Zijlroede, Lemmer |2|
Aan de waterkant de gebouwen, daarachter twee grote gashouders, zo'n geheel maakte toen dan ook wel indruk. De trotse roggemolen die dit deel van Lemmer afsloot is helaas door brand verwoest. De ijsbaan waarop de hardrijderijen werden gehouden was vanaf dit punt tot het dorp.
1907: Opening van de Gasfabriek, in het midden met hoge hoed is Burgemeester Luiking.
09-03-1932: Hepkema’s Courant besteedde zoals gebruikelijk meer aandacht aan dit jubileum.
Het 25-jarig bestaan van het gasbedrijf in Lemmer
Zooals wij reeds meldden, zal de gasfabriek te Lemmer a.s. Vrijdag 11 Maart 25 jaar hebben bestaan. Hoewel dit jubileum niet officieel zal worden gevierd — in verband met de tijdsomstandigheden — is het toch wel de moeite waard, dit feit aan de vergetelheid te ontrukken en in het kort het een en ander mede te deelen omtrent het ontstaan en den groei van het bedrijf, dat in de Lemster samenleving zoo’n belangrijke plaats inneemt.
Een belangrijke plaats, waarlijk; vijf en twintig jaren, die voorbij gingen, hebben maar al te duidelijk gedemonstreerd, hoezeer het gemeentelijk gasbedrijf in een behoefte voorziet. Lichtgas en kookgas, zij zijn onmisbaar geworden. Vele bewoners van Lemmer zullen dit gereede toegeven, vooral, wanneer men bedenkt, hoe men zich een kwart eeuw geleden moest behelpen met petroleum. Met de intrede van het gas is aan deze, we zouden kunnen zeggen: voorhistorische periode een einde gekomen.
Een nieuw tijdperk werd ingeluid en moge er dan al geen reden zijn feestelijk te vieren, dat 25 jaar geleden Lemmer een belangrijke stap deed op ’t pad der moderne beschaving, reden tot gedenken is er in ieder geval wel. En temeer is dat het geval, wanneer gelet wordt op de vlucht, die het op zoo bescheiden schaal aangevangen bedrijf heeft genomen.
Eenige grepen uit de geschiedenis van de thans 25-jarige mogen hiervan een indruk geven.
Allereerst iets over de oprichting
Wanneer we thans een indruk geven van den groei van het gemeentelijk gasbedrijf, dan kan dat het best geschieden door het noemen van cijfers. Die cijfers laten allerminst ruimte voor twijfel; een greep hier en daar is voldoende om tot de conclusie te komen, dat de gasfabriek in een behoefte voorziet. In de eerste plaats blijkt dat wel uit de toename van aansluitingen en de daarmede gepaard gaande productievermeerdering. Het jaar 1908 sloot met 180 aansluitingen en een productie van 156000 M' gas. In 1917 bedroeg het aantal aansluitingen 818, de productie 312.000 M 3 en tenslotte in 1931, om hiermede te volstaan, waren er 1250 aansluitingen en had het gemeentelijk gasbedrijf een productie van 702.000 kub. M.
Het spreekt wel vanzelf, dat het in 1907 op bescheiden schaal begonnen bedrijf bij deze aanzienlijke toename aanmerkelijk moest worden uitgebreid. De eerste groote veranderingen — we doen wederom een greep uit talrijke gegevens — hadden plaatst in het oorlogsjaar 1914. Voor het gasbedrijf was dit jaar van groote beteekenis. Was tot nog toe alleen de plaats Lemmer aangesloten, in 1914 werden ook de buitendorpen Oosterzee, Echten en Follega van gas voorzien. Wel bracht eenige stagnatie, doordat de buizenaanvoer maar in April 1915 was men met dit omvangrijke werk toch gereed. Het bedrijf bestreek toen een vrij groot gebied en het noodzakelijk gevolg was een uitbreiding van de fabriek. Er werd een nieuwe gashouder met een inhoud van 1000 M s bijgebouwd. De fitterij, het zuiverhuis en de magazijnruimte werden aanzienlijk vergroot; de beteekenis van de gasfabriek werd steeds grooter.
