Lemsterland in oorlogstijd (1)
Drie man op een bankje.
Door Evert de Vries.
Op de foto V.l.n.r. E. de Vries, W. Visser en J. Bakker.
In de 'Zuid-Friesland' schreef de bekende Lemster, Evert de Vries wekelijks de column 'Lemmer door de jaren heen'. De heer Evert de Vries is geboren op 16 februari 1903 te Lemmer, overleden 5 oktober 1998 te Sneek. De heer De Vries werd destijds gevraagd naar zijn herinneringen aan die eerste dagen van de oorlog.
Meidagen 1940 in Lemmer.
Mijn herinneringen aan het begin van de oorlog spelen zich af in het centrum van Lemmer. Ik stond in die Meidagen van 1940 met een ijskar tegenover het Gemeentehuis. Daar wonen wij vlakbij. Alle dagen was het aan de drukte en het gedrag van de bevolking te merken dat er wat belangrijks op komst was. Zou er oorlog komen? De algemene gedachte was dat het wel mee zou vallen.
Evert de Vries met de ijscokar t.o. het oude gemeentehuis. Op de achtergrond staat nu het nieuwe gemeentehuis. Links is het voormalig atelier van Molenberg, hier hebben vele meisjes en vrouwen op hun trapnaaimachines de kost verdiend. In de Oudheidkamer is zo'n trapnaaimachine nog te zien. Geheel rechts de winkel van Molenberg, waar mej. U. Koopmans verkoopster was.
In de haven lag een klein flottille marineschepen. Donderdag negen mei zag ik Kok, een van de drie politieagenten die Lemmer toen rijk was, bij ons de winkel binnen gaan. In de spanning van die dagen was ik nieuwsgierig naar de reden van zijn bezoek en dus ging ik ook naar binnen. Mijn schoonmoeder en mijn vrouw waren bezig om brood in dozen in te pakken en zij vertelden dat dat brood voor de bemanning van de marineschepen was. Ik ging met dat brood op weg naar de haven. Op de trambrug stond een (Nederlandse) soldaat als wachtpost. Ik mocht doorlopen en gaf het brood bij de schepen af.
's Avonds was het erg onrustig op straat, maar wij gingen gewoon op tijd naar bed. De volgende dag, de tiende mei brak aan. 's Morgens om half zes was het voor het Gemeentehuis al druk. Van alle kanten van Lemmer was men naar het centrum gekomen om te zien of daar meer nieuws bekend was. Er werd ons verteld dat de Duitsers die nacht ons land waren binnen gevallen.
Nog nauwelijks gelovend wat we zo juist hadden gehoord, gingen we naar de kamer en zetten de radio aan. Daar werd bevestigd wat we even eerder op straat gehoord hadden; de Duitsers waren de grens over getrokken! De eerste legerberichten kwamen ook al door. Parachutisten geland bij Leiden, gevechten bij vliegveld Iepenburg. Natuurlijk werd de bevolking direct een hart onder de riem gestoken met berichten over de moedige wijze waarop het Nederlandse leger stand hield.
De Duitse inval had, zoals bij het Hitler regime gewoonte was, zonder oorlogsverklaring plaats gehad. Vechten zonder dat men elkaar de oorlog verklaard had kon natuurlijk niet en prompt was daar het Nederlandse antwoord; Koningin Wilhelmina had het initiatief genomen en de overweldiger de oorlog verklaard. Dat betekende automatisch een bondgenootschap met de Geallieerden en weldra waren er berichten dat er al Franse troepen op weg waren om de Belgische en Nederlandse legers te versterken.
Mijn eerste gang was toen naar mijn vader die in het Achterom woonde. Ik vertelde hem dat de Duitse troepen Nederland waren binnen gevallen. Dat betekende ook voor hem het begin van een zorgelijke tijd. De oudste kleinzoons waren al in dienst en later, toen zij veilig terug waren, kwam er de zorg bij over familieleden die bij Hoogovens werkten en anderen die in Duitsland moesten werken. Maar daar hadden we op die Vrijdagmorgen nog geen idee van.
Zaterdagmorgen kwam ik weer uit het Achterom van een bezoekje aan mijn vader. Over de brug reed een soldaat. Mijn eerste gedachte was: 'Dat is een voorpost van de Fransen die ons land komen helpen.' Bij het brugwachterhokje stond Sake Visser, in Lemmer beter bekend als "Sake de Rus". Zijn schouw droeg namelijk de naam 'De vrije Rus'. 'Waar zijn die Lemsters nu' zei hij. 'Als ik nog een jongkerel was gingen die soldaten een voor een over de leuning van de brug!'. Ik zei dat het Fransen waren die ons komen helpen. Maar Sake hield vol dat het Duitsers waren en dat moest ik dan toch wel geloven. Wat weet ik tenslotte van het verschil tussen de uniformen van Franse en Duitse soldaten, van geen van beiden heb ik er ooit een gezien.
Er gaan nog meer militairen voorbij en drie ervan gaan naar het gemeentehuis. Ik ging naar huis en terwijl we daar over de gebeurtenissen zaten te praten ging de bel en stonden er vier van die soldaten in de winkel. Zij willen alle brood hebben wat in voorraad is. Het moet in dozen verpakt worden. Om aan die wens, beter gezegd die eis, te voldoen gooit mijn vrouw een doos met knippatronen op zolder leeg. Als het aan betalen toe is geven de soldaten een bonnetje met de belofte dat de Wehrmacht alles zal betalen.
