- 15 maart 1703
Octrooi verleend aan den Hr. Andringa om een veerdienst aan te leggen van Lemmer op Zwolle.
Het oudst bekende veer dateert uit 1709-1710, toen de Staten van Friesland aan Albert Hanzes octrooi (vergunning) verleenden om een veerdienst tussen Lemmer en Amsterdam te onderhouden. Een jaar later wordt dit nog eens bekrachtigd en dan blijkt dat hij tevens op Muiden en Zeeberg vaart. Daarnaast bestonden er veerdiensten van Lemmer op Kampen van Lemmer op Leeuwarden. In het midden van de achttiende eeuw waren deze in handen van van Regnerus van Andringa, de grietman van Lemsterland (1674-1754). Hij bewoonde „Andringastate" te Lemmer, van hem is bekend dat hij de handel en nijverheid in zijn woonplaats sterk bevorderde.
Rechts: „Andringastate" te Lemmer
Van Andringa overleed kinderloos in 1754. In zijn testament had hij bepaald, dat een deel van zijn bezittingen zou overgaan op de familie Van (Andringa) de Kempenaer. Zo werden achtereenvolgens Daniël Livius de Kempenaer en diens neef Regnerus Livius van Andringa de Kempenaer - eveneens grietmannen in Lemsterland - eigenaren van het bedrijf van veerschepen. Later verbond men daar ook wagenveren aan.
Dat het bedrijf goed functioneerde blijkt uit het bericht dat men omstreeks 1790 voor een overtocht naar Amsterdam dikwijls drie weken of langer tevoren een plaats in de kajuit moest bespreken. het waren ruime schepen, die iedere dag afvoeren.
In 1823 en 1825 zijn door buitenlanders pogingen ondernomen om een stoomschip in de vaart te brengen, maar hun verzoeken werden door de overheid afgewezen.. Mogelijk wilde men het bestaande bedrijf, waarin de grietmannen belangen hadden, beschermen. Er werd toen op gewezen, dat de zeilschepen veilig en snel waren. dat werd door een hoge marineofficier bevestigd. Met een erg gunstige wind kon men in 5 á 6 uur over zijn, maar meestal duurde zo'n tocht ongeveer 12 uur.
De familie Van Andringa de Kempenaer liet de bekende Friese scheepsontwerper F.N. van Loon, enkele snelle schepen in schets brengen.
Model van een Lemster beurtman.
Omstreeks 1850 voeren er gelijktijdig stoom- en zeilschepen. Langzamerhand verdween de zeilvaart en ging men over op het gebruik van motorschepen. Toen had de familie De Kempenaer het bedrijf echter niet meer in bezit; vermoedelijk heeft zij het vlak na 1850 afgestoten. Toen verkocht zij namelijk enkele schepen. Anderen namen de veerdiensten over, waaronder de firma Nieveen uit Groningen, die het tot 1959 volhield.
Ook hebben zich enkele ongelukken voorgedaan. De eerste keer gebeurde dat in 1767. Op 9 januari van dat jaar schreef Daniël Livius de Kempenaer aan zijn broer Hendrik, hoe dat ongeluk zich afspeelde:
Het in 1764 gebouwde schip met de "Moorekop", dat onder gezag stond van schipper Evert Clases, ging op 1 januari 1767 op de toenmalige Zuiderzee als gevolg van een hoos ter hoogte van de Val van Urk (Het diepste punt van het IJsselmeer is de val van Urk, bij Urk. Dit punt ligt 5½ meter beneden NAP (Normaal Amsterdams Peil) ten onder. Volgens het uitgebrachte rapport, riep de schipper aan de beide knechten: "Ik sie een buij aankomen, maak het anker los". En tegen de dekknechten: "Gaa terstond na beneden, trek spoedig de laarzen aan, sneid een stuk eeten en kom haastig boven, want het sal overal worden".
Kort daarop riep de stuurman, dat hij geen water meer onder het roer voelde, waarna de schipper meteen de zeilen wilde strijken. Dat gelukte niet meer, want het schip kapseisde onmiddellijk; de schipper sloeg overboord en verdronk, de beide knechten klommen op het omgeslagen schip, evenals zeven passagiers, die er binnen twee uur echter afsloegen. Tien andere passagiers zijn vermoedelijk in de kajuit verdronken. De zeventien slachtoffers waren allen zeevarenden onder wie schippers en stuurlieden van zeegaande schepen. De twee schippersknechten hadden de tegenwoordigheid van geest zich met een touw aan het schip te bevestigen, wat hun geluk is geweest. Zij overleefden de ramp maar wel onder de zwaarst denkbare omstandigheden.
