Archief van Evert de Vries |2|
Met:
- Aan de Zeekant
- Ansjovis
- Beelden van een haven
- Burgemeesters van Lemsterland
- De "Eersteling"
- De dag dat het ijs wegdreef
- De dag dat het ijs terugkwam
- De echte Lemster bokking
- De eerste werkdag
Aan de Zeekant
Ik schrijf eens op hoe wij in onze jeugd de tijd na schooltijd doorbrachten met spelen. We hadden ruimte genoeg in de stegen waar we woonden maar ook op de haven van de Gedempte Gracht en de zeekant met het strand bij oostenwind. Op de haven waren we bij de onderwal met veel jongens aan het scheepje zeilen. Van kurk- er lagen daar genoeg van langs de haven en de zeekant- maakten we een scheepje. We sneden er een mast op en er kwam een papieren zeil op.
Bij Johannes van de Wolf, de smid, stond vak bij zijn woning bij de ingang naar de houtzaagmolen een grote bak, waar het afval van het smidswerk in werd bewaard. Daar zochten we stukjes blik uit die wij onderaan de kurk vastmaakten. Het kurkscheepje is nu klaar. Dan gaan we achter in de haven het schip in het water zetten en voor de wind, die noord is, gaat het naar de andere kant, de Oostdam. Wij gaan dan een eindje langs de haven, een stukje Schans voor de havenmeester Lacrooy langs bij het trapje op. Dan nog een eindje lopen, bij de dijk neer en zo belanden we op het talud van de Oostdam.
De scheepjes komen dan op ons toe zeilen, wij pakken ze op en dan wordt de terugtocht weer dravend langs hetzelfde pad hervat. Weer gaan de scheepjes te water en dat gaat zo een paar uur door. Dan gaan we van de havenkant over de kruin van de Oostdam en komen op het talud aan de kant van de zee. Daar gaan de scheepjes weer te water en gaan de Zuiderzee op. Wij wachten tot ze uit het zicht zijn verdwenen en vragen ons af waar die terecht zullen komen. Wij - er zijn zo'n 20 jongens - gaan dan terug maar niet zonder eerst in koor 'hallo' te hebben geroepen, wat weerkaatst tegen de woning van de havenmeester en als echo klinkt het weer terug: 'hallo'
Wij verlaten de Oostdam en gaan uit elkaar. Jan Bergsma en ik gaan langs de haven. De LE 12 van Johannes Visser heeft net de haring gelost en wij gaan de vlet schoonmaken. Onder de planken vinden we een tiental haringen. Die mogen we houden als beloning voor ons werk. We gaan er Lemmer mee in en Steven Sterk, geeft ons twee centen voor de haring. Daar zijn we erg blij mee en we gaan nu bij de snoepwinkels langs, en komen zo aan de Lijnbaan bij Kobus Geeske. Voor het raam staat een doosje met zuurtjes. In sommige van deze zuurtjes zit een halfje of een cent verborgen. We zagen wel dat er één met een cent bijlag. Er werden ons vier toegedeeld en in één ervan zat die cent.
Met die cent gingen wij even verder de Lijnbaan op waar voor het raam van een snoepwinkeltje net zo'n doosje zuurtjes stond. Wij kochten daar - ik geloof dat het bij Brüning was - zuurtjes voor de gewonnen cent en daar kwam een halve cent uit te voorschijn. Dat halfje kwam in de knoop van de zakdoek en daar beleefden we ook weer een avontuur mee.
Ansjovis
Er werden wat oude herinneringen opgehaald en ze vroegen of ik nog wel wist dat ik hun broer Peke die nu in Canada woont, eens uit het water heb gevist. Dat ging zo: ik stond met mijn ijskar tegen de muziektent die toen nog tegen de ULO school stond (nu de helling) Peke was daar op avondschool en toen hij uit het licht op de donkere straat kwam liep hij pardoes het Dok in.
