hem niet. Toen wij in het kamp kwamen, de eerste keer bij Belchite, was hij er al. Er waren er nog een stuk of twee/drie toen wij er kwamen. En deze staat nog op de foto. Hij was ook al eerder gevangen genomen, dat was Roselle, een Limburger met een bril op. Hij zat er al een paar weken voor ons.

 

Van der Goes-van Naters. Lid partijbestuur SDAP, van 1935 tot 1940: lid Comité Comisco (Socialistische Internationale) inzake de Spaanse kwestie en tweede fractiesecretaris SDAP Tweede Kamer der Staten-Generaal, van juni 1937 tot september 1939.

Er is ook een foto van mij in het verzetsmuseum, want de meesten hebben het nooit geweten, dat we daar gevangen zaten. Het was net een familie zeg maar. En daar kwam die wereldoorlog extra achteraan. Dan werd het gewoon vergeten, en daarna kreeg je die politionele acties in Indië, de Spaanse Burgeroorlog kwam helemaal op de achtergrond.

Het was trouwens gek. Ik vertelde van die witrus, Alex, dat hij ons heeft ondervraagd toen wij gevangen genomen waren. Want hij was zelf ook gevangene, maar dat kwam die Spanjaarden goed uit, want die kenden helemaal geen taal. Maar ze vertrouwden hem wel, hij had een betrekking, met eten en drinken, en al die dingen meer. Dat heb je in de kampen. Ik heb het niet gedaan. Dan moet je zien dat je een baantje krijgt, want dat is een wereld apart. Als je een baantje hebt, dan kreeg je wat meer eten, een extra schep. Dan kon je weer een beetje omruilen voor een beetje tabak met de soldaten of iets dergelijks, of met iemand die niet rookte. Dat beetje tabak kon je weer ruilen met een stuk brood of iets dergelijks. Zo ging dat allemaal. 

Dat had je in de kampen, allemaal baantjesgasten. Alex heeft samen met zijn maat, een Cubaan, geprobeerd te ontsnappen. Toen zijn ze gegrepen. Maar ze liepen ook vrij rond hoor. Ik weet niet of hij een communist was, ik heb hem niet goed gekend. Maar ik weet wel dat hij erbij was toen die vrij kwamen met nog een stuk of drie. De zoon van Seegers is toen naar Australië gegaan, hij heeft niet meer gevochten in de Irene Brigade. Nee,hij werd toen op de koopvaardij kanonnier. Arie Miel was een beetje een vader-type, hij was veel ouder. Hij staat ook op de foto, Seegers was misschien twintig jaar,een jonge jongen.

 

 

Foto van www.iisg.nl (roepnaam: Leen), communistisch gemeenteraadslid in Amsterdam, is geboren te Amsterdam op 19 mei 1891 en aldaar overleden op 18 mei 1970. Hij was zoon van Leendert Jacobus Seegers, los werkman op de aardappelmarkt, en Neeltje Vervoorn.

Ze zijn niet allemaal naar de Irene Brigade gegaan, er kwamen er ook een paar bij de marine. Verboven was bij de marine, en bij de luchtdienst ook een paar. Later zijn we met een hele groep op een troepenschip uit Canada, vanuit Halifax naar Liverpool gereisd zonder konvooi langs de noordelijke routen. We werden eerst met de boot uit Spanje naar Trinidad gebracht. We kregen toestemming om in Trinidad van boord te gaan. We hebben een week of 6/7 in Trinidad gezeten. Maar in Canada had ik een paspoort en was Nederlander en de Nederlandse Regering kon alle Nederlanders oproepen om in dienst te treden, waar ze ook zaten.

De Nederlanders waren allemaal kooplui. Zij zaten in Zuid-Afrika en in Amerika. En dan hoefden ze niet op te komen voor dat land. Amerika was in oorlog, Zuid-Afrika zat met Engeland in de oorlog. Dus de heren konden genoeg geld verdienen in die landen, want de Nederlandse Regering liet hen gaan. Maar in 1942 werden er wetten aangenomen, dat Nederlanders in het buitenland ook in militaire dienst moesten. In Nederlandse militaire dienst of ze moesten in dienst gaan van het land waar ze woonden. De Zuid-Afrikanen en Amerikanen kwamen naar dat trainingskamp en werden klaargestoomd.

