- 27 januari 1766
Verkocht ten huize van Claas Meinardi in het Heerenlogement te Lemmer.
- 1767: Uit het aanteekenboekje van Jan Popes, „out 21 jaar, woonagtig tot Beetsterzwaag" die zoo het een en ander heeft gememoreerd uit den tijd van omstreeks 1750
In den Nieuwjaarsnacht van 1767 was het een noodweer met donder en bliksem. De rogmolen te Stavoren werd door den bliksem getroffen en brandde af; het veerschip Lemmer—Amsterdam verongelukte met 17 passagiers
- 20 april 1768
Boereboelgoed op de de boereplaats in de Lemmer, eigendom van grietman D. L. de Kempenaar. Boelgoed van bibliotheek, clavecimbel, schilderijen en een dubbel clavecordium op een veer, alles van wijlen H. L. Lolkama, schrijver der boelgoederen te Leeuwarden.
Bij een boerenboelgoed wordt niet alleen de huishoudelijke inboedel, maar ook het vee, het boerengereedschap, het aanwezige hooi en de ongedorschte in of bij de schuur opgetaste granen enz. verkocht. Zulk een boelgoed had vroeger nog meer dan thans veel van een feest, vooral wanneer 't voorkwam in of nabij een klein dorp.
- 7 november 1771
Lemmer krijgt een Donderdagsmarkt in boter en andere waren.
- 23 juli 1773
Des morgens 5 uur kan men het jacht waarmede de stadhouder Willem V de Zuiderzee oversteekt uit de verte in de Lemmer zien aankomen, vergezeld van een menigte visschersschuiten, alle van prinsevlaggen voorzien. Z. Hoogheid gaat te 7 uur aan wal, geeft dan audiëntie aan den grietman van Lemsterland, Regnerus Livius Andringa de Kempenaer en den kerkeraad, waarbij ds. G. van Bleiswijck een aanspraak houdt. De jonge Remmer Falkama draagt een vers voor. Zes eereboogen zijn opgericht. Te halfnegen vertrek naar het lusthuis te Oranjewoud. Tusschen 11 en 12 uur passeert de prins te Heerenveen. Te Oranjewoud gaat hij na een korte maaltijd een wandeling van 4 uur doen in bosschen en tuinen, onder geleide van een zeer groot aantal menschen, van wie hij 's avonds te 8 uur afscheid neemt.
Vermeld zij, dat Stadhouder Willem V in 1773 in het Grietmanshuis heeft vertoefd en Koning Willem II in 1846. A. E. Klijnsma schrijft hieromtrent in "Lemsterlân. In kuijerke troch it forline", uitgave 1975, op blz. 104 - 106 het volgende: Foarstlike bisiken 1773, 23 july Steedhâlder Willem V komt de moarns om 7 ûre mei synjacht yn de Lemmer oan. Hy ûntfangt ynwenners oan hûs fan grytman Regnerus Livius van Andringa. De tserkerie is oanwêzich en ds. Van Bleiswijk häldt in taspraek. De boargerij hat seis eare bôgen oprjochte en om hèalwei njoggenen wurdt ôfreizge nei Oranjewâld.
- 1774: Uit het aanteekenboekje van Jan Popes, „out 21 jaar, woonagtig tot Beetsterzwaag" die zoo het een en ander heeft gememoreerd uit den tijd van omstreeks 1750
In den winter van 1774 was het hoog water. Den 24 Febr. met stormweer sloeg het water over de dijken en vele polders liepen vol.
Den 20, 27 en 28 Mei was het zulk koud, nat weer, dat in onze provincie vele schapen en koebeesten bezweken. We konden dat jaar, tengevolge van het hooge water en het natte weer, pas den 27 Juni beginnen te maaien. Daarentegen was om Nieuw-Allerheiligen (1 Nov.), wegens langdurige droogte en een aanhoudenden Oostewind, het water zoo laag, als men het zelfs in den zomer bijna nooit te voren had gekend. Ook de schrijver heeft de sterfte onder zijn vee gehad. Hij heeft in December 1774 niet minder dan 25 stuks vee verloren. Over 't geheel was toen de veesterfte zeer groot in onze provincie. In 1775, in 't begin des jaars, zijn de nieuwe psalmen in gebruik genomen. Dat jaar had een drogen en vruchtbaren zomer, zoodat de vruchtboomen tot tweemaal toe vruchten hebben gedragen, doch de tweede vrucht is niet rijp geworden.