In de komende dagen komen er steeds meer Duitse troepen Lemmer binnen. Velen trekken er alleen maar door in de richting van de Afsluitdijk. Het hoofdkwartier wordt ingericht in hotel Krikke en in de mooiste huizen worden de officieren ingekwartierd. Als ik 's zondagmorgens weer op weg ga naar mijn vader is het Achterom ingenomen door paardenvolk. Zij hebben hun paarden overal aan vastgezet, aan hekken en schuttingen, maar ook aan blinden die velen nog voor de ramen hebben. Er zijn paarden bij die de kop al eens door een raam hebben gestoken. Met kunst en vliegwerk kom ik bij het huis van vader, die het ook al donkerder begint in te zien.
Paardenvolk op weg naar de Friese kust. Op deze afdruk in Heerenveen.
Op de dinsdagmiddag ga ik naar hotel Krikke en vraag om een gesprek met de commandant. Ik mag binnenkomen en zeg dat ik kom om het geld voor het geleverde brood. De commandant zegt dat we niets zonder geld moeten afgeven en dat deze rekening na de oorlog betaald zal worden. Tegen de avond, als we de radio even uit hebben gedraaid, komt onze buurman van Schoot binnen stuiven: 'Ze zeggen dat Nederland gecapituleerd heeft' brengt hij met moeite uit. 'Dat komt ervan, als er zo'n (x...) op de troon zit'. Vreemde woorden uit de mond van zo'n nette, gezagsgetrouwe burger, maar wel tekenend voor de machteloze woede van dat ogenblik. Als mijn schoonmoeder even later tegen hem zegt: 'Als je nu je zoon maar weer gezond thuis krijgt', maakt de woede bij buurman plaats voor tranen.
De grote massa van de Duitse troepen verdween weldra en er bleken alleen wat bezettings en bewakingstroepen over. Ook schepen van de Kriegsmarine vonden de weg naar Lemmer. Toen er weer eens een groepje om brood kwam - er werd nu steeds keurig betaald - moest het ook op een schip in de haven bezorgd worden. Op de trambrug, waar ik enkele dagen eerder een Nederlandse wachtpost moest passeren, stond nu een Duitser. Ik kwam er even gemakkelijk langs als bij de vorige gelegenheid, maar er was ondertussen wel wat veranderd. We stonden aan het begin van een trieste tijd en het was maar goed dat we toen nog niet wisten dat dit vijf jaar zou duren.
Herinnering aan zaterdag 27 juli 1940.
De informatie is verkregen van mej. U. Koopmans, wonende op de Nieuwburen. Verschillende foto's zijn door vader Koopmans genomen en ook in zijn eigen donkere kamer in het grote huis in de Schans ontwikkeld en afgedrukt.
De Lemmerboot was net vanuit Amsterdam gearriveerd in de haven van Lemmer. De heer M. Westerveld die van de boot thuiskwam woonde naast het Buma-gemaal. Voor hij naar huis ging haalde hij een bosje bloemen bij de bloemist Funcke. Deze winkel stond tegenover de bakkerswinkel. Bij thuiskomst zag hij het groepje mensen met de politieman niet ver van de woning bezig. Hij zei tot zijn vrouw dat hij daar even een kijkje ging nemen, om te zien wat er precies aan de hand was. Het werd ook voor M. Westerveld zijn laatste wandeling.
Bakker J. Koopmans had ook klanten onder het werkvolk van de sleepboten van Piet Smith, zij groeven de kanalen tijdens de droogmaking van de NOP. Dit werkvolk dwaalde na het dagelijks werk wel door Lemmer, zo ook een zekere J. de Waard, woonachtig in Rotterdam. Sinds de bombardementen op Rotterdam waren zijn vrouwen twee kinderen danig van streek en man en vader De Waard had het oog al eens laten vallen op de grote woning en bakkerij van Jan Koopmans. Hier was ruimte genoeg voor twee gezinnen, vandaar dat aan de bakker en zijn vrouw gevraagd werd om een gedeelte van de woning voor een tijdje te mogen huren om zo weer tot rust te mogen komen.
En zo geschiedde dat op vrijdagavond 26 juli 1940 vanuit Rotterdam de fam. De Waard, man, vrouw en twee kinderen, Adrie 2 jaar en Dinie van 5, arriveerden; precies een dag voor de ramp die Lemmer treffen zou. De bakker die op zaterdagmorgen met het hanengekraai al moest opstaan lag reeds ter ruste en maakte pas de volgende morgen kennis met de gasten. Die zaterdag werd gezamenlijk met de gasten de middagmaaltijd gehouden, voor bakker J. Koopmans de laatste maaltijd op deze aarde.
Bakker Koopmans ging in de namiddag nog brood bezorgen bij het werkvolk van de sleepboten en moest langs het Bumagemaal. Het is ook voor bakker Koopmans de laatste reis geworden om zijn brood aan de man te brengen. Het drama werd in het dorp spoedig bekend en de onheilstijding werd gebracht bij moeder Koopmans. Een diepbedroefde moeder bleef achter met haar 4 kinderen en dat gold al de gezinnen waar een dode te betreuren viel. De vrouw die naar Lemmer was gekomen voor rust, was geheel overstuur en wilde gelijk terug naar Rotterdam. Maar daar wilde haar man niet van weten en sprak: 'We zijn nu hier nodig'. Zo bleven zij 3 maanden te gast bij de weduwe Koopmans en dit is haar tot grote steun en bemoediging geweest. Er ontstond een hechte band en vriendschap die al de jaren door in stand is gebleven. Menig jaar kwam deze familie, soms wel een week of zes, te gast bij de weduwe Koopmans.
Het gezin J. Koopmans en E. Koopmans-Faber. Van links naar rechts, oudste dochtertje Uilkje 9 jr, zoontje Rintje 2 jr. dochter Martzen 7 jr. en het kleine meisje op moeders arm Minke 1 jr. Foto daterend van ± 1939.
De bakkerswinkel en bakkerij van Jan Koopmans in de Schans te Lemmer.
Meistaking 1943.