Toen ik in Engeland kwam, kreeg ik problemen met het Nederlanderschap. Ik was achtergebleven in dat opleidingskamp in Engeland. En andere jongens gingen naar de marine en de luchtmacht. Ik ben ik in dat kamp gebleven en kwamen ze om mijn paspoort. Er was er nog eentje Roselle, en die Rooie Leusden, wij met ze drieën. En we wilden niet bijtekenen. Wij waren allebei Korporaal en hij was sergeant, hij had vroeger in het koloniale leger gezeten. We zeiden, we hoeven niet te tekenen, we zijn Nederlander, we hebben toch een paspoort. Maar het was dit of dat. Hebben we nog een tijdje in een hotel gezeten in Londen. 

En toen kregen we bericht: we moesten wel in dienst. We hadden het Nederlanderschap wel verloren, maar omdat we zoveel maanden in dat land geweest waren, kan dat land je verplichten om dienst te nemen. Kwamen ze daar mee voor de dag. Je was niet stateloos Je was het Nederlanderschap kwijt, en dat is een heel groot verschil. 

Toen ben ik weer naar de marine gegaan. Want ik was vroeger van de marine geweest, voor mijn nummer. En toen heb ik 8/9 maanden op het hoofdkwartier gezeten. Op het laatst van de oorlog was het ook prachtig daar. In Londen aan het eind van Oxfordstreet. Ik heb dat een tijdje gedaan. We hadden er schuilkelders en die moest ik schoonhouden. Als er nood was, dan konden de officieren daar slapen. Dat was in een C&A gebouw. Daar zat het Nederlandse Marine Hoofdkwartier. Bij Hydepark. Dat was een goed leven. En in juni of juli 1946 ben ik afgezwaaid. Tot 1946 heb ik op het Hoofdkwartier gezeten. In augustus 1945 ging ik voor het eerst met verlof naar Nederland. 

Mijn neven waren toen goed op de hoogte, zij waren allebei lid van de CPN. Zij zaten dan ook bij de Rode Hulp. We hebben wel Duitsers gehad hier, die hielpen we dan aan adressen naar Amsterdam toe, daar zaten die neven ook bij, ik ben er ook lid van geweest. Van de IRH (Internationale Rode Hulp). Maar die mensen gingen meestal naar andere steden toe. Want hier had je ze niet. Wel voor een dag. Dat werd geregeld door een hoofdkantoor in Amsterdam, de belangrijke personen in lemmer. Dat was dan Gemeenteraadslid Jacob de Rook. En wat kennissen, die ook partijlid waren. En dan brachten ze ze verder weg. Er was hier wel een groepje van de IRH. Er was een hele vereniging. 

Overal had je die zitten. Voor de contributie die betaald moest worden, je kon geven wat je kon missen, kwamen ze elke week langs, die gaf je dan vijf centen en die gaf je drie centen. Dat deden ook partijleden van de CPN. De SDAP deed vroeger niet zoveel. Wat heeft Koos Vorrink nou gedaan in de oorlog. Dan werden ze een keer gearresteerd en liepen ze zo weer vrij. Daar hadden mijn neven geen belangrijke rol in. Een neef is later nog gemeenteraadslid geweest, na de oorlog, hij is een paar jaar geleden overleden. Hij is toen in de plaats van Jacob de Rook gekomen. Nu zitten er twee in. De CPN heeft in de oorlog veel gedaan. Luns is enige tijd lid geweest van de NSB en De Quay heeft nogal bedenkelijke contacten gehad in de tweede Wereldoorlog. Stoker heeft daar in de Volkskrant recentelijk overgeschreven. 

Ik kwam steeds weer bij de Hollandse Compagnie terecht, het was een onderdeel van het Edgar André bataljon. Op het laatst toen ik er weer kwam, werd ik gevangen genomen. Toen zat ik bij Hollandse Piet. Ik wil hem niet te hard aanvallen. Want daar liep het ook allemaal weer fout. We moesten ’s nachts terug en de artillerie schoot nog iedere keer op ons, de hele nacht door. Toen zijn we 6/7 uur doorgesjokt. Nou we zijn er door hoor. We kunnen een sigaret op steken. We gaan ook maar even liggen. Ik lag achteraan, want ze liepen allemaal voorop. Als je van het front afgaat, dan moeten ze allemaal vóór wezen, en als je naar het front toe gaat, dan lopen ze allemaal achter.