Den 14 Nov. van dat jaar heeft een vreeselijke storm gewoed. Bij Workum had bijna een doorbraak van den zeedijk plaats. Het benedenland van Heusden en Altona werd geheel overstroomd, alsmede de omtrek van Zwolle. De sterfte onder het vee was wederom groot. 1776 bracht weer een strengen winter. In Januari kon weer de reis met paard en arreslee over de Zuiderzee worden gedaan. Den 4en Febr. 1776 hebben we voor de eerste maal de nieuwe psalmen te Akkrum in de Vermaning gezongen. 20 en 21 Nov. heeft het zoo hevig gestormd, dat bij Workum een gat van wel 100 voeten breed in den zeedijk sloeg.
Ook bij Harlingen sloeg het zeewater over den dijk en overstroomde de stad. Er spoelden gaten van meer dan vier voet diep uit de straten en aan den lagen kant stond het water wel vier voet hoog in de huizen. Ook de Lemmer liep onder en van den Lindedijk spoelde een groot gedeelte weg en 't land daar werd overstroomd. Toen is het water bij ons te Haskerdijken en op vele plaatsen in Friesland zeer zout geweest. In de provincie Overijssel, Gelderland en Holland hadden eveneens vele overstroomingen plaats.
- 13 december 1775
Uitgegeven bij Dirk v. d. Sluis, boekdrukker te Franeker: Nauwkeurige beschrijving van de vreeselijke storm en ongemeene watervloed van 14 en 15 Nov. 1775, waarbij de verwoestingen en ongelukken o.a. op Schiermonnikoog, Workum, Lemmer en Harlingen.
Lemmer, den 19en November. 's Nagts tusschen den 14 en 15 deezen, hebben wij alhier met den Storm uit don Noordwesten zo een volle Zee gehad, dat 't water bij Menschen geheugen alhier zo hoog niet is geweest, het heeft 74 duimen boven de Peil gestaan, verschillende inwoners van deze plaatse hebben 't water 3 en een tweede voet in hunne woningen gehad, waardoor men genoodzaakt is geweest met haar Vrouw en Kinderen meest naakt uitdezelve te redden.
In het Chergers Huisje op de Haven heeft het water 17 duimen hoog gestaan, de Zeedijk bewesten deze Haven heeft op verscheidene plaatzen in groot gevaar geweest om door te breken, waardoor hier alles in de grootste Consternatie was; egter zijn wij door de goede Orders en door de vigelantie der Ingezetenen met het spoedig aanbrengen van Zeilen, Steenen. Stroo, Planken, Masten en andere Materialen om de reeds wegscheurende Dijken te stoppen, door Gods hulpe voor Innundatie bevrijd en in het zogenaamde Omland beoosten deze Haven alwaar drie Boersplaatzen staan, heeft 't Water 10 a 11 voeten hoog geweest, waardoor deze Menschen hun Vee meest in het Water zijn versmoord; en hebben zelfs hun Leven op 't Hooy moeten salveeren. De eilanden Wieringen Marken, Urk en Schokland werden geheel overspoeld.
- 21 november 1776
Doorbraak van den zeedijk van 't Workumer Nieuwland, alsmede aan de Duniagakolk bij de Lemmer. Ook de binnendijkslanden op Schiermonnikoog zijn ondergeloopen.
Een orkaan teisterde in 1776 onze kusten: Uit Lemmer kwam het bericht: — Wy hebben heden alhier een Akelyke dag beleefd; de Storm, die reeds eenige dagen geduurt had, verhefte zig gisteren avond geweldig waardoor het Zeewater tot zoo een aanmerkelyke hoogte is gestegen, dat de oudste Lieden zulks niet hebben beleefd. Door de ysselyke Orcaan steeg het Water zoo hoog, dat de gemeene Straten en Wegen met Schepen worden bevaren, zoo dat het vlugten van de Ingezetenen algemeen wordt. Wy vreezen voor allerbeklaaglykste tydingen van de Boeren ten platten Lande te zullen hooren. De grootheid der Consternatie is onbeschryflyk.