Daniël de Kempenaer had al pogingen in het werk gesteld om het wrak te bergen maar hij zag niet veel mogelijkheden "lk ben verlegen en weet nietwat ik moet doen om wel te doen," schreef hij. In 1766 had hij een nieuw beurtschip betaald en ook in 1767 zou bij er één financieren. Hij kon zich echter niet permitteren het verongelukte schip te vervangen omdat de erfenis van „oom de grietman" (Van Andringa) dat niet toeliet.
Aan de andere kant voelde hij er ook weinig voor om het veer te laten verlopen door het alleen te bevaren met de overgebleven schepen. De Kempenaer vond tevens dat de volgende bezitter van de Veren niet benadeeld mocht worden door het bedrijf na deze ramp te laten versloffen. Hij was namelijk gebonden aan de bepalingen in het testament van Regnerus van Andringa.
Het andere ongeluk met een Lemster beurtschip vond in 1826 in Amsterdam plaats. De schipper Sikke S. Postma, lichtte vier dagen na het betreffende ongeluk de douairière R. L. van Andringa de Kempenaer in Leeuwarden in.
De haven van Lemmer, gezien vanaf de (oude) sluis, met links enige beurtschepen, 18de eeuw
1838: Staat van de opbrengsten van de veren van Lemmer op Amsterdam, op Groningen, op Leeuwarden en op Strobosch.
- 8 december 1703
Een orkaan breekt den Wouddijk bij Slijkenburg, Lemmer en Tacozijl tot de fondamenten door.
(In de zestiende eeuw werden schansen aangelegd bij De Lemmer (1585) en Aldeboarn
(1581). Buiten het deelgebied verrezen de schansen van Slijkenburg (aan de Linde)
De Stormvloed van 1703 was een gevolg van een storm die tussen 7 en 9 december 1703 passeerde. De ramp had duizenden slachtoffers tot gevolg. Er zijn geen windmetingen beschikbaar maar wel een schat aan verslagen en dagboeken die er geen misverstand over laten bestaan dat het bittere ernst was. De verpletterende storm, zoals die wordt omschreven, bereikte in de nacht zijn hoogtepunt en leidde niet alleen tot enorme schade, maar ook tot tal van dijkdoorbraken.
In Friesland brak een dijk door, terwijl 23 grote schepen van Hindelopen van hun ankers sloegen en afdreven tot aan de kust van Wonseradeel, van Surigeroord af tot Ferwoude toe waar ze uiteindelijk strandden (Van der Aa, 1844, deel V). Er ontstond een juridische twist met de substituut Grietman van Wonseradeel, die volgens het strandrecht een tiende der schepen opeiste. De schippers van Hindelopen besloten hun schepen in de winter in Amsterdam onder te brengen.
In oktober 1701 en december 1703 waren er twee zware stormen in Friesland, die de Wouddijken deden bezwijken. Daardoor kwam het zuidelijke gedeelte zo erg onder water te staan, dat het land tot in juli door het zeewater bedekt bleef. Het vee moest daardoor op stal blijven staan. De dijk voor het Oostzimger-Veld die was doorgebroken, werd daarna verlegd, terwijl de Statendijk werd opgehoogd (Van Leeuwen 1826; Eekhoff 1851).
Foto en onderstaande tekst van: Regiobeschrijvingen provincie Friesland. De Grietenijdijk ten oosten van Lemmer
In de dertiende eeuw werd een zeedijk aangelegd ter beteugeling van de Zuiderzee. Resten hiervan zijn in de Noordoostpolder teruggevonden. Doordat de zee stukken veenland wegsloeg moest de dijk enkele keren verder naar het oosten worden verlegd: in 1400 en in 1700 gebeurde dat. In 1700 kwam de Grietenijdijk of Statendijk
tussen Slijkenburg en Lemmer tot stand. De eerste zeesluis in het gebied werd aangelegd in 1398 in Schoterzijl. Hierdoor werd het water van de Linde en de Tjonger geloosd op de Zuiderzee. Vanaf 1580 werd deze sluis vervangen door de zeesluis van Slijkenburg, die gebruikt werd tot 1704. Daarna keerde men weer terug naar
Schoterzijl, tot in 1843 een nieuwe sluis in Kuinre werd gebouwd. Uit die tijd dateert ook het Nieuwe Kanaal, dat de sluis met de Linde en de Tjonger, hier Kuinder geheten, verbindt.