Ter nagedachtenis aan Jouke Bootsma.
Jouke G. Bootsma.
Jouke is geboren op 21 augustus 1903 te Lemmer, van beroep visser, overleden 4 mei 1943. Jouke was een zoon van Gauke Bootsma en Iempkje B. Vlig. Het gezin telde 9 kinderen waarvan Jouke als 3e zoon is geboren. Op lafhartige wijze is hij door de Duitsers onverwachts neergeschoten (vermoord). In verband met de staking gold een samenscholingsverbod, maar van samenscholing was geen sprake, men liep naar huis om te eten.
Wrede tirannie, lafhartige moord.
Jouke zijn broer Hendrikus Bootsma (87 jaar) herinnert het zich nog als de dag van gisteren en zegt over het gebeurde: Er zijn geen woorden voor wat de Duitsers ons op de hals hebben gehaald. De altijd opgewekte en vriendelijke Hendrikus is zeer bewogen als hij hier aan terugdenkt en zegt: bij het ouder worden komt het steeds in gedachten. Het was om etenstijd dat wij met z'n drieën, Jouke, Jurjen en ik, als broers naar huis liepen om te gaan eten, we kwamen van de vissersboot.
Plotseling werd er zonder enige reden door de Grüne Polizei geschoten op de drie broers, het is een wonder, aldus Hendrikus dat wij niet alle drie werden getroffen. Onze broer Jouke werd dodelijk verwond en was op slag dood. Hij werd bij bakker Loen binnengedragen waar dokter Knufman niet anders dan de dood kon constateren.
Groot was de verslagenheid in het gezin Bootsma-Vlig. Hoewel wij niet kerkelijk waren, moeder ging soms een enkele keer ter kerke, is het toch tot grote troost en bemoediging geweest dat Ds. A. Keuzenkamp na het gebeurde ons opzocht en ook de begrafenis heeft geleid. Wat zijn wij die dominee daar dankbaar voor geweest, vertelde Hendrikus Bootsma. Over zijn oude dag laat hij zich ontvallen: Ik heb het ja zo goed als toen ik werkte en ben dankbaar. Frida (dochter van broer Pieter) komt elke vrijdag en zorgt dat alles netjes en schoon blijft. Op vrijdag 22 juli werd Hendrikus Bootsma opgenomen in het ziekenhuis en is overleden op 31 juli 1994, oud 87 jaar. Weer een bekende Lemster heengegaan.
Oude Sluis te Lemmer. Hier liepen de 3 broers Hendrikus, Jouke en Jurjen. Het eerste huis aan de rechter kant was de bakkerswinkel van Van Loen. De Grüne Polizei zetelde in het waterschapsgebouw aan de Kortestreek (later slijterij A. Hendrikse). Het grote gebouw op de achtergrond is de openbare MULO.
De nieuwe fiets en de verkregen Ausweis.
Chef veldwachter D.M. Kok, maart 1938.
Gemeenteveldwachter D.M. Kok, geboren op 15 april 1886 werd aangesteld op 15 maart 1913 als nachtwacht. In 1917 werd hij gemeenteveldwachter en klom in de loop der jaren op tot chef veldwachter. In 1938 vierde hij zijn 25 jarig dienstverband bij de gemeente.
Een veelbesproken man, over het algemeen in het negatieve.
Als deze overheidspersonen hun plicht doen dan is men vaak niet geliefd, dus .... zeker geen eenvoudig ambt. Als Doede Kok, langs kwam en het was om en nabij sluitingstijd voor de winkels dan waarschuwde hij eenmaal, maar als hij opnieuw langs kwam dan waren de klanten snel weg. De (baldadige) jeugd van Lemmer had het ook niet zo op de veldwachter staan, men was snel verdwenen als men hem in de verte aan zag komen. Hier volgen twee historische schetsen van twee broers, geboren Lemsters waarvan één reeds overleden, die elk op hun wijze kennis maakten met Doede Kok.
Nieuwe fiets.
Een jongeman van omstreeks 35 jaar had enige jaren gespaard voor een nieuw rijwiel en net voor het uitbreken van de oorlog aangeschaft. Toen in de oorlog de fietsen werden gevorderd werd de nieuwe fiets opgeborgen bij zijn grootmoeder op een slaapkamer. De veldwachter, die niet ontgaan was dat de Lemster op een nieuwe fiets reed, vroeg op zekere dag aan hem of hij zijn fiets al ingeleverd had, het antwoord luidde ontkennend.
'Dan wordt het tijd dat je deze inlevert' was het antwoord. Een aantal weken verliepen en de vraag werd opnieuw gesteld en opnieuw was het antwoord ontkennend. Tenslotte dreigde de veldwachter met behulp van de Duitsers de fiets op te sporen. De Lemster jongeman was niet benauwd en sprak tot de veldwachter 'als je dat doet dan weet ik wat mij te doen staat, zodra deze oorlog is afgelopen'. Wat er gezegd werd laten we verder rusten, de veldwachter verdween en de fiets bleef verborgen op een zolderkamertje in Lemmer, en na de oorlog reed de Lemster weer op zijn nieuwe fiets.
Te Hilversum werden enorme depots gevormd uit het materiaal der Hermann Goering-divisie, die met Nederlandse fietsen 'mobiel' was gemaakt, één fiets ontbreekt er echter....
Een Ausweis.
Op 11 dec. 1942 vertrekt een Lemster ingezetene als fabrieksarbeider verplicht naar Duitsland. Hij keerde terug op 19 januari 1944. In deze periode kwam hij twee maal met verlof thuis en bij het laatste verlof ging hij onderduiken. Eerst verbleef hij bij familie in Makkum. Vrouw en zoontje had hij lief en .... was ook net als zijn broer niet bang uit gevallen, daarom vertrok hij weer naar zijn geboortedorp en woonplaats. Zijn vrouw stond duizend angsten uit en was bevreesd voor een inval.