En:
Grooter onheil bracht de stormvloed van 21 November 1776 te weeg. Toen stond op de Lemmer het water in de straten 15 palmen hoog, en steeg de vloed tot 2.03 el boven peil. Beoosten de plaats scheurden drie gaten in den dijk, doch met mannemacht werd ze voor doorbraak bewaard. In Eesterga en Follega moesten de boeren met hun vee vluchten voor den drang van het water, dat uit Weststellingwerf kwam aanvloeien.
- 18 maart 1780
Een jongeling van goed gedrag, bekwaam in den kerkendienst, geneegen om als ondermeester zig te engageeren, addresseere zig bij den schoolmeester R. van den Berg *, in de Lemmer.
* Rijk van den Berg, die hier op 14 dec. 1777 trouwde met Hendrikje Hommes, “beide van Lemmer”. In maart 1780 vroeg hij in de Leeuwarder Courant een ondermeester, ook bekwaam in de kerkdienst. Hij stond in 1783 nog aan het hoofd van de school; hij was tevens koster en voorzanger. Volgens de Leeuwarder Courant was de school in aug. 1796 vacant. In het najaar van 1796 kwam mr. Nicolaas Koopmans van Holwerd. Hij is op 8 juli 1798 te Lemmer als jongeman getrouwd met Freerkje Kleinhouwer, jongedochter, beiden van Lemmer. Meester Koopmans heeft hier gestaan tot 1845, toen hij gepensioneerd werd. Ondertussen was in 1802 Rijk van den Berg, te Lemmer als tweede schoolmeester aangesteld. Hij trouwde in 1815 met Jantje J. Doedes. Hij bediende deze functie tot aan zijn dood op 13 sept. 1827; hij was toen 74½ jaar oud.
* Onderwijzer in de bijzondere school van R. van den Berg, op de Lemmer, is na een voorafgaand examen, hetwelk door N. Koopmans, Schoolonderwijzer op de Lemmer, afgenomen werd, alhier door Baljuw, benevens het Gemeente-bestuur en Gecommitteerden uit de Floreenpligtigen beroepen J. A. Visser. (Juni 1808). Deze Jacob Annes Visser, was voor zijn benoeming te Oosterzee 's winters ondermeester bij Rijk van den Berg te Lemmer, terwijl hij 's zomers te Eesterga, de zomerschool bediende. Hij was een flinke kerel zeer gezien bij Schoolopziener H.W. C. A. Visser, die meermalen de autoriteiten opmerkzaam maakte, dat "J. A. Visser zeer verhooging verdient", zonder evenwel het gewenschte resultaat.
- 16, 17 september 1785
De gemalin van stadhouder Willem V arriveert met haar 3 kinderen te Lemmer, zij soupeeren 's avonds aldaar bij den grietman R. L. A. de Kempenaer. Na 's nachts op de jachten te hebben geslapen, vertrekken zij naar Staveren, waar de burgerij voor 't stadhuis in de wapenen paradeert. Na de audiëntie heeft de maaltijd plaats ten huize van Jr. C. de Bigot. Vandaar gaat het naar Workum, waar de vorstelijke familie wordt ontvangen door Prof. P. Camper. Te Hindeloopen paradeert het exercitie-genootschap en is er receptie bij den heer A. van Loon. Vandaar komt men te Bolsward, waar na de parade der burgerij op het stadhuis ten stadhuize een collation wordt aangeboden. De regen heeft inmiddels de wegen zoo onbruikbaar gemaakt, dat de reis per jacht wordt voortgezet, en men 's avonds 11 uur op het Schavernek te Leeuwarden aankomt. Jan Doedes te Hindeloopen roept met veel drift en toorn: Oranje boven, en wordt deswege tot een jaar tuchthuisstraf veroordeeld.