- Zeedijk Lemmer-Stavoren (11e eeuw)
- Slaperdijk de Sondelerdyk tussen Gaasterland en De Lemmer (1734)
- zeekeersluis (1618), De Lemmer
- uitwateringssluis Riensluis (1887/1957), De Lemmer
- Lemsterschutsluis (1887-1888), De Lemmer
- 25 december 1703
Een sergeant met 36 soldaten naar Lemmer gezonden om aan de gehavende zeedijken te werken.
- 13 december 1710
Octrooi verleend aan Albert Hanzes tot oprichting van een veer van Lemmer op Amsterdam.
Op 13 december 1710 werd aan Albert Hanzes octrooi verleend voor een veer op Amsterdam. Dat was toen natuurlijk een zeilschip. Spoedig begon ook de concurrentie, want op 18 mei 1758 procedeerde de Lemster beurtman met zijn collega uit Nijesyl/Ylst, die uit Amsterdam twee passagiers voor Balk had meegenomen, hetgeen de Lemster ondernemer als zijn taak zag, omdat de reizigers in Lemmer waren uitgestapt.
Dat er al geregelde diensten vanuit De Lemmer op Amsterdam werden gevaren, blijkt uit dit bericht in de Leeuwarder Courant van 7 december 1757
- 3 oktober 1715
Beroep goedgekeurd van Ds. Hermannus Phocilides te Lemmer, die daar zijn dienst in de oude kerk (De kerk der Ned. Hervormde gemeente) aanvaardt met Col. 4: 3. 4. In het volgend jaar wordt de kerk afgebroken en een nieuwe met toren gebouwd, die hij inwijdde met Jes. 2: 3. Na 50 dienstjaren, waarvan 8 te Oosterzee. doet hij 7 Nov. 1757 afscheid met 2 Cor. 13: 11.
Hermannus Phocilides, beroepen van Oosterzee, waar hij acht jaren dienst had. Te Lemmer ca. heeft hij nog 42 dienstjaren gehad. Is daarna emeritus geworden en heeft afscheid genomen van de gemeente met den zegenwensen van Paulus 2 Cor. 13, den 7 Sept. 1757. Hij is in 1765 te Lemmer overleden oud ruim 80 jaren. Een zijner zonen is vele jaren schoolmeester geweest te Lemmer.
Eertijds kwamen ook in deze kerk ramen met gebrandschilderde, in lood gevatte ruitjes voor. Een er van, dat onlangs een plaats in het Friesch Museum van Oudheden te Leeuwarden kreeg, geeft de volgende opschriften te zien:
Deze gemeente bestaat uit de combinatie de Lemmer, Follega en Eesterga: tot in het jaar 1665 bevond de pastorie zich te Eesterga daarna te de Lemmer. Van de 24 Predikanten, welke haar tot heden bediend hebben, was de eerste de Lemster vicarius Johannes Lemmarus, klaarblijkelijk aldus genoemd naar de Lemmer. Wegens geloofsvervolging moest hij in 1567 vluchten, en had omstreeks 1597 tot opvolger den Balkster predikant Lambertus Levini Levink, die in 1620 te Eesterga overleed.
Na dezen volgden een vijftal geboren Friezen, n.l. in 1620 Wilco Hermanni Somer of van Someren, geb. te Leeuwarden; in 1629 Schultetus Everhardi, geb. te Bolsward; in 1649 Pybo Johannes Nauta, geb. te Franeker; in 1657 Henricus Daversman, geb. te Sneek, en in 1666 Aegidius Broersma, eveneens te Sneek geboren. Deze betrok voor het eerst de pastorie te de Lemmer, nadat Daversman begin September 1665 op die te Eesterga overleden was.