De meeste Nederlanders werden eerst ondergebracht in het Thälmann Bataljon en in de 11e Brigade (Edgar André). Uiteindelijk zou binnen het Edgar André-bataljon in maart 1938 een Nederlandse compagnie worden opgericht, de Compagnie "De Zeven Provinciën".

Afijn, ik lag achter met een stuk of wat meer. En we werden ′s morgens wakker en toen was Hollandse Piet met zijn maten weg. Er was een melder bij ons geweest, dat we verder moesten, maar die had ons nooit wakker gemaakt. In plaats dat hij ons nou wakker had geschud. Nou ja, die melder heeft bevel gekregen van hogerhand misschien om dat niet te doen. En zodoende ging het niet door. Ik denk we daar met zo′n vijfhonderd man zaten, in het kamp in Belchite. En alles bij elkaar, Engelsen, Duitsers, Scandinaviërs, Joegoslaven, Bulgaren. Alles werd bij elkaar gegaard en naar Belchite gebracht. Er waren nog twee Ieren bij. Maar zij zijn later ook weggehaald, nooit meer wat van gehoord. En Engelsen, daar heb ik het eerst het vloeken van geleerd. 

In dit kamp heb ik een tyfusaanval gehad, maar dat kwam door dat schampschot. Ik weet nog hoe ik dat schampschot heb gekregen. Dat was bij Belchite in de buurt, in Valladolid in Valencia, je voelt het eigenlijk niet eens. Want die Scheerboom kreeg een schot door de helm, en hij schreeuwde zo: ik leef nog, ik leef nog. Die staat ook op de foto. Hij heeft nog een week in het ziekenhuis gelegen, in het hospitaal, maar die was zo blij, dat hij nog leefde. Maar ik ben dus blind geworden aan mijn rechteroog.

Het is raar dat ik niet afgekeurd ben voor het leger, maar daar kunnen ze alles gebruiken in de oorlog. Want het is moeilijk schieten met één oog. Ineens moest ik links schieten. En met een brengun kon je niet schieten, want dat was rechtshandig. Ik moest links schieten en toch kon ik het goed. Want in Guelp moesten we prijsschieten en toen bleef ik met de sergeant over, ik won het nog net van hem. Ik ben rechtshandig en later had ik er ook last mee met biljarten. Ik kon nooit meer biljarten. Het is lastig. Het is alweer 44 jaar geleden.

Op het laatst went het, vanzelf, maar in het begin ben je er helemaal mee aan. Dan durf je niet eens over de greppel te stappen,je kunt de afstand niet bepalen. Maar anders heb ik er weinig last van gehad. Ook met zien. De laatste jaren heb ik een leesbril maar ik heb anders nooit een bril op gehad. De nachtblindheid ging over. Op Curaçao had ik het nog, want daar botste ik ’s avonds tegen iedereen aan. Heel langzaam is het weggetrokken. Ik moest veel melk drinken en vitamine B gebruiken.

Er was daar geen hospitaal, maar een oud zaaltje, één dokter was niet eens dokter, hij was misschien hoofdverpleger, maar dat was onze dokter. Een paar Polen waren er ook, die bij ons gevangen waren. En je had een zaaltje waar je lag. Diarree, daar had je het meest last van. Als je het dan erg had, dan kreeg je een beetje warme melk in dat zaaltje en puree zeg maar. Maar andere medicijnen had je niet. Je moest gewoon uitzieken en je weerstand moest goed wezen. Je moest gezond wezen. Je kon wel ziek worden, maar als het uit een gezond lichaam vandaan kwam dan kwam je misschien wel gezond terug.

Maar er waren mensen die waren ziekelijk, die oude Duitsers gingen ook allemaal dood. Ik weet nu ik zelf oud ben, dat de weerstand kleiner is dan als dat je jong bent. Maar ik wist wel dat ik er uit zou komen. Daar ben je jong voor. Je wilt eruit, je komt eruit. En toen kreeg ik het bericht dat mijn moeder overleden was, toen heb ik het een tijdje erg moeilijk gehad. 

In het kamp kreeg ik een brief. Het was net voor de Duitsers kwamen, in februari 1940. Toen heb ik het even heel slecht gehad. Ik geloof dat het toen zo′n beetje gekomen is, dat het me niet zoveel meer kon schelen, want het scheelt wel hoor als je vecht voor je leven of dat je je overgeeft. Tenminste als je jong bent. Als je ouder bent dan geef je eerder toe, dan denk je, vooruit ik heb lang genoeg geleefd.