Ik hoorde een plons, zag iemand in het water spartelen, en kon hem in zijn kraag grijpen met behulp van anderen die nu uit school kwamen, kwam Peke weer op het droge. Kort na de tweede wereldoorlog werd ik met de ijskar op de zelfde plek, door een auto te water gereden. Er waren mensen genoeg aanwezig zodat ik zo maar weer uit het water was.
Nu we toch nog even in de herinneringen zitten, zo werd mij eens gevraagd naar de behandeling van de ansjovis in het verleden. Dat ging als volgt, eerst werd de vis gekopt waarbij zoveel mogelijk het grim er werd uit getrokken. Dan werden ze in een water bak gedaan. De man die ze moest warren kreeg lange wollen wanten aan, de tweede man schepte er ruw zout op.
De man met de wanten warde net zolang dat het zout er goed door zat. Dan kwam de vis in grote bakken. Na een dag of vijf kwamen ze in ankers en tonnen. Ze werden afgewogen: 64 pond kon in een anker. De vis kwam in een vloot, waar vijf jongens of meisjes omheen zaten en een grote knecht. De ansjovis werd geraapt met de koppen bij elkaar. Had men een hand vol geraapt dan pakte de knecht het over, hij gooide eerst een schep zout op de bodem van het anker.
Dan werd de vis er in gevleid als de laag vol was ging er weer een laag zout over. Met een stamper die precies in het anker paste werd de vis aangestampt. Er gingen zo zeven lagen in een anker op iedere laag kwam zout en werd er gestampt. Als het anker vol was,was het aan het kuipen toe, het anker werd met de spons naar boven gezet.
Na een paar dagen werd er pekel gemaakt. Dat moest beslist van stromend water, de spons werd er afgeslagen en met een kan werd er pekel op gegoten, net zolang dat er niets meer in kon. De ankers werden opgeslagen weer met de spons naar boven, om de veertien dagen moesten ze worden bij gevuld, later een keer in de maand.
Dan kwam er een controleur die een paar ankers spoelde. Als de kwaliteit en het gewicht goed waren, werden ze opgeslagen in het veem in Amsterdam.
Hier zien we van links naar rechts: Willem de Blauw, Schelte Coehoorn, Jan Coehoorn, Rienk Coehoorn en Anne Visser.
Beelden van een haven
Het is zondagmorgen 10 februari, over de verlaten straten klinken 10 slagen uit de oude toren. In een plas voor het gemeente huis zit een spreeuw eenzaam te drinken. Age van der Bles en zijn vrouw komen aangelopen, zeker op weg naar de kerk. Ook mensen die in hun leven heel wat werk hebben gedaan.
In het dok licht een grote tjalk, blijkbaar gisteren nog binnen gekomen. De koffie is naar binnen, dus is het tijd om wat uit het verleden op papier te zetten. Het zal 1922 of 1923 zijn geweest, na het schaft uur van 12 tot 1-ging ik op weg naar het werk. Zoals het de gewoonte was ging ik door het Achterom, over de beide bruggen naar de sluis, de sluis over en bij de ijzeren trap omlaag, om dan op de remming aan de vluchthaven te komen. Het was erg druk op de haven met in en uitgaande schepen, sleepboten en Lemster vissers. Ook op de haven was het erg druk, terwijl ik langs de haven liep werd er een foto gemaakt. De houtzaag molen liet voor de eerste keer zijn sirenes horen, dus vlug op de rokerij aan.
De foto die toen is gemaakt, kwam ik deze week tegen en daar wil ik wat over vertellen. Om bij de rechter paal te beginnen daar staat ondergetekende met naast mij Jurjen Bootsma. Dan komen Sietse Poepjes en Wieberen Seldenthuis. Vooraan bij de eerste ton staat Johannes Bosma dat was een jongen die je alle dagen zag en die ineens een week of wat verdwenen was. En als je dan vroeg buurman waar heb je zolang gezeten, dan was het antwoord onkruid vergaat niet.