Op een dag zegt de man tot zijn vrouw: 'Je moet voor mij als je wilt even naar veldwachter Kok lopen en hem vragen of hij even langs komt'. De vrouw schrikt en zegt, 'hoe krijg je het in je hoofd'. Maar de man dringt aan en zegt laat het maar aan mij over. Tenslotte zwicht de vrouwen haar man kennende, vertrouwd zij er op dat het goed zal aflopen. En zo arriveert chef veldwachter Kok bij deze familie, maar voordat hij iets weet te zeggen vraagt de onderduiker hem: 'U was altijd goed bevriend met mijn vader, kunt u niet zorgen dat ik een Ausweis krijg, want een hele dag hier in huis zitten is niks voor mij'. Kok zegt: 'je vraagt nogal wat, maar ik zal het proberen', en ..... na enige tijd heeft Doede Kok een Ausweis bezorgd bij de Lemster ingezetene. Kort hierna komt Kok weer langs en vraagt wil je wel op de sluis werken, want er is een man nodig. En zo zorgde Doede Kok voor een Ausweis en werk. Ook dit was Doede Kok!
Na de oorlog werd ook de chef gemeenteveldwachter naar kamp Sondel opgebracht, waar vele gedetineerden werden ondergebracht, wachtend op een rechterlijke uitspraak in verband met hun houding en gedrag in de oorlog met de vijand. De chef gemeenteveldwachter die zich zelf schuldig heeft gevoeld, heeft het rechterlijke vonnis niet willen afwachten, maar nam het recht in eigen handen en liet een diepbedroefde weduwe en dochter achter, hij overleed op 22 maart 1946. Op de grafsteen van Doede Kok, lezen wij: overleden 22-03-1946. Romeinen 14:12. En dit geschrevene geldt niet alleen voor Doede Kok maar....elk mensenkind, wie staat...ziet toe dat hij niet valle!
Lemmer, ingang sluis.
Haye en Aaltje Dijkstra hielden anderhalf jaar Joods echtpaar verborgen.
Door Albert Hendriks.
Lemmer - Van december 1943 tot aan de bevrijding van Lemmer op 17 april 1945 waren Adriaan Carel Kroonenberg (geboren in 1905) en zijn vrouw Eva (geboren in 1908), Joden en thans woonachtig in Naarden, ondergedoken bij de familie Haye Dijkstra aan de Schoolstraat. De conciërge van de Koningin Wilhelminaschool, die 21 november 1978 op 87-jarige leeftijd kwam te overlijden en zijn vrouw Aaltje Zweep, die enkele jaren daarna overleed, werden 20 december 1979 door de Israëlische ambassade in Den Haag namens het volk van Israël postuum gehuldigd voor hun hulp aan voor de Duitsers vluchtende Joden, die zij herhaaldelijk een tijdelijk onderkomen boden. Zoon Marten Dijkstra, de oud-havenmeester heeft december vorig jaar de Yad Vashem onderscheiding op de ambassade in ontvangst genomen. Over het Joodse echtpaar Kroonenberg, dat de oorlog overleefde mede dankzij de welwillende en menslievende medewerking van het Lemster echtpaar Haye en Aaltje Dijkstra, gaat het volgende verhaal.
Links de heer Adriaan Carel Kronenberg, het echtpaar Dijkstra en mevrouw Eva kronenberg, foto ± 1970.
De Jodenvervolging.
Het ergste voorbeeld uit de geschiedenis van een regering die discrimineerde, was de Duitse Nazieregering van Adolf Hitler.
Dit valt te lezen in de Anne Frank Krant, waarin veel informatie over de Joden in de Tweede Wereldoorlog en hedendaagse vormen van discriminatie. Hitler' s discriminatie ging heel ver: hij liet de Joden uitroeien. Hitler wilde "Lebensraum" voor Duitsland en het "Arische ras" veroveren. Na Polen werden dan ook vele andere landen door Hitlers manschappen aangevallen. Op 10 mei 1940 vielen Duitse troepen Nederland binnen en op 14 mei moest Nederland zich al overgeven, omdat onze soldaten zo goed als niets tegen de Duitse overmacht konden beginnen. De Duitse overheersing in ons land was een feit elders op de wereld werd de Duitse agressie voortgezet. Overal werd gevochten: West-Europa, Rusland, Balkan, Noord-Afrika en Oost-Azië.
Niet alleen militairen sneuvelden, maar ook miljoenen burgers. In de Tweede Wereldoorlog zijn er ongeveer 17 miljoen militairen gesneuveld en tussen de 20 en de 30 miljoen burgers verloren het leven, waaronder ongeveer zes miljoen Joden. De Jodenvervolging was al enige jaren voor de oorlog begonnen. De in Duitsland wonende joden hadden al in de jaren dertig, toen Hitler aan de macht kwam, te lijden gehad van discriminatie en vervolgingen.
Nederlandse en naar Nederland gevluchte joden kregen het benauwd toen de Duitse troepen mei 1940 ons land binnenvielen. Nederland telde ca 115.000 joodse Nederlanders en nog zo'n 25.000 joden, die naar ons land waren gevlucht, nadat Hitler in Duitsland aan de macht was gekomen. Eén zo'n joodse familie die uit Duitsland vluchtte, was de familie Frank. Toen de Duitsers in Nederland waren, trachtten vele Joden via IJmuiden en Scheveningen per schip Engeland te bereiken. Een aantal joden pleegde uit wanhoop zelfmoord.
