Lemsterland in oorlogstijd (3)

Een gebouw dat een andere functie kreeg.

Door Jan H. E. Blessinga.

In februari 1937 werd het bestek voor een gebouw voor de Dienst Zuiderzeewerken goedgekeurd en aanbesteed. In dit gebouw bevond zich o.a. een kantine, recreatiezaal en een woning voor de kantinebeheerder. Verder een directieverblijf met drie directievertrekken en op de tweede verdieping vijf slaapkamers voor de opzichters. De plaats waar dit onderkomen gebouwd werd was op het z.g. opslagterrein van de Zuiderzeewerken, waar later Van der Wal en Van der Molen hun bedrijf hebben. Deze plaats was gekozen zodat het zowel te water als te land gemakkelijk te bereiken was. Gedurende de periode 1940-'45 werd dit gebouw eerst gedeeltelijk, later geheel door de Duitse bezetting in gebruik genomen. Het deed o.a. dienst als opslagplaats voor munitie en als onderkomen voor de militairen en werd zeer zwaar bewaakt. Op de polderdijk waarachter nu de wijk Lemstervaart ligt stond ook afweergeschut.

De beschieting en bevrijding (Een vuurbaken naar de Lemsterhavens)

Het Régiment de la Chaudière (Québec) moest Lemmer innemen en verhinderen dat de Duitsers zich daar op grote schaal zouden inschepen om naar de Randstad te ontsnappen. Volgens een rapport van de illegaliteit beschikte Lemmer over een bezetting van 150 man, terwijl 250 militairen de doorvoer van de soldaten moesten regelen. Op 16 april trokken honderden Duitsers en landwachters in o.a. gestolen voertuigen naar Lemmer. Om de plaats werd in een halve cirkel een geïmproviseerde defensie gordel gelegd. Daarna werd de brug bij Follega opgeblazen.

In Lemmer heerste een onbeschrijflijke chaos. De straten waren verstopt door vluchtende Duitsers die zelfs vee met zich mee voerden. Om 10 uur 's avonds kwam het Canadese geschut in actie. Dit geschut stond opgesteld tegenover de huizen aan de weg Ouwsterhaule/Haskerhorne volgens Wiebe Feenstra, die dit heeft onderzocht. Ongeveer bij de tweede serie schoten werd het eerder beschreven directiegebouw van de Zuiderzeewerken geraakt en ging met zeer veel ontploffingen en felle brand de lucht in, brandende brokstukken vlogen boven de gebouwen van de Stoomhoutzagerij uit. We woonden toen op de Polderdijk, vanwaar deze brand heel goed te zien was, met name in het Achterom en omgeving was zeer veel schade.

De Canadezen konden nu de richting en afstand bepalen op de havens van Lemmer. De beschieting, waarschijnlijk met brisantgranaten, duurde tot 5 uur. Eerst werd er om de 10 minuten geschoten, later in de nacht om de 15 minuten. Zoals door zeer veel inwoners van Lemmer werd ook door ons de nacht in de kelder doorgebracht. Om 8 uur is Lemmer vrij. De Duitse troepen waren grotendeels per schip gevlucht, vermoedelijk richting Kornwerderzand. Er was een grote buit aan geweren, voedsel en rommel achtergelaten, maar de haven en sluis waren niet vernield.

Wel had men bij de ingang van de havens Rijnaken tot zinken gebracht. In de sluis lag een gezonken betonnen Duits landingsvaartuig. Om ongeveer 11.15 uur kwamen de eerste twee compagnieën van de bevrijders, Lemmer onder luid gejuich van de toegestroomde bevolking via de Straatweg Nieuwburen Lemmer binnen, toen de brug in Follega provisorisch hersteld was kwam er ook zwaarder materiaal.

In hun 'War Diary' schreven de Canadezen o.a. 'Binnen een uur was het stadje geheel in onze handen. De Duitsers vluchtten per schip'. De Chauds bleven niet lang in Lemmer. Hierna kwamen militairen van de Queens Own Rifles en daarna Engelse militairen. Er werd in die dagen heel wat afgespeeld door de drie orkesten die Lemmer toen rijk was: Excelsior, Crescendo en St.Cecilia.

Plaquettes Queen's Own Rifles of Canada Oostburg - Oorlogsmusea.nl

Kaart van de haven waarop de plaatsen zijn aangegeven waar vaartuigen op 16 april 1945 tot zinken zijn gebracht. Van Tresoar Collecties


Belevenissen van een onderduiker in Lemsterland, 1944-1945.