De oorlog — reeds even werd hierop gezinspeeld — heeft ook de Lemster gasfabriek moeilijkheden bezorgd.
Zoo ontstond er in 1917 stagnatie in den kolenaanvoer; het gebrek werd zelfs nijpend, toen de strenge winter de scheepvaart belemmerde. In de gasfabriek werd toen veel bruinkool gestookt en zelfs heeft men dennenhout moeten gebruiken, om het bedrijf maar op gang te houden.
Daarbij kwam nog, dat de petroleum schaarsch werd. Vele Lemster ingezetenen behielpen zich in dien tijd nog met petroleum en toen aan dit product groot gebrek kwam, stroomden die aanvragen om aansluiting -bij de fabriek binnen. Doch daar het bedrijf zelf op rantsoen was gesteld, kon aan dc aanvragen niet dan bij hooge uitzondering worden voldaan. Om ieder het zijne te kunnen geven, werd ook hier de gasdistributie ingevoerd en noodgedwongen moest de gasprijs worden verhoogd. Er werd een progressieve verhooging ingevoerd, variërend van 12 tot 25, later van 14 tot 25 ct. per M 3.
De fabriek kon van nu aan meedoen, de De Lemster gasfabriek groeide echter tegen de verdrukking in. Wel leverde het bedrijf een paar maal een tekort op, maar ook dezen tegenslag kwam men, dank zij een behoorlijk reservefonds, te boven. Zoo voor en na konden de beperkende maatregelen worden ingetrokken; de proef was schitterend doorstaan.
Reeds in 1920 moest weer een uitbreiding aan het bedrijf worden gegeven. Het muntmeterstelsel werd ingevoerd en voorts werd een waterstofgasinstallatie aangebracht Eindelijk, in 1927 kwam de groote verbouwing. Het bedrijf werd geheel gemoderniseerd. Er werden 2 nieuwe 9-resorts ovens gebouwd, de stokerij werd vergroot, er kwam een nieuwe laad- en uitstootmachine, een kolen- en cokes-transportinrichting en voorts werd ook de directeurswoning verbouwd. De fabriek kon van nu aan meedoen, de nieuwste machines werden aangebracht, alle verbeteringen droegen er toe bij, dat de gasleverantie uitstekend zou worden geregeld. In dit verband kan zeker genoemd worden de naam van den directeur-boekhouder, den heer G. Faber, die vanaf de oprichting aan de inrichting is verbonden — en voor wie de 11e Maart dus ook een feestdag zal zijn — en die zich in dien tijd getoond heeft de stuwende kracht te zijn en de kundige organisator van het Lemster gasbedrijf. Aan hem in bijzondere mate is het wel te danken, dat de gasfabriek geworden is de bloeiende inrichting van thans. (….)
De oprichting
Over de oprichting van een gasfabriek is heel wat te doen geweest Men is te Lemmer allerminst over één-nacht ijs gegaan. Reeds in 1905 werd in de door burgemeester H. Luiking gepresideerde raadsvergadering de gaskwestie ter sprake gebracht. Verschillende menschen toch zagen de noodzakelijkheid van de totstandkoming van een gasbedrijf in, in navolging van Heerenveen en Joure, waar reeds fabrieken bestonden. Veel heeft men in den raad geredekaveld over de plaats, waar de nieuwe fabriek zou staan, maar toen tenslotte een uitspraak in principe werd gevraagd, sprak de raad van Lemsterland zich met 7—6 stemmen uit tegen de oprichting van een fabriek. Dit besluit heeft te Lemmer een storm van verontwaardiging ontketend. Tal van ingezetenen gaven op onomwonden wijze blijk van hun teleurstelling en in November van 1905 bereikte den raad een adres van 100 ingezetenen van Lemmer, waarin de wenschelijkheid van de oprichting van een gasfabriek met klem werd bepleit. Wederom beraadde de raad zich en nu was het resultaat, dat de vroede vaderen zich met 8 tegen 5 stemmen vóór oprichting verklaarden.