De in ons land door de Duitsers afgekondigde maatregelen ten nadele van de joden leken aanvankelijk niet zo erg voor de joodse bevolking. Een van de eerste gevallen van openlijke discriminatie van joden door de bezetter, de juli 1940 afgekondigde bepaling dat joden, evenals communisten en asocialen niet geschikt waren voor de arbeidsdienst in Duitsland, leek niet zo erg. De Duitsers gingen over tot het registreren van joden. De situatie was nog niet alarmerend.
Spoedig volgden onvriendelijker voorschriften. Boeken van Joodse auteurs en uitgevers mochten niet meer in de handel worden gebracht, joden mochten niet meer in openbare gelegenheden, als horecabedrijven, banken, bioscopen, winkels e.d, komen en werken. De joden werden herkenbaar gemaakt door de letter ,,J" in hun persoonsbewijs en door de gele Jodenster, die ze na april 1942 op straffe van onmiddellijke deportatie op kun kleding moesten aanbrengen.
In februari 1941 namen de tegen de joden gerichte terreurdaden van WA (Weerbaarheidafdeling van de NSB. De WA in november 1932 opgericht, werd ingevolge een regeringsverbod van alle particuliere weerkorpsen op 31 december 1935 opgeheven, maar kort na de Duitse inval in Nederland opnieuw opgericht) en de SS (afkorting van Schutz staffel - beschermingseenheid) in versneld tempo toe. In februari 1941 vonden ook de eerste grote razzia's in de Jodenbuurt van Amsterdam plaats. De bevolking protesteerde heftig door de Februaristaking, maar de Duitsers lieten zich daardoor niet weerhouden.
Enkele honderden joden werden weggevoerd naar de concentratiekampen Buchenwald en Mauthausen. Aan de al bestaande anti-joodse bepalingen werden er steeds meer toegevoegd: joden mochten niet uit Amsterdam verhuizen, moesten eerder dan andere Nederlanders hun radiotoestellen inleveren en kregen geen toegang tot de effectenbeurzen. Uit grote orkesten en theatergezelschappen werden ze ontslagen. Van joodse componisten mocht geen muziek meer worden gespeeld.
In de herfst van 1941 werd bepaald dat voor joodse kinderen aparte scholen opgericht moesten worden. In de zomer van 1942 werd in Nederland een begin gemaakt met het op grote schaal deporteren van joden. Aan de Joodse Raad werd medegedeeld dat alle joden in de leeftijd van 16 tot 40 jaar in Duitsland zouden moeten gaan werken. Na enige aarzeling besloot de Raad de hiertoe gevraagde medewerking te verlenen, in de hoop dan tenminste nog iets goeds voor de joden te kunnen doen. Begin juli ontvingen de eerste joden de eerste verzoeken tot melding. Velen besloten aan de oproep geen gehoor te geven en doken onder.
Onderduiken.
Adriaan Carel Kroonenberg, woonde met zijn vrouw in Driehuiswesterveld bij Velzen en was werkzaam bij de Twentsche Bank in Amsterdam. Oktober 1941 werd de directie gedwongen hem te ontslaan, doch hij behield een bepaalde uitkering. In mei '42 moest de familie Kroonenberg hun huis in Driehuiswesterveld verlaten en ging bij joodse familie in Amsterdam wonen. Er werden verschillende razzia' s gehouden, maar de heer en mevrouw Croonenberg en hun 7-jarig dochtertje Johanna ontsprongen nog steeds de dans, dankzij veel koelbloedigheid en veel geluk.
De joden moesten zich melden maar de heer en mevrouw Kroonenberg deden dat vanzelfsprekend niet Op een gegeven moment werd de familie van de Kroonenbergs opgepakt. De grond werd de Kroonenbergs te heet onder de voeten. Ze kregen hulp van een collega van de heer Kroonenberg, toen het drietal zich inmiddels in een leegstaand huis, waar al joden uit gehaald waren, huisvestte. Dat leegstaande huis bevond zich in de Transvaalstraat. Ook daar was het voor hen niet veilig. De collega van de bank, de heer Wim Reinders uit Amsterdam, haalde hen uit het lege huis en gaf ze bij hem thuis onderdak. Na een maand bij zijn collega te hebben verbleven, verhuisde de heer Kroonenberg met zijn gezin naar een andere collega in Haarlem. Daar werd door de ondergrondse het plan gesmeed de familie Kroonenberg via Amsterdam naar Friesland te brengen.
Amsterdam.
De ondergrondse verzocht de familie Kroonenberg naar een bepaald punt in Amsterdam te komen, om vandaar per houtgestookte auto naar Friesland vervoerd te worden. Het was oktober 1943 toen de Kroonenbergs in Haarlem op de trein naar Amsterdam stapten, om zich daar bij een boekwinkeltje te melden. Wat de heer Kroonenberg zich nog van die boekhandelaar herinnerd is, dat hij een communist was, actief in het verzet. Toen de Kroonenbergs zich bij die boekwinkel meldden kwamen er nog twee joden aanlopen. Een vreselijk zenuwachtige vrouw met haar 10-jarig zoontje. In de winkel werd afgesproken dat de vreemde vrouw met haar zoon en de heer Kroonenberg met zijn dochtertje Johanna in de auto zouden stappen. Mevrouw Kroonenberg zou apart met een verzetsman naar Friesland reizen, omdat zij er niet zo joods uitzag, hetgeen wel het geval was met die onbekende vrouw, die bovendien erg zenuwachtig was. Allemaal in de auto ging niet.
Naar Joure.
Achter het stuur van de auto zat de architect Boonstra uit Joure, die later in de oorlog is gefusilleerd Hij werd vergezeld van een voor de Kroonenbergs onbekend gebleven man. Er zou via Amersfoort naar het Noorden worden gereden. Het werd voor iedereen in de auto een zeer angstige rit. De mannen van de ondergrondse waren bewapend en zeiden de Joodse onderduikers op de Duitsers te zullen schieten, wanneer het onderweg fout zou gaan. De heer Kroonenberg vroeg ook een pistool, doch kreeg die niet.