Onderduikers.
Door: Evert de Vries
Lemmer -6 maart 1985.

In de boerderij op de voorgrond leefde onderduiker Kees Pijl, 1944-1945. De boerenfamilie Thijs de Haan op Westeind 7 Oosterzee, verleende hem onderdak. Thans wordt de boerderij bewoond door zoon Lucas J. de Haan en zijn vrouw. De tweede en derde boerderij van de fam. S. Jansma en KL. Visser zijn alle twee in 1991 afgebrand. Thijs de Haan overleed in 1984 De foto's bij dit artikel zijn grotendeels afkomstig uit de familiealbums van L.J. de Haan, C. Pijl en E. en J. de Vries.

Hier woont de Lemster schrijver E. de Vries met zoon Johannes, die later de bakkerswinkel van zijn reeds lang overleden grootouders (Schirm) voortzette.

Op De Markt zijn eenden en kraaien aan het zoeken om voedsel. Nu er nog ijs in het Dok ligt is het voor de vogels ook geen vetpot Gelukkig zorgen de mensen er wel voor dat bijgevoerd wordt Bij het brughokje staan zes mensen in de luwte. Verder is alles nog in rust. Als ik in mijn aantekenboekje kijk dan was het vorig jaar op deze datum hetzelfde weer als vandaag: een mooie bries uit het zuidwesten en zonnig. Met deze wind komen de weidevogels terug en dan zal het eerste kievitsei wel gauw worden gevonden. Vorig jaar werd het eerste ei gevonden op zondag 13 maart om 14.45 uur. Op mijn kaart voor de wedstrijd die de Leeuwarder Courant hier altijd van maakt had ik wel die dertiende maart gezet, maar 9.20 uur. Lemmer 1 won op diezelfde dag in Franeker van Freno met 4-1.

Deze week hielp ik een klant in de winkel en die vroeg mij of de naam Kees Pijl mij ook wat zei. Nu, dat was een ver familielid die in de oorlog een poosje bij ons ondergedoken was. Deze klant bleek op hetzelfde kantoor te werken als Kees. Hij had verteld dat hij hier vaak kwam om suikerbrood en Friese duimpjes en nu moest hij dan meteen de groeten van Kees doen. Wij praatten er even over door en ik vertelde hem hoe Kees in de oorlog op een morgen vroeg voor ons stond. Hij was op de vlucht voor de Duitsers en wilde hier in Lemmer onderduiken. Hij werd eerst bij Minke Schots man ondergebracht, een nicht van mijn schoonmoeder en dus ook familie van Kees.

Later kwam hij bij ons, maar dat was gevaarlijk omdat wij hier in het centrum van Lemmer soms allerlei Duitsers en wat daar bij hoorde in de winkel kregen. In de buitenlucht kwam Kees niet, hoogstens 's avonds even met mijn schoonvader. Hij wilde daarom liever wat achteraf in het land bij een boer onderdak zien te vinden. Zo kwam hij tenslotte bij De Haan op het Westend terecht. Het duurde niet lang of Arie Pijl, een broer van Kees, kwam hier ook een plaatsje als onderduiker zoeken. Hij werd bij Hoekstra, een buurman van De Haan, ondergebracht. (Ze werden gevangen genomen en vastgehouden?) in het Waterschapgebouw aan de Kortestreek.

Wij hadden er wel van gehoord maar wat er met hem zou gebeuren was nog afwachten. De volgende middag kwam mevrouw Hoekstra. Zij had gehoord dat Arie en nog wat andere gevangenen de volgende morgen om half tien op transport zou gaan. Zij wilde hem nu nog wat kleren brengen maar wilde liever niet alleen er op af en vroeg of mijn schoonmoeder mee ging. Vanzelfsprekend was die daartoe bereid. Toen de vrouwen bij het grote gebouw aanbelden kwam er een S.D.' er te voorschijn. Toen ze zeiden wat het doel van hun komst was, was het antwoord: "Nein". De man wilde de deur dicht doen, maar mijn schoonmoeder hield dat tegen, praatte door en kreeg het zo ver dat ze de kleren mochten brengen.