In september 1785 werd Willem V gedwongen Den Haag te verlaten, toen daar rellen waren ontstaan. De stadhouder was ten einde raad en dreigde al zijn functies op te geven. Blijkbaar wist zij (zijn vrouw Wilhelmina van Pruisen) hem te overreden niet op te geven. Wilhelmina reisde met haar kinderen per boot naar Friesland om op tijd aanwezig te zijn bij de viering van het 200-jarig bestaan van de Hogeschool van Franeker, maar ook om steun te zoeken bij de Friese adel en gedeputeerden, die inmiddels ook konden constateren dat de zaak uit de hand dreigde te lopen. De stadhouder kwam twee weken later in Friesland aan.
van Beyma, de grietenijsecretaris, notaris en veilingmeester, afgevaardigde en gedeputeerde in de Friese Staten, voorman van de Friese patriotten, was van mening dat de ideale aristo-democratie verworden was tot een oligarchie. De Friese Staten raakten steeds meer verdeeld, toen de stadhouderlijke familie in september 1785 Den Haag had verlaten en de gewesten afreisde om steun te zoeken.
En waar Bernardus Jelgerhuis, via Bolsward naar Lemmer reisde, om te verhinderen dat de troepen van de Pruisische koning Frederik Willem II vanuit Wesel Friesland zouden binnenvallen. Op 13 september kwamen de manschappen daar aan. Albertus liet vervolgens in Sloten de bruggen ophalen, de stadspoorten en -bomen sluiten en de vroedschap bijeenkomen. Hij maakte zich meester van 11 kanonnen die hij meenam naar Lemmer.
Bij nadering van de Pruisische troepen raakte Van Beyma in paniek en dreigde op 18 september de dijken bij Lemmer door te steken. Toen op zondagmiddag 23 september 1787 - na de kerkdienst - duidelijk was dat er onvoldoende steun van de bevolking was, de financiële middelen beperkt waren, Frankrijk niet te hulp zou komen, werd de patriotten in Friesland aangeraden te vluchten
- 6 oktober 1785
Stadhouder Willem V komt te Lemmer aan en begeeft zich naar Leeuwarden.
In 1784, 1785 en 1786 hebben in Friesland en de andere provinciën vele inwoners zich in den wapenhandel geoefend. Er werden vrijkorpsen gevormd. In 1787 wierpen die vrijkorpsen zich op tot een regeer. „Slj wilden de prins agteruit setten, de heeren staten afsetten, maar dit brak haar seur op. Sij hadden Franeker, Makkum, Sneek, Lemmer yngenomen en tot Franeker, Staveren, Workum, Hindeloopen was haar raat en staat. Van daar gaven sij al plakaten uit, maar yn de maant Septimber sijn sij alle gevloden. Veel trokken na Hollant, om die nog te helpen, maar daar kwam de koning van Pruisen, broeder van de Prinses, met eenige duisent man, daar sij al tegen gevogten hebben, yn welks gevegt veel duisenden gebleven sijn, maar heeft haar geheel vernietigt en veel gevankelijk weggevoert na Pruisen. In Vrieslant hebben sij haar bij menigten gekregen en gevankelijk na Leeuwarden gebragt en veel sijn gevlugt na andere koningrijken.
- 28 april 1788
Ter verantwoording geroepen Albertus Lycklama á Nijeholt (1761-1846), vroeger te Bolsward, die zich als luitenant der vrijwillige schutterij, trots het placcaat van 4 Sept. 1787, gevoegd heeft bij de oproerige manschappen te Franeker en zich met een detachement vrijcorporisten, onder commando van Bernardus Jelgerhuis, te Franeker naar de Lemmer begaf en dit 13 Sept. 1787 bezette, toen naar Sloten ging, waar hij de bruggen liet ophalen, de stadspoorten en boomen sluiten, zich meester maakte van 11 stukken kanon op den Wal en deze transporteerde naar de Lemmer. Verder had hij 25 Sept. 1787 in de Lemmer van den collecteur Cornelis Witteveen geld geëischt en 2938 car. gl. gekregen.
SENTENTIE.