In Amersfoort wemelde het van de Duitsers, maar het toeval wilde dat ze nooit aangehouden werden. De mannen van de ondergrondse zorgden onderweg voor ontspanning in de auto door geestelijke liederen te zingen. Het hielp blijkbaar, want het zestal kwam zonder kleerscheuren in Joure aan. De Joden werden ondergebracht bij een eigenaar van een wasserij, die vlakbij Joure woonde. Vandaar werd dochtertje Johanna naar een ook voor haar ouders geheim onderduikadres gebracht Later, nog in de oorlog, zijn de heer en mevrouw Kroonenberg er achter gekomen, dat hun dochtertje in Heeg verborgen werd gehouden.
Nadat de heer Kroonenberg twee dagen in Joure had gezeten, voegde zijn vrouw zich bij hem. Zij was met de trein met een verzetsman naar het Noorden gereisd. Het echtpaar reisde vervolgens met de stoomtram van Joure naar Lemmer, waar het werd ondergebracht bij de familie Onderweegs, die in het huis Schoolstraat 18 te Lemmer woonden. Het was november 1943. De heer Onderweegs, werkzaam op de gemeentesecretarie, zat dik in het verzet.
Op een gegeven ogenblik werd het te gevaarlijk voor de joodse familie daar te blijven. Begin december 1943 verzocht de heer Onderweegs zijn buurman Haye Dijkstra, conciërge van de christelijke lagere Koningin Wilhelminaschool, de familie Kroonenberg onderdak te verschaffen. De heer Dijkstra was een betrouwbaar man die onder andere een goed heenkomen zocht voor gedropte wapens. Wapens, bedoeld voor de Binnenlandse Strijdkrachten, werden op de zolder van de Koningin Wilhelminaschool verborgen gehouden.
Bij de Dijkstra's.
De heer én mevrouw Kroonenberg verbleven in de achterkamer van het kleine huis aan de Schoolstraat en sliepen boven in een van de slaapkamers, welke ook aan de achterkant van het huis was gelegen. De kleine uitkering, die de heer Kroonenberg van zijn bank kreeg, werd bestemd voor de familie Dijkstra voor het onderhoud van de kostgangers. De uitkering was lang niet toereikend, maar Haye Dijkstra was van mening, dat zolang hij het zelf nog kon financieren, hij geen financiële of andere hulp van de ondergrondse wilde.
Op het nippertje.
Er werd altijd goed gegeten bij de Dijkstra's. De Kroonenbergs hadden in het begin nog een beetje bewegingsvrijheid. Soms ging het echtpaar' s avonds laat even in de tuin of op straat een luchtje scheppen. Toen er een uitgangsverbod in Lemmer werd afgekondigd, werd het 's avonds naar buiten gaan veel te gevaarlijk. Zodoende hebben de heer en mevrouw Kroonenberg meer dan een jaar niet in de frisse lucht van Lemmer kunnen lopen.
De families Dijkstra en Kroonenberg hebben angstige momenten meegemaakt. Eens was er iemand in Lemmer ontsnapt uit de handen van de Grüne Polizei. De Duitsers maakten jacht op de ontsnapte en doorzochten daarom verscheidene huizen. Ook de Schoolstraat werd afgezet. Net toen de huizen aan de Schoolstraat doorzocht zouden worden, werd de ontsnapte in een straat achter de Schoolstraat gepakt.
Het gevaar was toen tijdelijk geweken voor de heer en mevrouw Kroonenberg en uiteraard voor de familie Dijkstra. Een paar keer, toen het er op leek dat het huis van Dijkstra doorzocht zou worden, werden de heer en mevrouw Kroonenberg even bij anderen ondergebracht, onder andere bij de onderwijzer Homans van de christelijke lagere school en bij een zoon van een palingvisser. De heer Kroonenberg herinnert zich de naam van die visser niet meer.
Met de Kerst van 1944 moest het echtpaar Kroonenberg hals over kop zijn schuiladres aan de Schoolstraat verlaten, omdat iemand van de ondergrondse een tas met valse persoonsbewijzen had verloren.
Mooi moment.
In de zomer van 1944 vernam Haye Dijkstra van familie uit Heeg, dat die een jong joods meisje in huis hadden. Het meisje werd beschreven en de beschrijving werd doorgegeven aan de familie Kroonenberg. Zeker was, dat het een meisje uit Amsterdam was. De eerste reactie van de Kroonenbergs op Haye Dijkstra' s beschrijving was, dat het meisje misschien wel hun Johanna was. Mevrouw Kroonenberg is met een boot van een werfbaas uit Heeg naar Heeg gebracht, waar ze mocht kennismaken met het joodse meisje uit Amsterdam, dat inderdaad haar dochtertje bleek te zijn.
Ondertussen.
Ondertussen haalden de Duitsers her en der in Nederland joden uit hun huizen. Alvorens de joden vanuit Amsterdam werden weggevoerd, werden ze verzameld in de Hollandse Schouwburg, waar ze soms dagenlang op transport moesten wachten. Van daaruit werden ze gebracht naar kampen in Nederland, het merendeel naar het in Drente gelegen kamp Westerbork. Andere kampen waren Ellekom, Amersfoort, Schoorl, Ommen, Doetinchem en Barneveld.
Na kortere of langere tijd werden ze van hieruit op transport gesteld naar een van de kampen in Duitsland of Polen. Aanvankelijk was het enkelen gelukt om door middel van een stempel op hun persoonsbewijs vrijgesteld van deportatie te worden. Lijsten van vrijgestelden werden samengesteld door de Joodsche Raad Joden met een buitenlandse nationaliteit, een aantal gemengd gehuwden en zij van wie hun al dan niet jood zijn nog in onderzoek was, kregen het begeerde stempel op hun persoonsbewijs. Het onderzoek naar de raszuiverheid van de laatst genoemde groep joden werd verricht door de Duitse advocaat H. G. Calmeyer.