Toen ze in de ruimte kwamen waar de mannen gevangen werden gehouden en Arie de kleren gaven, hoorde ze een stem: "Niet te veel kleren meegeven, vrouw Schirm, want binnen 14 dagen zijn we weer in Lemmer terug". Mijn schoonmoeder vroeg de man wie hij was. Het bleek Bartele Kelderhuis te zijn, iemand van wie ze wel eens gehoord had maar die ze niet kende: Bartele kreeg wel gelijk; binnen de genoemde tijd was hij in Lemmer terug met het bericht dat ook Arie aan de Duitsers was ontsnapt en onderweg was naar Lemmer. De gehele oorlog zijn Kees en Arie verder bij De Haan en Hoekstra ondergedoken geweest Kees is hier vorig jaar nog geweest met de begrafenis van De Haan. Arie verbleef de meeste tijd in het buitenland.


Dagboekpassage uit de jaren 1940-'45.

Door H. de Vries, Lemmer.
Dagboek __ Het leven op en om de boerderij van ± 1936 tot 1963.

Jelle en Jan de Vries met het paard Boudewijn (Boud) bezig met hooi-inhalen.

Dagboekpassage uit de jaren 1940-'45.

en dat....een maand voor de bevrijding.

De voormalig veehouder Hans de Vries, destijds wonend op Follega (Straatweg?) 4 schreef in 1987 twee dagboeken over deze periode. Nu volgt een passage uit dit dagboek uit de jaren 1940-'45.

Follega 16 maart 1945.

Schreeuwende Duitsers.

In die tijd, op een namiddag, stond ik bij de weg, want ik zag vanaf Follega een kudde koeien (een heel beslag vee van één boer) aankomen. De koeien kwamen van stal, de pinken waren nog in het land. Een boer had een aantal pinken vlakbij de weg lopen, nu als ze zoiets zien, komen ze aanstormen vlak voor het landhek. De razende en schreeuwende Duitsers, meteen het hek open, deze konden ook nog wel mee! Tussen de tierende Duitsers liepen ook mensen, boeren uit Doniaga, gedwongen mee (zo ook mijn oom). Bij het passeren kon hij mij nog net een paar woorden toeroepen: Ga naar onze boerderij! ! Meteen liep hij verder, want hij had een soldaat achter zich die hem bars beval door te lopen. (Het vee zou ingescheept worden en vervoerd naar Amsterdam).

Maar wat was nu de oorzaak hiervan; direct had ik de wenk van mijn oom Joh. de Jong begrepen, want een heleboel deugde hier niet. Thuis lieten ze mij node gaan, want je wist niet waarin je terecht zou komen. Met de wachtposten (Polen) bij Follegabrug heb ik nooit geen moeite gehad, ze waren op onze hand, maar gevorderd! Onze verontruste tante op de boerderij vertelde mij het verhaal. Twee mariniers uit Lemmer kregen denkelijk te weinig eten en gingen op rooftocht uit. Op de boerderij naast hen was net (stiekem) een koe geslacht, zij ontdekten dit en vroegen een stuk vlees. Je gunde het hen niet, maar de gevolgen waren verschrikkelijk toen ze niks kregen (Ze waren dan direct teruggegaan naar Lemmer).

Terwijl ze al verder liepen ging in zo'n dorp het gerucht van 'hun zijn hier', snel rond. Wat gebeurde nu. Leden, vermoedelijk van de ondergrondse, knuppelden ze beide dood in het land waarin ze gevlucht waren (ik meende te weten dat ze geen wapens droegen). Zeer onverstandig en ondoordacht handelen, want ook in Lemmer waren ze gauw wakker. Soldaten werden gecommandeerd, joegen het vee bij de boer uit de stal, staken de boerderij in brand en namen het vee en de mensen mee naar Lemmer. Dat was het droeve gevolg van dit handelen en dat ik gezien had op de weg voor ons huis.

Weg naar Doniaga: Vanuit deze weg werden inwoners van Doniaga, met hun vee de straatweg opgedreven naar Lemmer. De inwoners bleven daar een tijdlang gevangen; het vee werd in schepen geladen en vervoerd naar Amsterdam.

Naar tante.