We kregen in 1940 regelmatig brieven van thuis, wel gecensureerd, maar ja dat was niet zo erg. We kregen geen geld meer. Maar dan kregen we wel een hoop postzegels. Postzegels in Spanje, dat is net zo goed als geld. Eerst kregen we geld, een postwissel, dat hebben we een paar keer gehad, maar ja de Duitsers kregen nooit wat. Dus toen hebben we het maar gedeeld. Want op het laatst kwam het toch ook weer van je eigen kameraden uit Holland vandaan, daar had je mee aan het front gelegen, en dan verdeelde je dat geld onder elkaar. In Lemmer hebben ze voor ons ook wel geld opgehaald, mijn broer ook wel en de familie. Maar ja, dat was meer voor solidariteit. Voor allen die daar gevangen zaten, niet alleen voor mezelf. En dat hebben we toen gedaan. En dan konden zij ook een broodje kopen van de soldaten of iets dergelijks. De soldaten hadden altijd wel handel, het mocht niet, maar die moesten ook weer bijverdienen. Die hadden ook niks. 

Dan pakte ze er wel eens een, en dit is echt Spaans, dan moest die mee te werken en dan kreeg hij een zakje zand op zijn rug van een kilo of 10/15. Daar moest hij dan de hele dag mee sjouwen en met ons mee de steengroeve in. Maar ze waren zo gehaaid, die andere soldaten hielpen ook altijd, dan deden ze er stro in, zand er op, dan hadden ze er geen erg in. Zo primitief daar. Je moet dat gezien hebben. Zo′n Alfero, zo noemden ze dat, zo′n vaandrig. Dat was al een oudere man. Die vent was zeker gek. Dat die soldaten op hun sodemieter kregen met een stok, terwijl wij erbij stonden. Spaanse soldaten die van hun officier op hun donder kregen. Hoe bestaat het. Dan hadden ze er weer een betrapt die met ons gehandeld had. En dan is het na een paar dagen zo maar weer afgelopen, dat heb je met die Spanjaarden. Vol vuur en dan in ene is het weer dove kool, zeg maar.

Ik kreeg in het kamp door, dat het een verloren strijd was voor de republiek. Je wist het wel, dat je het zwaar had, maar vooruit maar. Maar in het kamp…..De Duitsers zeiden, we kunnen de oorlog niet verliezen, want als we de oorlog verliezen, is alles naar de bliksem. Dat laten de Russen niet toe. Wij zeiden, we zullen wel zien. Want de democratieën hielden zich afzijdig, Frankrijk, Engeland, Amerika. En de Russen wilden er ook niet zo ver inlopen, want dan hadden ze het hele zaakje op hun donder gekregen. Dat zagen wij wel,maar daar konden de Duitsers niet bij, dat het zo zou lopen, dat de hele republiek de oorlog verliezen zou, maar ja het kon niet anders, dat is heel gewoon, dat is de geschiedenis.

Dus in de oorlog was het in de Marine ongeveer hetzelfde als in de Internationale Brigade. In de oorlog had je niet veel last, ging je ook met de kwartiermeester of korporaal of sergeant gewoon om met elkaar, ook als je de wal opging. Dan kwam je er soms een tegen in het café, die ook een glaasje bier dronk, dat was heel gewoon in de oorlog. Toen de oorlog over was begon het alweer, want er moet rangverschil wezen.

Kijk eens, discipline moet je opbouwen. Dat kun je niet met grote dingen doen, dat doe je met kleine dingen. Als je iemand tegenkomt, dan zeg je, kun je niet groeten. Laten zien dat je meerdere bent, dat je zegt, dat hij dat moet doen. Maar in de oorlog, dan waren er allemaal oudere jongens, die er zaten, en je kende elkaar. Jan, Piet, Klaas. Maar die jongens van 19 jaar, die snotneuzen, en je geeft ze de vrije hand, dan komt er helemaal niets van terecht. Die zitten je gewoon een beetje in de maling te nemen. En daar moet de discipline opgebouwd worden. Van zo lopen, en linksom, en rechtsom, en recht uit.... Petje recht.

In de Internationale Brigades zaten ook allemaal ouderen. Nou, Piet (Seegers) was de jongste toen, maar voor de rest waren ze ook allemaal 25/26. Niet zulke heel jonge jongens waren daar. En de Duitse emigranten helemaal, dat waren ouderen. Dat kun je nagaan, de intellectuelen waren ook allemaal ouder, de schrijvers, die er geweest zijn. Zij waren ook al boven de 30. Dokters en alles meer. Er waren wel jongeren, maar die waren er meer voor het avontuur. Als je ouder bent, heb je meer een overtuiging.