Verderop de foto zien we Siemen Zeldenthuis. Deze kende ik heel goed omdat mijn oudste broer Ferdinand bij hem voer. Er werd altijd veel gelachen, als het 's morgens 11 uur was zei hij Ferdinand jij red het verder wel, dan ga ik geld van de afslag halen. Zeldenthuis had drie zoons, Wieberen, Hans, Marten en drie meisjes, Kee getrouwd met Johannes de Jong en Hielke en Renske die in Amsterdam wonen.
Naast Zeldenthuis staat Willem Bootsma, dan zijn vader C. Bootsma, zij woonden tussen de Schans en het Achterom. Daar waren vier jongens en twee meisjes, de oudste Germ is overleden verder waren er Andries, Sake, en Willem en de meisjes Iemke en Albertje allemaal mensen tussen de 70 en 80 jaar. Andries (getrouwd met Zwaantje Dijkstra) is al over de 80.
Weer verder op de foto. Daar zien we een man op de fiets, dat is Hidde Visser. Verder op met baard, zien we Teade Wouda als reder. De man op de fiets is slager Rijpkema. Hij zal wel met vlees langs de vissers zijn geweest. Hij had een slagerij op de Polderdijk. Onder de giek van een van de schepen door is op de Oostdam het oude badhokje nog te zien.
De palen met de witte koppen op de voorgrond zijn later door Willem de Blauw afgezaagd, ze hebben hun weg gevonden als brandhout in zijn kachel. Ik heb hem toen nog geholpen met het afzagen. Daar zou ik nog een heel verhaal over kunnen vertellen, want Willem was een prettige baas voor mij. In die tijd kwamen ook de vakantiebonnen in de mode. Als ik hem daar naar vroeg, dan gaf hij mij zogenaamd altijd verscheidene van 2 cent.
Detailfoto van bovenstaande
Burgemeesters van Lemsterland
Als ik zo de Zuid-Friesland lees, krijg ik de indruk dat burgemeester Faber, na ruim 17 jaar burgervader in de gemeente Lemsterland te zijn geweest, het goed heeft gedaan bij de Lemsterlandse bevolking. Ik heb in Lemmer veel burgemeesters meegemaakt. De eerste drie heb ik persoonlijk goed gekend, de andere niet.
De eerste burgemeester was de heer Luiking, die misschien al in 1890 of daar omtrent burgemeester was. Ik kwam er als kind wel eens in huis, omdat een tante van mij toen bij de familie diende. Ik heb niks anders dan goeds van hem gehoord. Hij was de grootvader van mr.dr. Henk Luiking uit Naarden. Het leven was toen nog eenvoudig bij nu vergeleken.
Naast de gemeentesecretaris was er de oude Lycklema op de secretarie hij droeg altijd een zgn. stoeltjesklok die zwart was geweest, maar in de loop der jaren groenig leek. Ik denk dat het begin februari in 1907 of 1908 moet zijn geweest dat burgemeester Kallenbach met veel uiterlijk vertoon de Lemmer is binnen gehaald. De halve Lemmer was uit gelopen om de nieuwe burgemeester te verwelkomen bij het derde brugje aan de Rijksstraatweg.
Het was spekglad en er lag een laagje sneeuw op de ijzel van de straat stenen, en ik met mijn zeven jaren gleed geregeld uit op mijn klompen Atte Wierda van de "weinmakker" zag mij struikelen gaf mij een hand en zei, ik ben zwaarder en sta daardoor steviger op mijn benen. Na die lange wandeling stonde bij het derde brugje de muziek en de notabelen klaar om in optocht naar Lemmer te gaan, vóór de met paarden bespannen tilbury, waar de burgemeester zat met vrouw en twee zoontjes.
Maar zo mooi als de intocht was geweest, zo slecht werd de verhouding later, na dat de burgemeester in een provinciaal blad had geschreven, dat ze zo zopen in de Lemmer. Dat artikel werd weer gevolgd door een ander artikel in dat " Sûpe se sa yn de Lemmer"? ondertekent door zes bestuursleden van de visserijvereniging, want er werd in de Lemmer niet meer gedronken dan in andere vissersplaatsen.