Ik ging, na mijn tante wat gerust gesteld te hebben (meer kun je niet, ze was blij met mijn komst), direct naar de stal waar een loeiend gebrul mij tegemoet kwam, het was allang over voeder en melkerstijd heen, de melk plaagde hun, geen hooi, krachtvoer, geen drinkwater ook. Het was een heel beslag vee ± 40 koeien, de andere dieren nog niet meegerekend. Het hooi lag netjes klaar op de hooizolder, zodat het spoedig rustiger werd. (Melkbussen en het boerengerei werden gereinigd op het Z.g. 'stap' (een houten werkruimte in de sloot voor het huis). Dat kon destijds; het slootwater was schoon en geheel helder en dat was in de gehele Lemsterpolder het geval. Als je een vergelijking maakt tussen toen en nu zie je een wereld van verschil, tegenwoordig voor menigeen onbegrijpelijk).

Of ik water gegeven heb weet ik niet precies meer, wel dat ik er als een berg tegenop zag al de koeien (met de hand) te moeten melken. Als je normaal alleen 13 koeien per keer melkt, voel je de spierpijn 's nachts en de armen zijn doof en gevoelloos vooral als het productiekoeien zijn. Natuurlijk kon ik ze lang niet allemaal volledig uitmelken, dat was onmogelijk. Als de eerste druk maar voorbij was. Ik zal heus wel eens een emmer melk omgekiept hebben om een eind lopen naar de melkbussen te besparen. Ik heb het (alleen) kunnen redden, hoe of het ook ging.

Twee neven van mij, zaten verscholen onder 't hooi, bang omgepakt te worden. Ze waren goed verstopt. Voordat in de zomer hooi in het hooi vak geborgen werd, had men 2 lagen pakken stro, onderin gelegd, een afgedekte ruimte in het midden latend, die verbonden was met eens heel smalle 'gang' naar de staldeur. Dreigde er gevaar voor hen, dan vulden ze die gang op met losse pakken stro, die ze met draad vastzetten. Je moest er niet aan denken als zo'n boerderij in de fik gestoken werd! De andere morgen vroeg op en weer hetzelfde werk.

Huiszoeking.

Maar terwijl ik nog zat te melken, je had vreselijk lang werk natuurlijk, kwam mijn familie mij gehaast waarschuwen, dat ik moest verdwijnen: de Groenen (dat waren geen mensen meer), zelfs de Duitsers waren er gewoon bang voor, de beulen van Hitler waren gearriveerd en doorzochten de boerderij. Ik had wel niks met de zaak te maken, maar denk maar niet dat ze mij dat zouden vragen, laat staan geloven. In één moment moetje beslissen, anders kan het te laat zijn en je hebt je vrouw en kind (toen nog alleen Gretha) ook nog. Ik dook die bewuste gang in, rukkend en trekkend aan de pakken stro om ruimte te krijgen.

Toen ik bijna bij die 'grote' ruimte was aangekomen, kon ik met geen mogelijkheid die pakken naar me toe trekken. Binnenin hadden die twee gehoord dat er iemand aankwam, wie dat wisten ze niet en ze hielden met alle kracht die beide laatste pakken vast. Ik aan de ene, zij aan de andere kant. Gedempt roepen haalt nauwelijks wat uit. Ik denk dat ik een pak gewoon kapot gebroken heb en toen hoorden ze mijn stem en lieten los. Benauwd daar onder, dat wel, maar voor het ogenblik zat je er veilig.

In het woonhuis presten ze mijn tante om eten, nadat ze de boerderij doorzocht hadden en niets vonden. Ze vraten hun buik vol. Mijn vrouw (moeder) was er ook al, ongerust over mijn wegblijven en was getuige van dit misselijk gedoe. Ze kon haar mond niet houden en kreeg ruzie met dat zootje (Ik geloof niet dat zij hen ooit een korst brood had gegeven). Het liep hoog op, ik denk dat mijn nu rustige tante er tussen kwam om erger te voorkomen. Toen de beulen vertrokken waren kon ik doorwerken.

In deze boerderij woonden de schoonouders van H. de Vries, het kleine meisje is Klaske de Jong, zij werd de vrouw van Hans de Vries en woont met zoon Jelle in de Wiepke Hofstraat. Links op de foto, de moeder van Klaske, Margaretha Arnolda van de Siepkamp, zij was de vrouw van Jan Wiebes de Jong en rechts op de foto Klaske Samplonius de vrouw van Constant Arnoldus v.d. Siepkamp.

Vreselijk schouwspel.

Mijn vrouw bleef. Ze werd getuige van een vreselijk schouwspel; het vermoorden (een ander woord is er niet) van een zevental gevangen genomen verzetsmensen. Sommigen waren al op weg naar de concentratiekampen, maar ze kwamen uit deze omgeving en moesten als represaille dienen. Daarvoor waren die beesten gekomen. Staande voor de afgebrande boerderij heeft mijn vrouw ze daar zien vallen, allemaal. Ze kon dit vanaf de boerderij van mijn oom waarnemen. Walgelijk schouwspel.