Er waren er velen, die tussen de 20 en 30 waren en wel over de 30. Dus daar kun je meer mee bereiken, dan hoef je niet zo′n zware discipline als met die jonge jongens op te bouwen. Graham Greene is ook in Spanje geweest. Later heb je weer andere dingen aan het hoofd, het leven gaat verder. Als je dat meegemaakt hebt, heb je geen zin om er over op te scheppen, zo van ik heb dat en dat gedaan, vind je me nou geen held. Dan zijn er soms mensen, dan vragen ze dit en dat. Dan denk je, ik heb gedaan wat ik moest doen, wat ik wilde doen, dat is dat. En niet er over opscheppen...

Nog iets over mijn nationaliteit. Ik heb papieren laten zien, dat ik in 1947 of in 1948, 1948 was het geloof ik, mijn nationaliteit terugkreeg. Ik kreeg het automatisch terug. Dat ding ben ik kwijtgeraakt, een diploma van trouw en waardig het vaderland gediend te hebben, heb ik ook nog met zo′n speldje. Ben ik allemaal kwijtgeraakt. Hootsen, die hier op de foto staat, stond er ook op, datzelfde lijstje, dat uittreksel dan. Dat was van de Marine Luchtvaartdienst en er waren meer namen, die ik niet ken. Wie ik ken is Arie Hootsen, maar de anderen, die ook gevangen hebben gezeten, die ook in dienst geweest zijn, die staan er niet op. Misschien later of daarvoor. Ik dacht daarna. Want Hootsen is later nog mee naar Indië gegaan, in 1948 al.

De eerste politionele actie was al in 1946/1947. Jan Jetten heb ik in Miranda de Ebro ontmoet, hij was van een schip opgepikt. Hij was onderweg van Frankrijk naar Spanje (Bilbao) om zich bij de Republiek aan te sluiten. Hij is toen gevangen genomen en heeft enkele jaren in Spaanse gevangenissen gezeten, tot dat hij naar Miranda de Ebro overgebracht werd, een grote vent was het.

Je reageert er allemaal verschillend op. Het gaat om je leven. Dat is het nu juist. Dat is heel wat anders dan dat je er bent voor een oefening. Het is met scherp. En dan kun je soms heel eigenaardig reageren. Want ook als die vliegtuigen boven je komen mitrailleren, dan moet je ook liggen blijven en meedraaien. Maar sommigen hebben teveel angst en kunnen dat niet. Dat leer je ook allemaal, allemaal meedraaien. Daar komt dat vliegtuig weer aan.

Dan doe je het soms in je broek. Want hij duikt op je. Veel cavalerie was er niet meer aan onze kant. Ik heb wel eens een duik moeten doen, en toen het over was lag er een lijk voor me. Je ziet het niet, je denkt wegwezen en als het over is, dan denk je verrek wat is dat. Ja, ik heb het wel vaker gehad, in een hoop rotzooi duik je dan, uit die vrachtwagens vandaan; dan komt dat vliegtuig er nog aan en dan met een rotgang wegduiken, je ziet alleen, dat je gedekt bent en dan lig je soms in een hoop rotzooi. Dat ruik je later, als het afgelopen is. Zoveel Piet Heinen heb je niet hoor.

En dan weer terug naar een ander front, je kreeg zoveel fronten. Van het ene naar het andere. Het ging steeds maar door. Het was een Blitzkrieg bij wijze van spreken. Moest je daar heen, daar heen, en daar heen. Je moest een fascistenoffensief opvangen of je moest er een inzetten en dat duurde maar een 3/4 dagen en dan moest je weer ergens anders heen en dan moesten er weer andere mannen bijkomen. Je nog even scheren en dan ging je weer. Maar ja, je dacht dat elke oorlog zo was, je had nog nooit een oorlog meegemaakt, je wist ook niet beter.

En later hoorde je die verhalen zoals met de Duitsers. Dat zijn ook meestal dezelfde bataljons en brigades, die een offensief moesten inzetten. Dat zijn de besten bij wijze van spreken. Of die zetten ze in om een doorbraak te krijgen, dat heb je in elke oorlog. Je helm was je hoofd kussen. Je hebt er van binnen leer in zitten, zúlke dikke dingen zitten erin. Dan kan het wel schelen met schampschoten dat de gang eruit is van de kogel. Dat die een beetje afwijkt. Want het is meestal bedoeld voor bombardementen, als puin en materiaal door de lucht vliegt. Maar kogels houden ze niet tegen.