Zo'n anderhalf jaar later na de intocht, het was tijdens het botslepen en omdat er geen wind was lag de hele vloot in de haven hingen als protest tegen de burgemeester van alle schepen, de vlag half stok in de masten. Nee Kallenbach was niet zo geliefd in de Lemmer. Hoe lang hij is gebleven? Ik dacht ongeveer tot 1920, want in 1916 heeft hij nog de nieuwe visafslag geopend.
Daarna kwam burgemeester Pollema, een aardige rustige man, een echte wat oudere bestuurder van kwaliteit. Ik denk dat de heer Daan toen gemeentesecretaris was hij woonde in het eerste huis voorbij het eerste bruggetje. Later woonde daar Laurens de Rook. Burgemeester Pollema heeft ons in 1927 nog persoonlijk getrouwd op een mooie septemberdag. Hij was voor CHU lid van de provinciale Staten van Friesland en in die functie kreeg ik hem in 1930 aan boord van de directie stoomboot de Vlieter waar ik toen op voer.
Om het gezelschap Statenleden de Zuiderzeewerken te laten bezichtigen vanuit Den Oever, waarin de sluis en de spuisluizen werden gebouwd. Burgemeester Pollema was echter niet meer zo goed ter been en bleef aan boord, hij had echter mij direct herkend, en vroeg mij alles over de Zuiderzeewerken en de Lemsters die er bij werkten.
Toen kwam dacht ik burgemeester Slump, afkomstig uit Echten. Nadien zijn er in Lemmer nog burgemeester geweest de heren Krijger, en Brouwer en thans de vertrekkende burgemeester Faber, die ik samen met zijn vrouw een mooie, lange levensavond toewens.
De "Eersteling"
Dan nu een stukje van de historie van de Lemmer 28 "Eersteling" Op de werf van Pier de Boer in Lemmer zijn sinds 1874 tal van houten binnen-aken, bot-aken en anderen schepen gebouwd. In 1899 waagt men zich op deze werf aan een nieuw scheepsbouw materiaal ijzer. De eerste ijzeren aak krijgt de toepasselijke naam "Eersteling" en het visserij nummer LE 28 - van dit schip is de gehele levensloop opgediept, van 1899 tot heden.
De Eersteling wordt gebouwd door Willem v.d. Bijl, bijgenaamd Bleke Willem, geboren 19 oktober 1863 in Dronrijp. De bouwsom bedraagt ƒ 1872,60. In het vroege voorjaar van 1900 gaat deze 40 voets aak te water. Met een huiddikte van 7mm is het een zwaar gebouwd vaartuig, de verplaatsing is 15 ton tegen 12 ton van een even grote houten aak. Uit een hier bij afgedrukte inschrijvingskaart blijkt dat de bemanning uit twee of drie koppen bestaat.
Nog het zelfde jaar kan de nieuwe Lemsteraak haar zeewaardigheid en degelijkheid bewijzen. Wanneer er een schip in nood verkeert. Van wegen haar nieuwe zeilen wordt de Lemmer 28 uit gekozen om hulp te verlenen. Met een man of 10 aan boord en even veel emmers om te hozen steekt de "Eersteling" in zee. Men slaagt er in de bemanning van het zinkende schip te halen en behouden aan wal te brengen. Dit gebeurde allemaal op de zeilen want er is geen motor aan boord.
Bloemetjes vissen.
Rond de jaren 1915 wordt er gevist op Haring, bot, aal en spiering. Vooral in de eerste Wereldoorlog worden er goede besommingen gemaakt en als er dan een keer geen vis te vangen is gaat men bloemetjes vissen. Daarvoor wordt een ijzeren pijp gebruikt vier meter lang en zes centimeter dik, omwikkeld met prikkel draad. Daarmee vist men tegen de stroom in, meestal langs de boontjes. Het gaat om een ongeveer 25 cm lange plant met gele bloemen van 5 a 6cm doorsnee. Die groeien in schelpzand, kribbe en kiezelstenen. Soms worden in korte tijd alle bunnen vol gevangen. Aan de wal gaan de bloemen eerst door een wringer, daarna worden ze per kilo verkocht. Omstreeks 1915 brengt deze bloemetjesvisserij meer op dan de vis. De bloemen gaan naar Frankrijk, worden daar geverfd en tenslotte gebruikt op modieuze dameshoeden.