Op Broersma volgden in 1670 Isaac Lydius en 10 jaren later Rudolphus Noordbeek. Na deze volgden weer twee Friezen, n.l. in 1685 Ciricus Robijnsma, gehuwd met Teatske Tania, en in 1715 Hermannus Phocylides (= Fokkes), gehuwd met Aafke Riemersma.
- 26 maart 1726
Allard van Burum, grietman van Ferwerderadeel, verkoopt aan Regnerus Andringa. grietman van Lemsterland, voor 725 car. gl. 141/2 pondem. lands onder Lemmer.
- 22 februari 1736
Regnerus v. Andringa, grietman van Lemsterland, te Lemmer verkoopt te Welsrijp 6 pondem. greidland voor 342 goudgl. Vier pondem. liggend in stoppel en greide onder Nes (W.D.) verkocht voor 217 car. gl.
- 5 maart 1740
Octrooi verleend aan de chirurgijns te Leeuwarden tot het oprichten van een gilde (vereniging), aan de schippers van Lemmer op Stroobos, aan de kleermakers te Harlingen.
- 2 april 1740
Octrooi verleend aan de kerkvoogden te Lemmer op een wagenveer Leeuwarden, Groningen, Heerenveen, e.a.
In 1740 werd octrooi verleend aan de kerkvoogden van Lemmer op een wagenveer Groningen, Heerenveen, e.a. en daarna ook op Leeuwarden. En zo waren er meer verbindingen, ook van Lemmer naar Amsterdam, waarmee o.a. brieven werden vervoerd, zonder dat men kon spreken van een vaste postverbinding.
Tot kort voor de oprichting van een rijdende post over land in 1663 waren de postverbindingen tussen Friesland en Holland hoofdzakelijk mogelijk per schipper over de Zuiderzee, zowel voor regeringsbrieven als particuliere post. Er kon daarbij o.a. gebruik gemaakt worden van een wagenveer van Groningen op de Lemmer. Volgens aantekeningen uit 1731 liep dit wagenveer toen van Groningen over Donkerbroek, De Punt, Norg, Veenhuizen, Neyehorne, Schoot, Heerenveen, Ter Heide en Oosterzee naar Lemmer.
Afdruk van: donkerbroek.nl
Uit het Charterboek van 23 mei 1663, deel V, blijkt, dat de verbinding per schipper over de Zuiderzee niet altijd even betrouwbaar was. De bezwaren waren 'alsoo meenigmael bij stelte, contrari wint en onweer, doch meest bij winterstijt, wanneer de Zuyderzee bevroren is, de brieven en pacquetten van hier op Hollant, en de wederom van daert herrewaerts seer langsaem overkoen, jac soodanigh, dat en in 't inste geen staet op deselve kan maecken, 't welck niet alleen in streckende tot groot ongerijff van de correspondentie van den algemenen staet, maar oock van perticulieren, soo coopluyden als anderen.
- 1 december 1740
H. Sannes, heeft in kleuren geteekend een gezicht van den zeedijk tusschen Oosterbierum en Sexbierum, en van de Lemmer, in O.-I. inkt. (Fr. Museum).
- 7 januari 1747
Van Sloten vertrekken vijf Zwitsersche garnizoenssoldaten met de Lemmer-beurtman op Amsterdam, vermoedelijk om te deserteren, een week daarna worden zij door 5 anderen uit Leeuwarden vervangen.
Dat ze vertrokken, mag niet zo verwonderlijk genoemd worden als men het bericht leest van 31 december: In 1746 zijn te Leeuwarden gedoopt 301 kinderen, getrouwd 271 paren, en gestorven 115 menschen, waaronder vele Zwitsers, die er garnizoen houden.
- 10 april 1747
Stadhouder Willem IV houdt op zijn doorreis van Leeuwarden naar Lemmer, met zijn gemalin én princes Carolina, het middagmaal op Heerema-state te Joure, waar Jhr. Vegelin 14 eerepoorten had doen oprichten.
Karel Hendrik Friso (Willem IV) is in Leeuwarden geboren. Hij was een ontwikkeld en beminnelijk man maar had conservatieve opvattingen.
Willem IV werd in mei 1747 uitgeroepen tot stadhouder van alle gewesten en werd het stadhouderschap tevens erfelijk verklaard. Hij verkreeg grotere macht dan zijn voorgangers.