De veewagen waarmee ze gekomen waren ging leeg terug, de lichamen bleven op het voorerf liggen onder de wacht van een Nederlandse politieman. Als ik er nu voorbij fiets zie ik voor de drie lindebomen van de inmiddels weer opgebouwde boerderij nog hun lichamen liggen. Een echt heel dappere Groene? had hun ook nog door het hoofd geschoten, ze moesten eens nog niet dood zijn door die regen van kogels uit de machinegeweren. Twee van hun kan ik nog heel duidelijk voor me krijgen; een al een oude man, blonde lokken om zijn gezicht, uit Echtenerbrug en een uit Meppel (Wim Reinders, zijn schuilnaam) die ik van gezicht al kende, toen hij nog vrij zijnde zijn verzetswerk deed met Luitjen Mulder. Reinders was vaak bij buurman Winia. Ik weet niet wat ik toen dacht, dit aanschouwende, maar veel goeds beslist niet ten aanzien van de vijand.

De herbouwde boerderij van de familie Schotanus in Doniaga, naast de voordeur is in de muur een gedenksteen ingemetseld. Ieder jaar op 17 maart worden bloemen gelegd op de plaats waar de mensen werden neergeschoten. Foto Fr. Hemkes 17-03-1995 direct na de krans- en bloemlegging.

De ingemetselde gedenksteen.

Mijn prachtige blauw appelschimmel met veulen die ik destijds had.

Melkerstijd. Met emmer in de hand is Hans de Vries, in bijzijn van zijn schoonouders, Jan W. de Jong en M. A. de Jong-v.d. Siepkamp.

Veehouder Hans de Vries - sneeuwruimen.

Het dagboek eindigt als volgt:

Moeder (vrouw) en ik, we kwamen - hoe moeilijk ook - er door. We bleven God zij dank gezond. Maar 't laat wel sporen na.

In 1963 werd de boerderij van de hand gedaan en woonde de fam. H. de Vries in Lemmer, de voormalig veehouder ging toen als verzekeringsagent werken om in zijn levensonderhoud te voorzien. Na zijn pensionering in de hij de contributie voor de begrafenisvereniging in Lemmer. In het gezin H. en K. de Vries-de Jong, werden 3 kinderen geboren, dochter Gretha en de zonen Jelle en Jan. Hans de Vries overleed op 18 augustus 1994 op 82-jarige leeftijd.


Laatste oorlogsnacht Lemmer 16 april 1945.

Willem van Slageren.

Willem van Slageren.

Geboren op 3 juni 1932, overleden 17 april 1945 om 11.30 uur. Een neefje van Willem logeerde bij pake en beppe T. Bondietti-Jongsma in de Schans. Zij dreven een kruidenierswinkeltje (één van de vele kleine winkels in Lemmer t.o. de verfwinkel). Dit neefje drong er op aan dat Willem die nacht bij pake en beppe ging slapen, daar was een kelder onder het huis en veilig. Reeds om ± 10 uur in de avond werd de woning getroffen door granaatvuur van de Engelsen, die de haven van Lemmer bombardeerden.

De granaat sloeg door het dak naar binnen. Pake Bondietti was boven en bleef gespaard, maar beppe en Willem van Slageren werden getroffen. Beppe haar arm was weggeslagen, zij is alleen en lopend bij dokter Knufman, gekomen die haar eerste hulp verleende. Zij bleef in leven en droeg later een prothese. Willem bleef die nacht in leven, maar vanwege het gevaar op straat is hij pas de volgende morgen naar de oude Bewaarschool op de Lijnbaan vervoerd waar een noodziekenhuis was ingericht.

Toen de Engelsen Lemmer binnenreden en bevrijden en er grote vreugde heerste stierf om 11.30 uur Willem van Slageren oud 12 jaar, een vader, moeder, zuster en grootouders in diepe rouw en droefheid achterlatend. De moeder van Pieter Terpstra (bekende Friese schrijver) mevr. L. Terpstra-Grilk, oud 54 jaar wonende in de Schans werd ook ernstig getroffen, zij overleed een maand later aan een infectie.