Al gauw bleek dat ook deze stempels niet altijd een voldoende waarborg vormden voor de vrijstelling van deportatie. In 1943 begonnen de Duitsers ook met het wegvoeren van de vrijgestelden en zelfs van leden van de Joodsche Raad, die aanvankelijk ook van deportatie waren vrijgesteld. Van de 140.000 in Nederland wonende Joden werden er in totaal naar schatting 110.000 naar concentratiekampen in en buiten Nederland overgebracht.
Van hen werden de meeste vanuit Westerbork naar het vernietigingskamp Auschwitz getransporteerd. Ook in het Poolse kamp Sobibor kwamen duizenden Nederlanders om. Vooral jongeren werden niet direct gedood, maar naar een "Arbeitslager" gestuurd, waar bijna iedereen stierf als gevolg van honger, uitputting en mishandeling. De 'Arbeitslager' lagen in Sachsenhausen, Bergen Belsen en Ravensbrück (vrouwenkamp). Minder dan 6000 Nederlandse joden zijn na de oorlog uit Duitsland teruggekeerd.
Bevrijding.
Enige tienduizenden joden in Nederland hebben geprobeerd zich aan de vernietiging te onttrekken door onder te duiken. Velen werden verraden of konden de angsten niet meer doorstaan en gaven zich aan. Voor joden zonder geld was het vaak een hele toer om aan onderduikadressen te komen. Ook de heer en mevrouw Kroonenberg waren geen vermogende mensen. De heer Kroonenberg was gewoon bankemployé en genoot een klein salaris. Hij, zijn vrouw en dochter hadden echter het geluk dat ze liefdevol verborgen werden gehouden in Friesland. Toen de Canadezen in de nacht van 16 op 17 april 1945 vanuit Scharsterbrug de havens van Lemmer beschoten, belandde een granaat in het achterhuis van het pand Schoolstraat 22. Het huis van de buren van Haye Dijkstra werd ernstig beschadigd.
De buurvrouw zocht met haar kinderen een veilig heenkomen in de kelder van het huis van de Dijkstra's. Daar zag zij, de buurvrouw, voor het eerst dat haar buren een Joods echtpaar schuil hielden. Nooit hebben de buren of anderen geweten, dat de familie Kroonenberg al anderhalf jaar bij de familie Dijkstra verbleef.
Vanzelfsprekend was de bevrijding een niet te beschrijven feest voor de familie Kroonenberg. Een domper op de vreugde was, toen men later moest vernemen dat de hele familie van de kant van de vrouw door de Duitsers was vermoord en bijna de hele familie van de heer Kroonenberg. Alleen een zuster van laatstgenoemde heeft de oorlog overleefd.
Uitholling democratie.
Zoals we al schreven, praat de heer Kroonenberg - begrijpelijk - niet graag over zijn oorlogservaringen. Toch vindt hij het zinvol de Duitse bezetting in het algemeen en de Jodenvervolging in het bijzonder na 35 jaar weer in de kranten te beschrijven. Verhalen uit de serie "De Tweede Wereldoorlog en Lemsterland", die waar zijn gebeurd, ziet hij als een waarschuwing voor een ieder, die op schandalige wijze de duur betaalde vrijheid misbruikt en voor een ieder die het misbruik maken van de vrijheid tolereert. Want vrijheidsmisbruik lijdt tot extreem rechtse, fascistische reacties, stelt de heer Kroonenberg. Zij, die de democratie uithollen, helpen "mensen" als Adolf Hitler aan de macht.
Dankbaar.
Adriaan Carel Kroonenberg, in de oorlog Karel, zijn de Tweede Wereldoorlog mede dankzij de Lemsters goed doorgekomen. Ook dochter Johanna, geboren in 1935, is heelhuids door die verschrikkelijke wereldoorlog gekomen. Zij woonde later in Nijkerk. Door het toedoen van Adolf Hitler en zijn sympathisanten hebben bijna 6 miljoen joden het leven verloren, waarvan 106.000 joodse Nederlanders.
De heer Kroonenberg, die na de oorlog officier in het Nederlandse leger is geworden en in 1965 met pensioen is gegaan, praat liever niet over de periode 1940 - 1945. Hij is de familie Dijkstra voor het redden van zijn leven en het leven van zijn vrouw altijd zeer dankbaar geweest. Tot de dood van Haye Dijkstra hebben ze regelmatig de familie Dijkstra in Lemmer bezocht. De laatste jaren is er vooral een hechte band ontstaan tussen een zoon van Haye, Marten en zijn vrouw Wietske Reyenga. Marten heeft namens zijn gestorven vader 20 december 1979 de Yad Vashem-onderscheiding in ontvangst genomen. Dat vader Haye de onderscheiding zou krijgen, was hem al voor zijn dood verteld.
Deze foto van de heer Kroonenberg, dochter Johanna en mevrouw Kroonenberg, is vrij kort na de oorlog genomen. De heer Kroonenberg, werd eind juli 1945 opgeroepen als reserveofficier en is later beroepsmilitair geworden. Hij kon zijn baan bij de Twentse bank wel terugkrijgen.
De Schoolstraat in Lemmer. In het huis op de voorgrond hield de familie Dijkstra de Joodse familie Kroonenberg uit Driehuiswesterveld (bij Velzen) anderhalf jaar verborgen. Het tweede huis werd in de oorlog bewoond door de verzetsstrijder Onderweegs, die werkzaam was op de gemeentesecretarie.