Na een slepende ziekte stierf Willem IV in 1751. Zijn driejarig zoontje volgde hem op. Zijn moeder, prinses Anna, werd regentes, bijgestaan door de Oostenrijkse hertog van Brunswijk-Wolffenbüttel, Willem Bentinck en de Hollandse raadpensionaris Pieter Steyn. Na de dood van prinses Anna in 1759 werd de hertog Brunswijk als voogd aangesteld, tot Willem V in 1766 meerderjarig werd.
- 20 maart 1760
In de haven van Lemmer en op de reede liggen 31 koffen, galjoten e.a. zeeschepen, waarvan 15 bestemd naar Frankrijk.
Mackum, door Prof. Muller in "Onze gouden eeuw" wordt de haven van Bolsward genoemd, welk vlek in dezen tijd zijne kalkbranderijen tot op nagenoeg de helft van vroeger zag ingekrompen, vond in een bloeienden handel van recht en krom, timmerhout een nieuwe bron van welvaart geopend, welk ook de zeevaart dier plaats ten goede kwam. Zoo niet tot de opkomst, dan toch tot den bloei der zeevaart van de Lemmer, heeft ook de oorlog van 1756 v.v. veel bijgedragen, daar de reederijen er toen buitengewoon bloeiden. Als een staaltje der bedrijvigheid, die er toen heerschte, heb ik hier maar alleen aan te halen, dat er o.a. den 20 Maart 1760, in de haven en op de reede niet minder dan 31 koffen, galjoten en andere zeeschepen lagen, waarvan 15 gereed om naar Frankrijk uit te zeilen.
- N.l. Tyle Elias Tyleman.
- Bartle Fred. Stumer.
- Heere Symensz.
- Gabriel Witteveen.
- Solke Martensz.
- Sybe Meindertsz (kof "Juffrou Blok"?).
- Lammert Gossesz.
- Lupke Wybesz (van de Lemmer, voer voor C. Witteveen aldaar).
- Hette Pieters (van de Lemmer).
- Hans Piers.
- Jacob Hommes,
- en nog vier anderen.
De overige 16 waren:
- Haring Cornelis de Koe (van Woudsend).
- Marten Harings de Koe (van Woudsend).
- Sytze Koenesz (voer voor 't kantoor Corn. Witteveen aldaar).
- Syger Syboltsz (id. 1772 voor Homme Ates te Heerenveen).
- IJsbrand Thomasz.
- Rienk Feikesz.
- Jan Abrahamsz (van Oudega).
- Anske Theunisz (van de Lemmer).
- Anne Ulbesz.
- Gauke Gerbrandtsz.
- Jan Oenekesz.
- Anne Rommertsz (van Heerenveen).
- Albert Nannesz.
- Michiel Rindertz
- Jan Sjoerdsz (v. Heerenveen).
- Douwe Klasesz (id.).
- 30 mei 1761
Hendrik Meijer, laat tweemaal per week van Leeuwarden- op Lemmer, Woensdags om 11 en Zaterdags om 12 uur en van de Lemmer. Dinsdags en Zondags, een postwagen rijden, eer de schepen van Amsterdam aan zijn. De loodjes te halen bij bijzitter Bekama te Lemmer en te Leeuwarden bij Pieter Jacobs, herbergier in 't Wagentje, waar de postwagen ook afrijdt en te Lemmer bij Tomas in de Wildeman, vracht ƒ 1.60 per persoon.
In de 18de eeuw kon men al vanuit De Lemmer, in aansluiting op de beurtman uit Amsterdam verder Friesland in reizen. Op 2 april 1740 werd bijvoorbeeld octrooi verleend aan de kerkvoogden van De Lemmer voor de exploitatie van een "wagenveer" naar Heerenveen, Leeuwarden en zelfs Groningen. In mei 1761 startte Hendrik Meijer, afkomstig uit Balk, waar hij in 1760 was getrouwd met Trijntje Jans, eveneens uit Balk, vanuit De Lemmer tweemaal per week met een postwagendienst op Leeuwarden. En op 6 april 1804 werd begonnen met de exploitatie van een postwagendienst tussen De Lemmer en Joure.