 

De voormalige sjoel (synagoge) in de Schans. Verbouwd tot woning met verf en behangwinkel van Chris van Slageren.


De Joodse gemeenschap in Lemmer.

Jozeph Blok, gewoond hebbend op de Nieuwburen 11 te Lemmer, overleden op 19 november 1942 in het Concentratie kamp Auschwitz

Een zwarte bladzijde uit Lemsterlands historie. Niet...begeerd, nog gewild. De Joden zelf: "Wij zijn arme Joden en niet rijk dus..." Zij wilden en konden het niet geloven en doken niet onder.

In Lemmer woonde voor 1741 ten minste één joodse familie, die Turksma heette. Vanaf 1770 leverde een niet-joodse herberg (Herbergh. De Wyldeman) koosjer voedsel aan joden die gebruik maakten van het veer Amsterdam- Lemmer. Aan een muur van de herberg hing een bordje met het opschrift 'koosjer'. De synagoge aan de Schans, in gebruik sinds 1820, werd in 1866 met hulp van het stadsbestuur opgeknapt en ingewijd op 27 juli van dat jaar. De joodse begraafplaats werd in 1801 gekocht en lag aan de voet van de Zeedijk.

De oudste grafsteen is van 1817. Vanwege overstromingen werd besloten de doden elders te begraven en in 1876 schonk de burgemeester van het nabijgelegen dorp Tacozijl, jonkheer Jacob van Swinderen, een stuk land in Tacozijl voor dit doel. De enige joodse vereniging in Lemmer was Tov we-Chesed, (God is liefde/goedheid) opgericht in 1906 voor bestudering van de Tora en verzorging van de overledenen. In 1924 werd Lemmer bij het gebied van de joodse gemeente te Sneek getrokken. De synagoge is tot 1920 gebruikt en daarna verbouwd tot een woonhuis.

Drie joden die in 1941 nog in Lemmer woonden, zijn door de Duitsers gedeporteerd en vermoord. Hun namen staan vermeld op een gedenksteen die op 4 mei 1990 is onthuld op de joodse begraafplaats in Tacozijl. In 1989 werd deze begraafplaats door de Stichting Joodse Begraafplaats Tacozijl geheel gerestaureerd. Het onderhoud wordt verzorgd door 'It Fryske Gea'.


OARLOCHSWINTER.

It wier yn '44, 't skriklik jier
Det ús sa lang wy libje heuge scil,
De fronten skouden op fen East en West
En dreauwen 't Poepehear nei 't eigen nest.

Do sloegen ek de flammen fen'e kriich
Mei fûle gloede oer Nederlanske groun;
Limboarch yn pún, en Sélân ûnder wetter,
En yn 'e Betuwe, oan 'e Wael- en Rijnstream

In kampslach sa forbitter en forheftich
As nea yn hiel ús skiednis striden weard.
Do sammele de Poep syn lêste kreften
En loek syn legermacht op Hollân gear.

Hwet scoe it lot der fen ús broerren wirde?
Scoen hja forswolge wirde troch is wiet
As strak de wrede fijân oer de sé
Frij bôd joech oer de lege polderlânnen,

Ef makken hja fen 't goede Amsterdam
In roverstins, in twadde Stalingrad
Dêr 't hja hjar skildich libben djûr forkoften,
In leste striid, in bloedich Ragnarok

Hjar eigen ûndergong, jawis, mar ek
Dy fen ús freonen, fen us folk en sibben?
Do dage, twisken 't spil fen fjûr en wetter
De tredde fijân op: syn each stie hol,

Syn tosken gniisden yn 'e ûntfleiske kaken,
Hy sei: Ik bin jim man. Myn namme is hûnger
Hy foel de manljue yn hjar arbeid oan,
Hy liet de frouljue yn 'e winkelrige

Wankelje en falle. Lytse berntsjes, warleas
Kniipte er de strôt wol yn 'e widze ta.
Tsjin dizze nije meat fen Adolf Hitler
Lei elts is ôf. Hja flechten ût 'e stedden

Yn drôve optocht nei it fruchb're lân.
Sa kaem de Hollanske hûngerynvaesje
Op Fryslân ta. Mar Fryslâns folk stie ré.
Hoe koe is oars, ef Lemmer, de âlde haven

Poarte fen Amsterdam, hie de earste flecht?
En alle doarren, oars sims for de fremdling
Erchtinkend sletten, iepenen hjar wiid.
En ek de skrutenen en ynfierren herten

Hja waerden waerm en great fen minsklik fielen.
It lijen fen de neiste die in wûnder:
It tilde ús heech boppe eigen soargen ut.
En elts die hwat oars nea mûglik wier.