Alzo den Hove van Vriesland, uit de Confesfie van Pieter Wolters op 't Vliet onder Leeuwarden tegenswoordig Gev. en andersints uit de Proceduuren genoegzaam gebleeken is. —Dat de Gevangen in de Maand September 1787, zig naar Franeker heeft begeeven.
— Dat de Gevangen van daar nevens een Detachement Vry-Corporisten, onder Commando van Bernardus Jelgerhuis, is vertrokken en op den '13 Sept. 1787. op de Lemmer is gekoomen. — Dat de Gevangen op den 25 Sept. 1787. met eenige Manschap, alle gewapend, onder zyn Commando is gekomen ten Huize van Cornelis Witteveen, Colekteur van de Vyf Speciën in de Lemmer.
— Dat de Gevangen aan gedagten Colekteur heeft vertoond een Schriftelyke Laft, of Procuratie van de Staaten te Franeker vergaderd, inhoudende een Laft, om op te haalen en te ontvangen de Landspenningen van, de Ontvangers en Collekteurs in deeze Provincie. — Dat Cornelis Witteveen, na eenige woordenwisseling verzogt heeft om eerst over deeze zaak met hun Commandant Jelgerhuis- te spreeken. Als mede om de Bysitters. Cornelis Sleeswijk en Foppe Jans Poppes, by hem te verzoeken, om te overleggen, wat hem in deeze als Collekteur te doen stond.
— Dat de Gevangen dat verzoek heeft toegestaan. — Dat de Gevangen met zyne gewapende manschap toen aan het Huis van gedagten Witteveen is gekomen. —Dat gedagte Bysitters toen aan het Huis van Witteveen zyn gekomen. —Dat Cornelis Witteveen zig toen na Jelgerhuis heeft begeeven.
— Dat intusschen de Gevangen met zyne gewapende Manschappen ten Huize van Cornelis Witteveen post heeft gehouden. — Dat daar op A. Lycklama á Nyeholt, Lieutenant, onder de gewapende, destyds de Lemmer in bezetting houdende, ten Huize van gedagten Witteveen is gekomen.
— Dat Lycklama toen gezegd heeft: Dat Witteveen alle Landspenningen, die hy hadde,' aan hun Lieden moest overgeven en dat hy aan hun veilig konden betaalen, onder quitantie. — Dat Cornelis Witteveen daar op voorn. Bysitters om Raad heeft gevraagd. — Dat de Gevangen en voorn. Lycklama toen gedagten Cornelis Witteveen hebben afgedwongen de somma van twee duizend negen honderd agt en dertig Caroli Guldens en Zes St. op de Specien ingaande den 1 May 1786.
—Dat Witteveen dat geld op de Tafel heeft gezet. — Dat de Gevangen en Lycklama beide dat Geld toen van de Tafel hebben genomen. —Dat Lycklama toen daar yan een Geblyk of Quitantie tot voorn. Somma aan Cornelis Witteveen heeft gepasseerd. — Dat de Gevangen en Lycklama toen dit Geld in hun magt hebbende, met de gewapende Manschap vandaar zyn gemarcheerd
— Dat de Gev, ook met eenige gewapende Manschap opdien zelfden 25 Sept. 1787 is gekomen ten Huize van Jan Kleinhouwer*, Administrerende Haven Collectens in de Lemmer.—Dat de Gev. van daar gegaan zynde, na verloop van een uur, geduurende welke tyd eenige gewapende Manschappen voor dat Huis waaren gelaaten, wederom aan het zelfde Huis met nog iemand, en de Officier van de Wagt is gekomen.
— Dat gedagte Kleinhouwer toen aan hun gezegd heeft: Dat by volfsrekt weigerde, deeze betaalinge aan hun te doen. — Dat de Byzitter Sleeswyk daar by present zynde, ook verklaarde, daar toe geen permissie te geeven,
— Dat de Gevangen daar op heeft geantwoord: — Dat zulks ook evenveel was, dat zy het Geld dan zouden meenemen. —Dat de Gevangen ook met der daad toen de Collectepenningen heeft genoomen ter somma van negenhonderden dertig Caroli Guldens en twaalf ct.