Als er één schaap over de brug is volgen er meer en van nu af aan wikkelde de zaak zich in behoorlijk tempo af. Er werd een commissie benoemd, die B. en W. bij de verdere ontwikkeling der plannen had bij te staan en op 13 Maart 1906 werd een stuk grond gekocht. Op 18 Juni 1906 werd de bouw van een gasfabriek onderhands opgedragen aan de heeren Hillebrand Visser en A.M. Bosma voor f 20.400. Den 11en Maart d.a.v. werd de fabriek in werking gesteld en werd de leiding van het bedrijf gesteld in handen van den tegenwoordigen directeur, den heer G. Faber.
Een foto van de oude gasfabriek. Of eigenlijk van één van de gashouders. Dat waren de opslagplaatsen voor het geproduceerde steenkoolgas. Het afvalproduct was cokes. In de oorlogsjaren was het gas erg krap.
Toen er geen gas meer geproduceerd werd kwam het aardgas. Alles wat gas gebruikte moest vervangen worden. Veel werk voor de installateurs. Zij waren eensgezind en in het Nutsgebouw werd een soort showroom ingericht. Daar kon je uitzoeken, bestellen en opgeven wie het moest leveren.
Voor de gashouder staat het personeel opgesteld. Op de achtergrond de roggemolen in volle glorie
25 maart 1932; Op 11 maart werd het 25 jarig bestaan van de Gemeente Gasfabriek te Lemmer op feestelijke wijze herdacht. De fabriek zoals die er na 'n 25-jarige dienstijd uitziet. Bij de opening in 1906 van de gasfabriek schreef men van het "trotse bedrijf".
G. Faber.
Maart 1932: De gasfabriek te Lemmer bestaat heden 25 jaar. De tegenwoordige directeur, de heer G. Faber, directeursboekhouder viert vandaag tevens zijn zilveren ambtsjubileum.
Een kijkje in de fabriek te Lemmer. De gasovens.
Op de achtergrond de openstaande trambrug, destijds bediend door Sibbele de Boer. Achter de brug de roggemolen van de familie Koopmans, hier nog in volle glorie, met daarvoor de gebouwen van de gasfabriek en de woning van de directeur. Links achter de brug de heistelling van Visser. De binnenkomende vrachtboot met sleep is waarschijnlijk één van de boten van de Lemmer-Groningen Stoomboot Maatschappij.
Bij de opening in 1906 van de gasfabriek, schreef men van het "trotse bedrijf". Aan de waterkant de gebouwen, daarachter twee grote gashouders, zo'n geheel maakte toen dan ook wel indruk. De trotse roggemolen die dit deel van Lemmer afsloot is helaas door brand verwoest. De ijsbaan waarop de hardrijderijen werden gehouden, was vanaf dit punt tot het dorp.
De Zijlroede met in het midden de Lange brug, die enkele jaren later werd afgebroken. Rechts bij de brug de werkplaats van schoenmaker/brugwachter Lammert Boterkoper. (Siemen Lamberts Boterkoper)
Rechts achter, het Vredespaleis en de Langestreek hier nog met bomen. Links de LE 112 van Douwe Tijsseling. ( Douwe Dessa ) bijnaam.
Ook het gezicht vanaf de Zeilroede, waar rechts in 1902 de toenmalige scheepswerf was, met eigenaar Poppe Bakker (Poppebaas). Deze werd in dat jaar verkocht aan Wybe Nijdam, die hem in 1913 gedeeltelijk verkocht a/d gemeente Lemsterland, omreden dat er een nieuwe brug moest gemaakt worden, juist waar de langshelling was, om een betere verbinding te krijgen met de nieuwe woningen die gebouwd werden en daarmede was het bestaan van de werf verdwenen.
Rechts is de scheepshelling van Nijdam, met bijbehorende schuur.
Een foto uit vroeger dagen van de 'toen' nieuwe gasfabriek achter de trambrug in Lemmer, met nog maar één gashouder.
Voor de gashouder staat de directeurswoning, welke inmiddels is afgebroken.