Als je een beetje rust had, moest je je geweer schoonmaken en dat goed nakijken, want dat is dan zogenaamd je beste vriend, en wat kogels ophalen en wat handgranaten erbij. En koffie halen. Dan had je wel eens cognac door de koffie heen, tenminste ‘s morgens vroeg als het koud was. Dat moest je allemaal weer van achter het front vandaan halen en naar voren brengen. De koffie ook, je had van die tonnetjes, daar kon je een stok door steken en dan op je rug met twee man. Je had een deken erbij hangen met brood er in. Soms sigaretten als die er waren, meestal tabak, en wel eens een doosje marmelade. Dat moest allemaal ’s morgens en ’s avonds gebeuren, in het donker. Want overdag schoten ze weer en er werden geen politieke praatjes gehouden op dat soort momenten.

Vaccinatie bewijs van Sake.

In juli 1942 zijn we vrijgelaten, dat is een heel end hoor als je jong bent, honger, honger, en honger..... ik heb twee jaar in een steengroeve gewerkt. Het is natuurlijk ook zo, het Spaanse volk moest ook honger lijden, want er was niks, het land was vernield door vier jaar burgeroorlog. Men kon zich wel redden op het platteland, maar in de steden zagen de mensen ook zwart van de honger. En wij waren de laatsten, die van dat kleine beetje wat kregen, je ging dood van de honger, altijd maar honger. En dan zo mager worden dat er ziektes kwamen. 

In 1942 kwam bij ons in het trainingskamp een jongen uit de Verenigde Staten. Hij was in de twintiger jaren op 4-jarige leeftijd met zijn ouders uit het Friese Oppenhuizen naar Californië geëmigreerd. In 1942 werden alle in het buitenland woonachtige Nederlanders opgeroepen, om dienst te doen in de strijd tegen de Duitsers. Zo kwam die jongen uit Californië bij ons terecht. Hij sprak geen Nederlands, maar wel Fries, en Engels. Nederlands had hij nooit geleerd. Jan Cnossen (Jon Rienks Cnossen) heette hij, vier jaar geleden, in 1980, heeft hij me nog in Lemmer opgezocht. Via mensen bij de brug in het centrum heeft hij me in Lemmer kunnen vinden.

Bron: Nieuwsbrief 2008 - Cnossen. Vorig jaar april overleed op 92 jarige leeftijd in zijn woonplaats in Visalia Californie Jon Rienks Cnossen (FJD 6.10). Hij werd geboren op de boerderij van zijn vader bij Oppenhuizen/Twellingea, op 10 maart 1918. Op 5 jarige leeftijd emigreerde hij naar Amerika. Hij meldde zich in de oorlog aan als vrijwilliger bij de Prinses Irene Brigade, wetende dat hij zou moeten vechten voor de bevrijding van Nederland. Op 6 juni 1944 landde hij op Juno Beach Normanie, en vocht voor de bevrijding van Frankrijk, België en Nederland. Als sergeant leidde hij een groep Nederlandse jongens in de slag bij Hedel Noord Brabant. Hij was zo geliefd bij zijn soldaten, dat ze hem hun vader noemden. Sinds 1972 bezocht hij met zijn vrouw Gertrude, Nederland 13 keer voor een weerzien met zijn mannen. Ook de reünies van de Prinses Irene Brigade werden door hem bijgewoond. Bij elk bezoek ging hij natuurlijk ook terug naar Friesland, waar hij de gelukkigste dagen van zijn leven beleefde, bij het bezoeken van Cnossen en Dijkstra familieleden. Hij beheerste zowel het Engels, Fries en Nederlands en maakte overal vrienden. Zijn karakter trekken waren: humor, vrijgevigheid, betrokkenheid, geloof en trots op zijn Friese afstamming.