De dag dat het ijs wegdreef
Toen Lemmer nog aan de Zuiderzee lag, waren de meeste mensen hier visser, of bij nevenbedrijven van de visserij werkzaam. Zo was het bij ons thuis ook. De jongens bij de visser en de meisjes in de visrokerij of aan het venten met Lemster-bokking. 's Zomers, als wij allemaal werkten konden wij ons wel redden, maar als het winter was en de zee dichtzat met ijs dan was het Schraalhans keukenmeester.
Het zal in 1915 geweest zijn dat de havens met ijs geblokkeerd waren. De Lemsters gingen het ijs op te spieringvissen, bot kloppen of paling schooien. Wij mijn oudste broer en ik, gingen dan ook netten onder het ijs zetten. Een heel karwei. Eerst een bijt hakken en het ijs er uit halen. Het water eronder was ijskoud en als je dan elf of twaalf jaar bent, valt zulk werk niet mee. Om de 12 meter moesten er bijten worden gehakt, zo'n twintig á vijfentwintig.
In het midden kwam een middenbijt, daar kwamen de netten te liggen. Dan ging de spieringlat met aan het achtereinde een spijker te water met daaraan een lijn van zo'n 60 meter naar de tweede bijt en zo door tot de laatste. De netten gaan dan aan de lijn en worden gevierd in de middenbijt, de tweede man trekt ze dan naar zich toe. Er komt een touw met kurk aan de netten, zodat je de volgende morgen kunt optrekken.
Wij gingen evenals vele anderen de volgende morgen om 8 uur naar de Zeedijk. Daar stonden al velen de schaatsen onder te binden. Het vroor best en ik hoorde een oude visser zeggen: Uitkijken jongens, want het ijs kan wel eens afdrijven. Wij bonden de schaatsen onder en reden naar de netten toe. Het ijs werd uit het middenbijt gehakt, aan het net in de verste bijt werd een touw gebonden, en wij konden de netten halen. Er zat weinig spiering in. De netten moesten nu weer onder het ijs. Mijn broer vierde ze, en ik ging ze aantrekken. ,, Niet zo hard trekken" riep hij tegen mij. ,,Ik trek helemaal niet", antwoordde ik. ,,Gooi dan alles maar in de bijt, want dan zit er beweging in het ijs" riep mijn broer en inderdaad, boven op de dijk, bij de houtmolen, werd al geroepen dat het ijs wegdreef.
We zetten het op een lopen tot aan de rand van het ijs. Daar stapte mijn broer te water en wou mij op zijn schouder nemen, maar dat ging al niet meer, want het is was intussen alweer verder gedreven en wij waren te ver van elkaar af. ,,Draven" riep mijn broer, ,,Misschien kun je het eind van de Oostdam nog te pakken krijgen." Ik draafde in de aangegeven richting. Er draafden nog twee jongens op het ijs. Wij liepen voor ons leven, maar kwamen voor een scheur te staan, zodat wij terug moesten. Na 100 meter konden wij weer rechtuit en kwamen zo behouden op de Oostdam aan. 's middags was het water zo ver als het oog reikte. Met een roeibootje gingen we de netten zoeken. We vonden ze nogal gauw en ....... ze zaten vol spiering! Wel 80 pond, waar wij 3 cent per kilo voor kregen, f 1.20 totaal, zodat er weer voor enkele dagen brood op de plank was.
De voorste man aan het touw is Jan Balsma, de achterste met de stok is Klaas Atsma. Mijn broer Ferdinand, die bij de netten op zee vandaan kwam, staat toe te kijken.