Achter de nieuwe gasfabriek staat nog de Roggemolen van Bouwe Oosten, (Bouwe Roelofs Oosten was molenaar van molen de Hoop tot zijn overlijden op 30 november 1922. De molen werd in februari 1923 verkocht.) later Koopmans. Geheel rechts op de foto het tramhuis waar de trambrugwachter Sibbele de Boer woonde.
Links op de foto, onder de bomen, voor de trambrug ligt een Scheveningse bom, in de Lemster volksmond de "kiezentrekker" genoemd, een hijsbergingsvaartuig van 'Aannemer Visser' uit Lemmer, welke in 1909 ook eens in actie moest komen toen de "suup" omsloeg bij de Mudsert. Want op een reis in 1906 is de Sneek 6 - (in de volksmond de "Sûup" genaamd, welke in 1886 gebouwd werd) van Lemmer naar Sneek bij de Mudsert, in het modderige wijd omgeslagen, door te veel dek last. Er was toen nog geen kanaal. Een vrouwelijke passagier uit Woudsend is hierbij toen verdronken.
1909 -Het Stoombootongeval bij de Lemmer
Woensdag, pas acht dagen na de verschrikkelijke ramp voor de Lemster haven, waarbij een man, een vrouw, en een zestal onnoozele kinderen een graf in de golven vonden, en die nog zoo versch in het geheugen ligt, riep andermaal een treurig ongeval ons naar 'De Lemmer'. Thans is daar een kleine binnenstoomboot gekanteld, en een vrouw is bij die catastrofe noodlottig om het leven gekomen.
Woensdagmorgen om ongeveer half zee vertrok de "Sneek 6" van de Oude Groningen—Lemmer nachtbootmaatschappij uit De Lemmer naar Sneek, na in de haven van de nachtboot goederen overgenomen te hebben, en een vrouwelijke passagier, die naar Woudsend moest. Het bootje, meer algemeen bekend onder den naam "De kleine Suup", heeft in 't geheel geen laadruim. Benedendeks wordt alle ruimte ingenomen door de beide kajuiten en de machinekamer. Derhalve waren de goederen op het dek gezet. De lading was, naar ons verzekerd is, tamelijk kostbaar; ze, bestond voornamelijk uit koffie, thee en suiker. Bijzonder zwaar geladen was evenwel het vaartuig niet, deelde men ons mede. Men had het vele malen zwaarder bevracht gezien.
Daarbij moet de boot anders niet rank zijn, wij vernamen tenminste van terzijde, dat het meer dan eens is voorgekomen, dat passagiers uit Sloten of Woudsend, die met andere booten de reis over 't Slotermeer niet meer aandurfden, aan de "Kleine Suup" hun leven nog wel toevertrouwden, omdat deze tamelijk vast lag, en een sterke machine had. De bemanning, en anderen, die bij 't vertrek der aanwezig waren, waren daarom ook ditmaal volstrekt niet bezorgd. Men dacht niet aan de mogelijkheid van een ongeluk, te minder, omdat het niet hard waaide, al was het weer enigszins onstuimig. Nu weet, wie met het vaarwater bekend is, dat dit van Lemmer tot ruim tien minuten gaans rechtuit westwaarts loopt, onder den naam Zijlroede. Vervolgens bocht het naar rechts, langs de boerenhuizinge "De Mutserd," en een oogenblik daarna, weer naar links, om dan al spoedig in den kop van de Lemster Brekken uit te monden.
Dat „rek" of „rak" langs "De Mutserd" heet, hoorden we heden, "de modderige Wijk." Precies op die tweede bocht nu van de "Modderige Wijk", misschien driehonderd schreden "de Mutserd" voorbij, had het ongeval plaats. De kapitein Ykema stond zelf bij 't roer. De dekknecht stond voorop; de machinist bevond zich in de machinekamer, terwijl de (eenige) vrouwelijke passagier in de voorkajuit zat. Bij het draaien om de bocht helde plotseling de boot sterk over, 't zij, omdat de wending te kort genomen werd, zoodat de boot te dicht onder den opperwal (links) kwam, en de kiel den grond raakte, 't zij door een andere oorzaak. Eenige goederen rolden naar lij over; andere volgden, en onmiddellijk daarna was 't onheil geschied. De boot kantelde, en wel zoo volkomen dat de stoompijp de modder stak en het vlak boven kwam.