Ingezonden 24-08-2017 met onze hartelijke dank door de heer Sal Ganor, eigenlijk geheten Salomon Wagenaar, in 1926 te Amsterdam geboren. Zijn ouders kwamen om in Bergen-Belsen. Sinds 1957 woont en werkt hij in Jeruzalem, als arts.
De heer Sal Ganor (Wagenaar) vertelt: Geboren Amsterdam 1-11-1926 in orthodox Joods gezin. Kreeg bij besnijdenis de naam Shlomo=Salomon - roepnaam Sal. Vader Eliezer Wagenaar - roepnaam Eli, moeder Henriette - roepnaam Jet. Na lagere school de Joodse HBS afgelopen. 1943 eindexamen Joodse raad na de oorlog erkend. Ik heb een 2 jaar oudere broer. Hij woont in Seattle.
In 1939 epilepsie gekregen. Na een opname op de neurologische afdeling in het Wilhelminaziekenhuis bij Prof. Biemond, onder behandeling bij Dr. Willem Kat, die gedurende mijn onderduik altijd medicijnen naar het verzet in Lemmer voor mij stuurde.
Zoals boven vermeld heeft het lang geduurd voordat ik onderdook. Mijn moeder drong er al voor de oorlog bij mijn vader op aan uit Nederland weg te gaan, maar mijn vader, die een agentuur in metaalwaren had, zag niet zitten hoe hij zijn brood kon verdienen. 10 mei 1940 hebben we nog getracht via IJmuiden te vluchten maar dat gelukte niet. Zo bleven we in Amsterdam.
In 1941 was er een razzia, waarbij mannen werden opgehaald. O.a. mijn vader. Hem hebben ze die dag vrijgelaten. In 1942 moesten we verhuizen naar de Tugelaweg, dat deel ging uitmaken van het joodse getto van Amsterdam. Daar in de buurt gingen we naar de synagoge. Op 29 september 1943 kwamen Hollandse nazi's om ons op te halen voor de reis naar Westerbork. Mijn broer Philip die goed toneel kon spelen, deed zich voor als gek. Ik vluchtte intussen een achterstraat in. Daar wezen goeie Nederlanders me een rioolstelsel aan waar ik lange bange uren doorbracht, totdat ik weer naar huis ging. Daar trof ik de hele familie nog. De NSBers wisten niet wat ze met een gek aan moesten. Wel hadden ze de opdracht gekregen mij mee te nemen. Maar die vogel was gevlogen!
Mijn moeder wou toen meteen onderduiken. Maar mijn vader wou nog na de synagoge-dienst van het nieuwe jaar. Dat werd mijn ouders noodlottig. Want diezelfde dag kwam de sicherheitspolizei. Mijn broer en ik zagen kans het huis uit te sluipen. We verstopten ons op dezelfde plaats als ik daarvoor. Toen we 's avonds thuis kwamen waren onze ouders er niet meer. Ze hebben de kampen niet overleefd.
We wisten dat een zakenrelatie van mijn vader, de drogist Van Drooge contact had met de ondergrondse. Nog dezelfde dag ben ik bij Van Drooge, die geen ruimte had voor onderduikers, weggehaald. Mijn broer, die blond haar had en blauwe ogen heeft, werkte in de Noordoostpolder.
Mij nam mee een zekere meneer Bloem (Na de oorlog bleek dat Prof. Koekebakker uit Leiden te zijn,) die als verzetsnaam een van zijn ingredienten gebruikte. Hij bracht me naar de familie Ten Boom in de Barteljorisstraat. Daar waren in die tijd 17 onderduikers, een vast.
Na een dag ging ik terug naar Amsterdam en vandaar met de Lemmerboot naar mijn vaste onderduikplaats. In het huis van Dirk en Ans Onderweegs werd ik opgevangen. Dirk bracht me naar het huis van meester Fokkema. Daar bleef ik 2 maanden. Ik mocht als het donker was naar buiten. Dat werd bijna noodlottig. Tijdens mijn wandeling werd ik aangehouden door twee van de Wehrmacht een feldwebel en een soldaat. Natuurlijk vroegen ze wat ik daar deed – ik antwoordde in het Duits dat ik bij familie in Lemmer gelogeerd was. Op de vraag of ik rein Arisch was antwoordde ik bevestigend. De soldaat knikte nee. Dus moest de feldwebel die klaarblijkelijk "goed" was me wel naar mijn familie brengen. "Oom tante ik heb vrienden meegebracht". Ze kregen iets te drinken en vertrokken. En ik moest naar een ander adres.
Dat was bij kapper Fedde en zijn vrouw Teaske. Daar ben ik een jaar geweest. Aardige mensen maar behalve de Bijbel hadden ze geen boek in huis. Niet gemakkelijk voor mij. Want ik verveelde me daar.
Na een jaar moest ik er weg, kan me niet herinneren waarom. Toen werd ik geplaatst bij de boekhouder, later dominee Thys Kuiper en zijn vrouw Rienske, in de wandeling Zus. Met hen heb ik na de oorlog contact gehouden. Tot nu toe heb ik met hun nakomelingen contact via de "Kuiperkrante", die eens per half jaar verschijnt.
Toen ik al in Israel woonde, zijn alle mensen uit Lemmer, die me geholpen hebben door Yad vashem als "rechtvaardigen onder de volkeren" erkend. Thys en Zus hebben zelfs een boom geplant in "de laan van de rechtvaardigen onder de volkeren."
Mede door mijn toedoen heeft ook Corrie ten Boom de onderscheiding van "Yad vashem" gekregen. De vaste onderduiker had getuigd, maar volgens de Joodse wet moesten er 2 getuigen zijn, waarvoor ik dus kon fungeren.
Met vriendelijke groet,
Sal Ganor (Wagenaar)
Foto van www.joodsmonument.nl