Ingezonden:
Als jongen ging ik altijd als de haven bevroren was bij het 'Jouw vissen' kijken. Dan kon het treffen dat er twee mannen aan het vissen waren op aal. In Lemmer werd dat 'Ielskoaien' genoemd. Er werd een lange bijt in het ijs gemaakt. Aan een stok kwam de ielskoaier en daar onderaan een lang touw. Eén man liet de skoaier in het water zakken. De andere man nam het touw. Diep werd de skoaier in de grond geduwd, de voorste man begon te trekken en dan werd de skoaier vliegensvlug op het ijs getrokken en als het goed ging viel de paling op het ijs.
De vuurtoren is half in de mist verdwenen, het ijs is over de dam geschoven. Het lijkt wel een voorteken van wat er een aantal jaren zou gebeuren, namelijk de afbraak van de trouwe wachter. Hij zal ongeveer uit 1908 dateren. Op het ijs zijn twee man aan het paling schooien. Een derde kijkt toe. De man met het touw om de nek is Jan Balsma. Zijn vrouw heette Sietske. Uit hun huwelijk waren 8 kinderen geboren. Vijf jongens, Roelof, Jacob, Jouke, Jan en Harm en drie meisjes, Doekje, Jetske en Jantje, getrouwd met Bastiaan de Haan. Balsma zelf was altijd druk in de weer.
Niet iemand die naar 'passend' werk vroeg. Roelof is de vreemde ingegaan. Jacob is op jeugdige leeftijd overleden. Jouke en Jan hebben altijd gewerkt in de rokerij, Jouke is met een tragisch ongeval omgekomen op de Hopweg. Met Harm heeft Evert wel eens op het ijs gestaan, ze verkochten dan snoep, twee pepermuntjes voor één cent. Het is niet bekend hoe het met Doekje en Jetske is afgelopen. De man op de foto met de stok in de hand, is Klaas Atsma. Deze was later kapitein op de Tramboot.
Hij woonde in een steeg tussen het Achterom en de Weverswal. Hij had ook een gezin met nogal wat jongens en meisjes, die zijn later naar Amsterdam verhuisd. De oudste zoon Hielke heeft de oude vertrouwde toren weer opgezocht. De jongen met de bijl is een broer van Evert, Ferdinant, geboren 14 december 1892. Op deze foto is hij ongeveer 16 jaar en op weg naar de spieringnetten. Een jaar of wat later heeft hij nog als stuurman bij kapitein Klaas Atsma gevaren.
De dag dat het ijs terugkwam
Hierboven gaat het over het wegdrijven van het ijs, maar er bleef echter tussen Kuinre en Vollehove nog een groot ijsveld te zitten. Bij het draaien van de wind naar het zuiden begon dit veld te drijven in de richting van Lemmer. Mijn broer was op de haven en zag het ijs aankomen. Omdat ons bootje in het vluchthaventje bij het sluisje in het Lemsterhop lag, ging hij even zien of dat ook gevaar liep.
Dit haventje had een ingang van 3 á 4 meter; dan kwam er een brug, achter die brug een soort haventje, dan aan iedere kant een klip met vloeddeuren. 30 meter verder lag weer een brug met daarachter nog een kom water. Er werden door velen wel eens netten uitgezet in dit haventje. Zo had Johannes Coehoorn, een winkelier, er ook netten staan. Intussen was het is tegen de dam gedreven en er overheen gegaan. Doordat er niet veel wind was, lag het daarachter meteen stil. Mijn broer lichte de netten van Coehoorn even op en zag, dat deze vol spiering zaten.
Het is namelijk zo, dat als er een ijsveld in zee drijft, alle spiering zich daar onder verzameld. Onze netten lagen nog in het bootje en mijn broer zette ze vlug uit. Na even wachten zaten ze tot aan de kurken vol spiering. Deze vangst bleef natuurlijk niet onopgemerkt en het ging als een lopend vuurtje door Lemmer dat er een extraatje te verdienen was. Een ieder die netten had kwam daar direct mee aanzetten, en het duurde niet lang of er was geen ruimte meer over om nog een stukje net uit te zetten. Toen het donker werd waren nog overal mensen met lantaarns in de weer, dat het leek wel Sint Maarten.