De kapitein geraakte uit den stuurstoel en buitenboord, doch wist nog betrekkelijk spoedig weer de boot te bereiken. Hij klom op het vlak. De dekknecht, die, zooals gezegd, voorop stond, redde zich vrij gemakkelijk. Zonder een oogenblik houvast te verliezen, wist hij zich op het vlak te werken. Erger, was de machinist er aan toe. Deze was, zoodra hij bemerkte dat de boot meer overzij ging dan gewoonlijk, de trap van de machinekamer opgesneld. Op 't oogenblik dat hij bovenkwam, was 't reeds onmogelijk, zich naar de loefzijde in veiligheid te stellen, waarbij men te bedenken heeft, dat de trap opliep naar den lijkant.
Begrijpende, dat de boot geheel kantelen zou, zette hij dadelijk den voet op de reeling, en sprong dwars van de boot af, zoover mogelijk. Onderwijl vielen de goederen om hem heen te water, zoodat het waarlijk een wonder mag genoemd worden, dat hij niet onder een of meer dezer voorwerpen, w.o. vrij zware, geraakte en er mee in de diepte verdween, te meer, waar hij niet zwemmen kon. Al spartelende, wist hij zich een tijdlang boven te houden. Een paar malen klemde hij zich aan een drijvende kist vast, doch die zonk dan. Nadat de boot gekanteld was, liep ze nog een eind vooruit, zij 't ook met zeer vertraagde vaart. Ook bleef de machine nog doorloopen. De machinist zag, terwijl hij in het water spartelde, de schroef boven water omwentelen. Maar 'n oogenblik daarna, toen de boot zoover omsloeg en zoo diep zonk, dat het water in de cylinders kwam, bleef ze stilstaan.
De kapitein, die zich bij dien tijd in veiligheid gesteld had, zag nu den machinist, en riep dezen. Het gelukte hem, de zo goed als geheel uitgeputten te grijpen. Nadat de deklast boord geraakt was, brak de schoorsteen der boot, die in de modder stak, bij den ketel af, en rees de boot weer overeind.
De bemanning kwam daardoor weer in gevaar van verdrinken, doch 't gelukte haar, opnieuw vasten bodem onder de voeten te krijgen. Dit gebeurde onmiddellijk na, of gedeeltelijk nog tijdens de redding van den machinist, als we 't goed begrepen hebben.
Het ongeval werd door niemand in de nabijheid opgemerkt, doch het hulpgeschreeuw trok al spoedig de aandacht van den boer van de Mutserd. die zich op dat oogenblik in een bijgebouwtje naast zijn huis bevond.
Hij snelde naar buiten, en riep onmiddellijk zijn zoon en zijn dochter, die nog in den stal bezig waren. Men had de boot niet zien voorbij varen, en daar er zooveel kistgoederen enz. naar lager wal dreven, meende de boer aanvankelijk, dat er een praam met huisraad gezonken was. De zoon sprong onmiddellijk in het voor den wal liggend roeibootje en snelde de drie mannen, die daar midden in de vaart in 't water stonden, te hulp.
Zij waren vreeselijk overstuur, zoo vertelde men ons, en hadden maar aldoor geroepen: „Det minske! Det minske is der noch yn!" Zoodra de jonge man begreep, wat dit te betekenen had, heeft hij een boom, of roeispaan, gestoken door de kajuitsdeuren, die open bleken te staan. Helaas, die poging was vruchteloos. Niet te verwonderen trouwens, als men bedenkt, dat de boot geheel onder water zat; dat een bij de eerste kanteling mogelijk door luchtpersing watervrij gebleven ruimte bij 't rechtrijzen der boot gevuld moet zijn, en dat de hulp pas kwam tien minuten á een kwartier na het ongeval.