Na mijn tijd in Engeland, toen ik in 1946 weer in Nederland was, stond ik als oud –Spanje strijder raar te kijken dat er niet veel naar gevraagd werd. Je kwam in matrozenkleren terug uit deze oorlog, dat was alles. Die burgeroorlog was meer op de achtergrond geraakt. Nu is er door opkomend fascisme weer meer aandacht voor. Toen ben ik weer begonnen te vissen en te varen en was ik intussen getrouwd met een Engelse vrouw, Nellie. Sinds 1942 woonden we al samen en ik ben in 1947/1948 met haar getrouwd. Voor die tijd kon ze alleen op een vakantiepasje naar Nederland komen en moest ze om de zoveel maanden weer terug naar Engeland. Ik ben rond 1952 in Engeland gaan wonen tot 1964, toen is mijn vrouw overleden.

Sake zijn vrouw Nellie.

Toen ben ik weer hierheen gekomen. Ik heb tot 1952 in Sneek gewoond, en ik heb in de werkverschaffing gezeten, ook toen was er werkloosheid in Nederland. En later in de visserij en heb ik ook los werk gedaan. Vanaf 1952 heb ik in Engeland afwisselend aan de wal gewerkt en op zee. In 1964 ben ik weer naar Nederland gekomen. Ik hertrouwde eind 1965 met Jeltje, Jeltje overleed in 1973, En toen heb ik in het baggerwerk gezeten. In 1974 kwam ik op 64 jarige leef tijd in de WAO terecht.

Jeltje.

In Engeland werden oud-Spanjestrijders heel anders bekeken, er zijn er daar natuurlijk meer van. Voor de wereldoorlog uitbrak zijn er vijf bij ons uit het kamp vandaan gekomen en daar was Alex ook bij, en hij is later getrouwd met een dochter van Seegers, gemeenteraadslid van de communistische partij . Maar zij waren daar in Engeland, en als helden werden ze vereerd. Met de Engelse boot uit Barcelona vandaan en zo naar Engeland toe. Want toen wij in Engeland aankwamen, had je dat bureau er ook nog van de Internationale Brigade, hebben we nog geld gekregen om schoenen te kopen en om een keer uit te gaan, ging allemaal van de Internationale Brigade in Engeland uit. Maar hier…. 

Sake vertelde nog dat hij na de oorlog heeft geprobeerd te emigreren met zijn vrouw. Hij woonde toen in Sneek. De Australische immigratiedienst accepteerde wel een andere man, die in de oorlog voor de Duitsers aan de Atlantikwall gewerkt had. Sake en zijn vrouw werden afgewezen. Hij had een levensloop moeten schrijven. En waarschijnlijk is zijn Spanje-tijd aanleiding geweest voor de immigratie dienst om hem af te wijzen. Hij had zijn huisraad al bijna verkocht, dat was in 1952.

In 1953 is het toch gelukt en vestigde het paar zich in Zuid-Engeland. Om de benarde oorlogssituaties kon hij wel lachen, de opgewekte Lemster die uit principe in Spanje vocht, genoot van zijn welverdiende gepensioneerde rust in zijn geboorteplaats Lemmer.

Geheel rechts is Sake, op zijn bankje in Lemmer. Van links naar rechts, op het eerste bankje: Leeuwke Bootsma (Leeuwke van Riek) Andries Visser, Andries Visser (De Bereboot), ?, met zonnebril Jaap Poepjes, Op het middelste bankje, van achter naar voren: Met pet, Jopie Bootsma (Jopie Sjuore), Bassie de Haan en Reitze Lemstra. Op het rechter bankje v.l.n.r: Jaap Visser (Mosje), Riekes Vlig (Riekes Skeet), Andries Visser (Panne), Rense Visser (Mosje), Sake Visser (Ingelse Sake) met fiets, Klaas Bijlsma.

Sake Visser is op 17 februari 1996 overleden. 

Wij gedenken hem als een heerlijke en moedige man. 

Sake Visser: "Ingelse Sake" en "De Stryder"

We beëindigen het verhaal van Sake met een mooi eerbetoon van Rinze Visser uit Lemmer.

Foto van Rien Dijkstra: In Amsterdam staat een groot monument gewijd aan de Nederlandse vrijwilligers die naar Spanje gingen.

Stichting Spanje 1936 -1939 www.spanje3639.org


...Kleine lijst van Nederlanders die o.a. in de burgeroorlog in Spanje hebben meegevochten en 
hun Nederlanderschap tussen 1945 en 1970 hebben herkregen Vreemdekrijgsdienst-Spanje


Arie en Sybe vechten tegen Franco: Strijdlustige Nederlanders in de Spaanse Burgeroorlog


Boek:

03-05-1986 Engelse Sake
PDF – 200,3 KB 688 downloads

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.