Wij haalden een kruiwagen op, en daar gingen de volle netten in mee naar huis. De matten kwamen van de vloer, de kruiwagen met de netten mee naar binnen (zo ging dat toen) en maar spiering pluizen. Terwijl wij daar mee bezig waren, gingen mijn broer en een neef de andere spiering uit het bootje halen. Het was toen erg druk in het haventje want men was inmiddels met een grote jouw in het kommetje gaan vissen. Een paar uur lang werd er geweldig gevangen. Af en toe had men 500 pond op één zet. Plotseling was de spiering weer verdwenen en was het afgelopen met de vangst. De opbrengst was voor de volgende dag 4 cent per kilo, zodat wij een mooi buitenkansje hadden op de dag toen het ijs terugdreef.
De echte Lemster bokking
De echte "Lemster bokking" is niet meer te krijgen.
Afsluiting Zuiderzee maakte het waterzoet en verdreef de haring.
Over de bokking (Fries:bokken, bokkum) bestaan mopjes met eerbiedwaardige, lange en waarschijnlijk grijze baarden. Een van de bekendste is de vraag waar de bokking wordt gevangen. Een in de moppenwereld onervarene antwoord doorgaans prompt in de ”Zuiderzee” bij Lemmer. Uitbundig gelach en sarcastische opmerkingen bewijzen naderhand wel, dat het slachtofferde plank op een reuze manier mis sloeg. Maar ......wat kan men verwachten van iemand, die de vissoorten van de kar of etalage en alleen maar weet, dat een haring zuur of zout is en een schelvis gebakken?
Bovendien is de naam „Lemster bokking” wel erg misleidend immers, de bokking werd niet in de buurt van Lemmer als bokking gevangen, maar als haring en pas wanneer ze in de „Hang” flink was doorgerookt, maakt ze onder de naam bokking haar intree bij het visetende publiek.
Wie het laatste zinnetje nauwkeurig heeft gelezen, zal hebben ontdekt, dat het in de verleden tijd is gesteld. Dat kon moeilijk anders,want de echte onvervalste Lemmer bokking verdween al een jaar of wat geleden van het toneel. Na de afsluiting van de Zuiderzee werd het water zoet en de haring liet verstek gaan.
De rokerijen verlegde daarom hun activiteiten en op het ogenblik kan men wel zeggen, dat Lemmer de paling als voornaamste rookartikel beschouwd. Tijdens een gesprek met een van de firmanten van de Fa. P. de Rook kwam deze, in de grond van de zaak wat tragische geschiedenis weer even naar voren. Het bedrijf misschien honderd jaar oud, rookte destijds met wel vier collega′s een massa haring. de haring kwam als de wind gunstig was- let wel de vissers gebruikte toen geen motoren - in Lemmer aan de afslag. Ook voer men met een boot naar de anderen afslagen rond de Zuiderzee, zodoende gaf de Rook aan dertig tot veertig mensen werk.
Na afsluiting verliepen de rokerijen. Tal van vissers zochten hun heil ergens anders, de haring moest van elders komen en de concurrentie met de bedrijven in het westen van het land, die toen veel gunstiger zaten, was bijna niet vol te houden. De ene Hang na de anderen werd opgedoekt. De firma de Rook die het uiteraard ook moeilijk te verduren kreeg, zag licht in de ansjovis, al lang en legde zich toe op de export naar Duitsland. Ook dat is niet meer dat is geweest.
Spanje zit laag in de prijs, het kan dat doen, want het heeft een overvloed aan ansjovis. De ansjovis die via Lemmer de grens over gaat, wordt in de meeste gevallen, in Harlingen, Makkum,en Den Oever aan land gebracht.
Zo kan men concluderen, dat de afsluiting van de Zuiderzee en de voor de visserij, trieste gevolgen daarvan ook de Lemster Hangen een zware slag hebben toe gebracht. Gerookte paling komt nog wel uit het dorp vandaan, niet van de Firma de Rook, want die rookt niet meer, maar echte Lemster bokking maar echte Lemster bokking niet.