Niemand ook schijnt een noodkreet van de ongelukkige vrouw gehoord te hebben. Hoe ze geworsteld heeft met het water, of haar doodstrijd kort is geweest dan wel of ze nog een wijle geleefd, en misschien op redding gehoopt heeft, zal voor altijd onuitgemaakt blijven. Waarschijnlijk is het laatste echter niet. Verder pogingen om althans het lijk van de ongelukkige passagiere te vinden, kon men niet dadelijk doen. Daarvoor zat de boot te diep. Zoodra men op de Lemmer kennis kreeg van het onheil, vertrokken vandaar de (geladen) boot Groningen-Lemmer, kapt. Vogelzang, en een z.g. kiezentrekker (een groote schuit, met takeltoestel), alsmede een schip om de drijvende goederen te bergen. Den „kiezentrekker" gelukte het, 't achtereinde der gezonken boot boven water te lichten, doch toen was men tot werkeloosheid gedoemd, daar de Groninger boot niet het vooreinde kon heffen, en men natuurlijk niet met de meegebrachte perspompen kon werken, voor niet het geheele dek b oven was.
Zoo stonden de zaken, toen we, om ruim twaalf uur, te Lemmer aankwamen. We hoorden toen al spoedig, dat de pas uit Amsterdam teruggekeerde nachtboot "Lemmer", kapt. Kokje, naar de plaats des onheils zou vertrekken, om bij 't lichten te helpen. Ons werd, op ons verzoek, gereedelijk toegestaan, mee aan boord te gaan. Er ontstond nog eenige vertraging, omdat deze boot eigenlijk niet zonder permissie van Ged. Staten in binnenwater varen mocht, en de politie den kapitein dus waarschuwde, dat zij verbaal zou moeten maken, als niet die toestemming gevraagd en afgewacht werd.
Hoe de onderhandelingen precies gevoerd zijn, weten we niet, doch men dacht blijkbaar nood breekt wetten; althans, de boot is toch maar naar "de modderige wijk" opgestoomd. 't Woei thans veel harder dan des morgens, en 't was voor het groote stoomschip geen gemakkelijke taak, om zonder de Groninger boot en den "kiezentrekker" te voel molest te doen, langs zij van de gezonken boot te komen, 't Lag daar alles dwars van den wind, en midden in 't vaarwater. Doch na eenig manoeuvreeren gelukte het. Wij kwamen links naast de "Kleine Suup", en de Groninger boot er rechts naast te liggen, terwijl de "kiezentrekker" er achter lag en dat eind boven water hield.
De nachtboot zou nu met de stoomlier het vooreinde lichten. Doch toen de lier eindelijk kon werken... brak de ketting en alle voorbereidingen waren nutteloos geweest Na eenig overleggen kwam men nu overeen, de nachtboot in de plaats van den "kiezentrekker" te brengen, en dus het reeds opgelichte en in kettingen hangende achterschip te doen overnemen. De `kiezentrekker` kwam dan vrij, om het voorschip te lichten. En zoo is geschied. Te ongeveer 7 uur Woensdagavond had men 't zoover, dat men in de voorkajuit kon komen, ofschoon die nog half vol water stond.
Een matroos van de nachtboot vond toen het lijk der ongelukkige vrouw. Het dreef tegen de kajuitstrap. Het werd onmiddellijk naar de Lemmer vervoerd en daar gekist. Wie is het geweest? Dat was al den geheelen dag de vraag, die niemand met juistheid beantwoorden kon. Namen werden wel genoemd, doch die klopten niet geheel met het signalement, dat medepassagiers van de nachtboot, en de bemanning van de gezonken boot, van de vrouw gaven.
Ook Woensdagavond bleek hare identiteit nog niet. Niemand te Lemmer herkende het lijk. De correspondenten, die dien dag aan verschillende bladen hadden geseind, dat het de vroeger te Lemmer gewoond hebbende, en daar dus bekende Trijntje Visser zou zijn, bleken op onjuiste geruchten te zijn afgegaan. Gisteren heeft daarom de brigadier-majoor der rijksveldwacht van de Lemmer, zich naar Woudsend begeven, om er naar de familie, die de omgekomene daar moest hebben, (wat zij aan mede-passagiers van de nachtboot had verteld, zonder evenwel den naam van die familie te hebben genoemd) te informeeren.