— Dat Lieuwe Rochus als Commandeerende Officier van de Wagt op dien tyd daar van tot voorn. Somma aan Jan Kleinhouwer Quitantie heeft gepasseerd. — Dat de Gevangen en gedagte Persoonen daar op met de gewapende Manschap en voorn. Geld van daar zyn gemarcheerd, dat de Gevangen insgelyks, op dien zelfden dag, met agt gewapende Vry Corporisten, onder Commando van Lieuwe Rochus is gekomen in het Huis van Ide van der Sweep, Colecteur van het Passagie-Geld in de Lemmer (bezat woning aan de Oude Sluis, hij is overleden op 24 april 1818 te Lemmer. Gehuwd met Johanna Kluger. Getuige bij de doop van één van hun kinderen was; Rinske Stevens).
— Dat de Gevangen met Lieuwe Rochus, de Collect-Penningen van gedagten Colecteur uit Naam van de pretense Staaten te Franeker geeischt heeft.
— Dat Ide van der Sweep eenigen tyd geweigerd heeft, de Collect-Penningen aan hun te overhandigen. —Dat de Gev. en gedagte Lieuwe Rochus toen gedreigd hebben, alles als dan aan stukken te zullen slaan. — Dat Ide van der Sweep, alzo gedwongen, eindelyk Agthonderd en Negen Caroli Guldens en Negentien stuivers, aan den Gevangen en Lieuwe Rochus heeft overhandigt, van het ontvangene Passagie Geld, May 1787., ingegaan.
— Dat Lieuwe Rochus, als Commandeerende Officier, daar van op Last van gedagte pretense Staaten Quitantie heeft gepasseerd. — Dat de Gevangen en gedachte Gewapenden daar op met het Lands Geld van daar zyn gemarcheerd. Al het welke zynde zaaken van zeer kwaden gevolge, en daarom anderen ten Exempel niet behooren te blyven ongestraft.
— Zoo is 't dat het voorsz. Hof op alles rypelyk gelet en geconfidereerd hebbende het geen men in deezen behoorde te corinfideeren in den Naam ende van wegens de Heerlykheid des Landschappe van Vriesland den Voorn. Gevangene heeft Gecondemneerd en Condemneerd hem by dezen om by den Scherpregter op het Schavot geleid, aldaar wei strengelyk Gegeesseld, Gebrandtekend en daarna door de Dienaren van de Justitie te worden gebragt in het Landschaps Tugt en Werkhuis, om aldaar te werken den tyd van zeven Jaaren.— En verklaard den Klager tot zyn verdere genomen Eisch en Conclusie niet ontvangbaar.
Actum den 12 July 1788.
Ter Ordonn. van den Hove J. FABER.
* Jan Kleinhouwer was gehuwd met Jakobjen Harmanis, uit dit huwelijk zijn 3 kinderen bekend, waaronder dochter Freerkjen Jans Kleinhouwer, zij huwde op 8 juli 1798 te Lemmer, met Nicolaas Coopmans (Koopmans). Waarop haar vader de volgende advertentie liet plaatsen.
- 5 mei 1789?
De burgersociëteit „De burgertrouw en waakzaamheid zijn steunsel van een Sociëteit" te Lemmer vraagt correspondentie.
- 6 april 1804
In dienst gesteld tusschen Joure en Lemmer een verdekte postwagen rijdende van de Lemmer een half uur na aankomst van de Amsterdammer beurtman en rijdende van Joure s' avonds dadelijk na aankomst van het Sneeker schip van Leeuwarden, vracht 18 st. de persoon.
- 6 april 1814
Klokgelui, vlaggentooi, illuminatie te Lemmer bij de afkondiging van de aanneming der grondwet. De eerste jaren na den Franschen tijd.