Een in Lemmer gerookte haring is immers geen Lemster bokking. het IJsselmeer levert geen haring meer op. De bokking die nu in de viswinkel ligt uitgestald, komt uit Noorwegen, ze is groter van stuk en wordt, en wordt toch niet meer Lemster bokking genoemd. De Lemster bokking verdween van het toneel. Bij de firma P. de Rook, waar vroeger wel een dertig - veertig mensen werkten, vinden nu nog maar een paar arbeiders hun brood (1956)
Op de foto staan Pieter Feenstra en Jan Rottiné, zij behoren met een enkele onderbreking al ongeveer vijftig jaar tot de vaste staf.
De eerste werkdag
We schrijven april 1914.
Het is heel rustig op de Kortestreek, de boot uit Sneek legt aan voor schoenmaker Euverman. Bij de muziektent, toen nog voor de Openbare School, waar nu het dorpshuis staat, ligt een schip met turf om gelost te worden. De schooldeur springt open, de leerlingen komen naar buiten, het is nog maar half drie, terwijl ze normaal om vier uur uit komen. Het zijn de leerlingen uit de hoogste klas, kinderen van 11 en 12 jaar, die de school voor goed verlaten.
Meester heeft afscheid van hen genomen. Hij vindt het spijtig dat ze niet verder kunnen leren. Meester de Vries houd mij nog even staande hij spreekt nog eens over door leren. Dat kan niets worden. Thuis is het armoe en er moet iets verdiend worden. Vanmiddag nog wat spelen en morgenochtend om vijf uur aan het werk, als hoekwanter bij de gebroeders Jan en Bastiaan de Haan.
De volgende morgen om vijf uur verlaat ik het ouderlijk huis. In het Achterom hoor je de klompen klepperen van mensen die naar de haven gaan, naar de rokerijen en de boten. De meeste vissers zijn al op weg naar de visgronden. Door de Schans lopend zie je, dat de rokerijen met zuidwestenwind hun rook over Lemmer verspreiden. Als ik aan de haven kom, hebben de gebroeders de Haan de garnalen al gaar, ze liggen vlak achter de taanbom van Pen.
Als ik aan boord kom krijg ik eerst een grote kom lekkere koffie met een stuk koek. Dan word de aasplank uitgelegd met de aasbakken er op. Nu komt er een moeilijkheid. Het blijkt dat ik te klein ben. Met een kistje onder de voeten word ik op de goede hoogte gebracht en dan kan ik maar op het werk los.
Intussen naast ons op de Lemmer 10 is de schipper M. Raadsveld met Jaap en Jan Wouda ook aan boord gekomen terwijl op de Lemmer 25 P. Bootsma met G. en S. Bootsma. Later bleek mij wel dat dit een vast groepje was, dat altijd bij elkaar lag. Het aanazen had ik 's avonds thuis wel geleerd.
Als het vroeg donker was kwamen mijn broers met vele aasbakken op een kar thuis, de tafel werd dan vol gezet en dan hielpen we van groot tot klein mee. Maar nu weer terug naar het werk in de haven. Het aanazen ging de hele morgen door. Om twaalf uur werden de zeilen gehesen en de gebroeders de Haan voeren uit naar zee om te vissen.
Ik was klaar en ging 's middags met vriendjes op de haven knikkeren, als jongen van elf jaar wil je toch graag spelen! Wij waren nog maar net begonnen toen mijn vader voorbij kwam, ben je niet aan het werk? Er hebben wel vier man naar je gevraagd! Het was al weer afgelopen met het knikkeren. Ik ben toen voor de rest van de middag bij Renze Kingma aan het werk geweest.
Deze stond bekent dat je bij hem een groot stuk koek bij de thee kreeg, als je er de kans voor kreeg, zocht je natuurlijk zo'n visser er tussenuit. Zo ging het toen.
Reactie plaatsen
Reacties