Ook had de vrouw, zeide men, aan die medepassagiers medegedeeld, dat zij op de villa „Augustina" te Naarden als keukenmeid diende, wat zeer waarschijnlijk was, daar op haar lijk door de politie een tramkaartje Naarden—Amsterdam is gevonden. Het was echter Woensdagavond te laat, om nog naar de villa te seinen. Verdere aanwijzingen weiden op de vrouw, of in het taschje, dat zij bij zich had, niet gevonden Maar gistermorgen herkende uit Woudsend overgekomen familie het lijk als te zijn dat van de 59-jarige Kolkje Zandstra, vrouw van den caféhouder S. Rinkema te Muiden, en de hedenmorgen te Lemmer aangekomen echtgenoot herkende het lijk zijner vrouw eveneens.
Eenige twijfel-vragen stellen zich bij dit ongeval op den voorgrond. Men hoort ze telkens opperen.
De eerste is: Was de boot nu werkelijk niet te zwaar geladen ? Wij zullen natuurlijk, als in 't geheel niet deskundig, hierop geen antwoord trachten te geven. Maar naar ons werd medegedeeld, was het bootje aanvankelijk uitsluitend voor passagiersvervoer bestemd. Vandaar, dat het geen laadruimte heeft, doch ruime kajuiten. Toen later het passagiersverkeer met de nachtbooten verslapte, moest `Kleine Suup" allengs ook stukgoederen torschen, en dat natuurlijk bovendeks.
Zooals reeds eerder opgemerkt is, schrijft men te Lemmer het ongeval over 't algemeen niet aan een te zwaren deklast toe, doch vermoedt men, dat de kiel, bij 't omgaan van de bocht, den grond raakte. In zoo´n geval is 't geen wonder, dat de boot overhelde. Maar of ze daarom moest omslaan...?
Hoe zou 't gekomen zijn, als de deklast eens zoo goed gesjord ware geweest, dat ze niet van de plaats kon? Zou 't ongeluk ook dan hebben plaats gehad. Ziedaar een tweede vraag. We hebben die aan meer dan een persoon gesteld, doch ontvingen geen enkel bevredigend antwoord. Een derde vraag is : Meermalen heeft men getracht, om door de kajuitsdeuren, met haken het lijk op te halen. Doch men vond of voelde niets. Had men niet zoo spoedig mogelijk het dek moeten openkappen ? Die vraag hebben we sedert Woensdag al verscheiden keeren gehoord, en sterke verhalen over watervrije ruimten in gezonken vaartuig daarbij opgeld.
't is waar, zoo'n geval is mogelijk. We herinneren in dit verband o. a. aan de redding van twee Wierumer visschers, oom en neef, nu lange jaren geleden. In de schoolboekjes van Ligthart en Scheepstra, kan men dit geval breeder beschreven vinden, 't Is van een visschersschuit die op zee omsloeg, en dat zoo plotseling, dat de lucht in het vooronder afgesloten werd, en er dus slechts weinig water binnendrong. In dat vooronder bleven daardoor twee personen in leven, tot de schuit op strand geworpen werd, en men hen verloste.
Maar wie de "Suup" hebben zien zitten, en daarbij rekenen met het feit dat ze na 't kantelen weer gerezen is, gelooven geen oogenblik, dat een dergelijke mogelijkheid hier bestond. Ook wij niet, nu we ter plaatse geweest zijn, de situatie zelf gezien hebben, of ze door ooggetuigen hoorden uitleggen. Overigens is 't bekend, dat onze binnenbooten soms te zwaren deklast nemen. Men herinnere zich het ongeval met de Drachtster boot, eenige jaren geleden, te Leeuwarden. Die kantelde toen ook, doch gelukkig op zoo weinig diepte, dat de passagiers in de kajuit het hoofd boven hielden en verlost konden worden.
Hier staat ten onrechte vermeld dat het om passagiere Trijntje Visser zou gaan, maar het was dus Kolkje Zandstra.