Den 6den April 1814 kondigden op de Lemmer klokgelui van den toren, en vlaggentooi van verscheidene gebouwen en schepen, benevens illuminatie gedurende den avond, de vreugde aan over de afkondiging van de aanneming der nieuwe grondwet; de „Fransche Tijd" had thans voorgoed hier afgedaan! Nauwelijks vijf dagen later verschenen te Sneek (Verschenen bij C. van Gorkum te Sneek: Eerstelingen aan mijn vaderland door Eelkje Poppes te Lemmer, en bij v. Smallenburg te Sneek:) „als eerste blijken van een vernieuwd volksleven" een drietal gedichten, onder den algemeenen titel: "Eerstelingen aan mijn Vaderland", van de hand eener Lemster jongedame, nl
Eelkje Poppius Poppes.
Dochter van den koopman en vrederechter Poppe Jans Poppes. De letterkundige waarde dier, 24 bladzijden beslaande „Eerstelingen" moge gering zijn, toch geven zij ons zeer juist de indrukken weer, welke destijds algemeen gevoeld zijn, zoowel gedurende de verdrukking der Franschen, als daarna, tijdens het herstel van het vaderland. Het gevoel der ouders bij het vertrek hunner zonen naar de legers van Napoleon laat zij gevoelvol spreken. Zij was er dan ook getuige van geweest, hoe haar broer Bouke als garde d'honneur was aangewezen, zoodat zij met recht zingen kon:
„Hoe menig kinderlievend vader.
Heeft om 't verlies zijns zoons getreurd,
Hoe menig moeder werd de lievling
Baars harte van dat hart gescheurd."
En geen wonder, dat, — na de bevrijding van ons land —, haar „lang geboeide tong" zich aldus hooren liet:
"Ontmenschte, wreede Bonaparte!
Thans is uw heerschzucht, uw gewekt,
Waaronder wij allen moesten zuchten,
Ten eenemaal ter neergeveld.
Gij hebt ons huis genoeg geteisterd:
Tyran! hoe hebt ge ons verdrukt,
Wie is er, die de bitt're vruchten
Niet van uw overheersching plukt?"
Aan de gedichten gaat een „lofvers" vooraf van Christiaan P. E. Robidé van der Aa, destijds schout en secretaris der gemeente Lemmer en van 1818 tot 1834 procureur te Leeuwarden, waarin hij zich o.m. als volgt liet hooren:
„Maar nauwlijks mocht mijn oor uw zoete zangen hooren.
Die slechts uit zuivre min voor 't Vaderland ontstaan,
Of uwe hertetaal kon mij geheel bekoren,
En 'k staarde gansch verrukt uwe Eerstelingen aan."
Dat haar „hertetaai" den „gansch verrukten" schout ook verder „geheel bekoren" kon, bleek twee jaren later, toen de lofzanger met de dichteres in het huwelijk trad. In 1818 vertrokken zij metterwoon naar Leeuwarden, waar Eelkje tien jaren daarna overleed. Zij ligt begraven met vijf harer kinderen op het Huizum er kerkhof, waar een memoriesteen in den zuidermuur der kerk de gedachtenis aan haar levendig houdt.
- 4 juli 1815
De ingezetenen van de Lemmer stellen ƒ 1180 ter beschikking van de commissie ter aanmoediging van 's Lands dienst.
- 23 april 1820
Overleden te Lemmer Jouwert Frederiks Witteveen, assessor in de grietenij Lemsterland.
- 29 juli 1820
De prins van Oranje (Willem Frederik George Lodewijk (Den Haag, 6 december 1792 – Tilburg, 17 maart 1849), Prins van Oranje-Nassau.) komt 's morgens 4 uur met een jacht van Amsterdam te Lemmer, geeft daar audiëntie aan allerlei corporatie's, komt ten huize van den grietman van Andringa de Kempenaer en zet zijn reis te 10 ure voort over Staveren naar Hindeloopen. Daar wordt hij verwelkomd door de burgemeesters D. j. Duif en J. Alderts en door zes juffers in de oude kleederdracht.
Over Workum en Sneek begeeft Z. H. zich naar IJsbrechtum, waar het middagmaal op Epema-State wordt gebruikt bij den grietman van Weideren Rengers, om, van daar te vertrekken naar Leeuwarden. De prins en de gouverneur van Friesland bezoeken Franeker en Harlingen. Op de terugreis dineeren zij op het buiten van Jhr. Collot d'Escury te Minnertsga.
Foto van: wikipedia.org