De frjemdste swalkers kamen binnen doarren
en founen skûlplak oan in Lemster hird.
Ken jim him noch, dy nuvere Amsterdammer
Dy 't as in skime oer ús brégen dwaelde,

En dy 't den hjir, den der syn komst wer hie?
Hy wier gjin gentleman en gjin salonhelt,
In rudich mantsje, swier yn lûs en plus
En mei in kreftich ûnforsnien Jordaensk.

Mar hy hie hûnger en hy skeukte 'm noflik
Toplak opûnbiwende pluchen stoellen.
Wol trijeris brochten wy him foart, mar lykwols
Stie hy dochs jimmer foar us, Ahasveros,

De ûnûntkomb're wanneljende Joad.
'Meheir, ik bin der weir; mot u es hore....
Mar meast joech 't hiele klibers tagelyk.
Siz, hwa hie tocht, det er ea joun op joun

Mei krampen yn syn fingers fen it fykjen
En smarren, oer safolle broggen gear moast?
Yet krimp ús hert, as wy oan hjarren tinke,
De lytse stimpers, sûnder heit ef mem,

Dy 't yn bitrouwen 't meag're hantsje leinen
Yn frjemde hân. En ek de hirdste mannen
Hja waerden hjirby weak. j' Sjoch Pyt de Blau
De rûge knaep, de ûnforfearde keardel

Noch by de lytse famkes teltsjes dwaen
Mei sa'n lyts lûd, om se net bang to meitsjen,
En ljeaf yn 't frjemde hûs yn sliep to krijen.
En 't slagge; ja, gjin mem hie 't better dien!

Hwa strûst der troch de joun, in bern op 't skouder,
Raeklings ûnder de leechste wolken troch?
Us greate man, de kriigle Sjoerd van Kammen!
Hy is de soargen en 't gefaer wol treast,

En 't net to ûntkommen libben ûngemak
Siikje de froulje wol wer fen syn jas;
Hy hâldt de moed der yn, as alle oaren.
Jaj rounom wier gefaer- De fijän wekke,

En ienris sleat er trije frjeonen op
Yn 't brêgehûs. By de earste stap der bûten
Scoe hjar in kugel nei 't Walhalla stjure.
Mar kjeld noch nacht, fijân noch ûngeriif

Hold 't wirk fen ljeafde tsjin. It lyts begjin,
It wirk fen losse en inkelde persoanen
Waerd gearboun en fordield en skerper rjuchte.
Hjir wier de fakman nedich. Dokter Knufman

Organisearre en wrotte nacht en dei.
Al kaem it wirk nea dien, men skripte fierder
Hwent der wier need, illinde en yetris need.
Elts die syn plicht. Neamde ik hjir inkeld mannen,

Jim fiele wol,det is biskiedenheit.
Do 't lang om let it tong'ren fen 't kenon
Dy bange nacht, dy 't nimmen ea forjit,
It daegjen fen de bliide oerwinning kind'ge

Stoppe de stream. Mar hwet der wier, det bleau
En easke soarch - - Do kaem de fiifde Maeije,
En alle flaggen flapten yn 'e loft;
Hollân wier frij, it naesje wier forslein,

De oarloch út - -Men kin 't yen noch net tinke,
Mar eltse dei opnij wirdt it mear wier.
Gjin nacht ef 't wirdt wer moarn, gjin lijen
Sa djip, ef 't lok riist der wer great út op

Mar wy forjitte net. Dy tiid, sa dunker,
Wier ek in tiid fen greate en nije kreften.
Hy hat ús leard bûten ússels to sjen.
Scil yn de nije tiid dy 't nou ús wachtet

Hwet nijs en greats oer minsk en mienskip gean,
Den bouwe wy op dizze stille kreften
Dy 't ús yn 't jier fen '44 droegen;
Op neisteljeafde en op barmhertigheit.

En njunken alle flaggen dy 't der waeije
Hysje wy, mei in bliid en tankber hert
It findel heech fen Florence Nightingale:
Flagge fen 't READE KRÛS, wy groetsje dy!

sept. 1944

 

 

Foto van Wikimedia: Glas in lood raam in het Gemeentehuis van Kamerik - Hongerwinter