Thomas Berends Tijsseling |1|
Mijn man Thomas Berends Tijsseling. Geboren 1892.
Geschreven door A. Tijsseling-Haagsma. Geboren 1891.
- Thomas Tijsseling, geboren op 14 juni 1892 te Wijckel, gemeente Gaasterland, overleden op 21 november 1990 (98 jr) begraven te Bilthoven, zoon van Berend Thomas Tijsseling 1851-1935 en Lutske Idzes Bergsma 1866-1924. Gehuwd op 15 februari 1917 te Lemmer met Aaltje Haagsma, geboren op 21 februari 1891 te Lemmer, overleden op 24 maart 1967 (76 jr) begraven te Bilthoven, dochter van Jan Jacobsz Haagsma en Jantje Smink.
Tijdens mijn onderzoek (Durk Hak: Verslag naar aanleiding van zijn cultuur antropologisch-leeronderzoek naar aspecten van de Zuiderzeevisserij op de Lemmer) ben ik in contact gekomen met een echtpaar, beiden bijna 90 jaar. Zij woonden en werkten in de jaren twintig in Lemmer. Zij waren bereid hun 'levensgeschiedenis' te beschrijven. Deze volgt hieronder, zonder commentaar van mijn kant. Slechts een heel enkele strikt persoonlijke zaak is weggelaten. Hun verhaal is tot stand gekomen door zeer intensieve correspondentie.
Thomas en Aaltje Tijsseling, op oudere leeftijd. Met dank aan Gerard Tijsseling.
Thomas Berends Tijsseling en Jacob Visser, zoon van Sake de Rus, hebben de bond van Transportarbeiders in de Lemmer opgericht omstreeks 1919 of 1920. De tram had toen al een bond. De bestuurder daarvan was een Kuipers, afkomstig uit Dedemsvaart, een doordouwer, wij mochten hem graag.
Mijn man voer op de Lemmernachtboot op Amsterdam. Voor ƒ 9,— per week, vaak in geen weken een vrije zondag thuis. Nooit volledige nachtrust, om de drie uur aflossen. Storm of geen storm altijd varen. Lemmer 's avonds negen uur. Amsterdam 's avonds acht uur. Vaak weken van over de 100 uren werken. Geen overuren werden betaald. Er werd veel door het personeel gestolen, want met twee huishoudens van zo'n loontje eten ging niet. Ik heb altijd tegen mijn man gezegd, wat jullie aan boord opeten moeten jullie weten, maar niet met wat thuiskomen.
Toen de bond was opgericht was er een afspraak gemaakt: 55 uren werken, daarna overuren uitbetalen. Mijn man had op donderdag al zijn 55 vol. Ze wouden niet de overuren betalen. Om vier uur 's middags moest hij de boot komen laden. Hij ging niet, en de twee anderen ook niet. Kapitein Schaafsma is nog geweest. Ze werden toen geschorst. Ze hebben geprobeerd mijn man te bepraten om de bond op te geven, dan zouden ze hem spoedig kapitein maken. Ook kon mijn man terugkomen maar de twee anderen niet. Maar Thomas zei: alle drie terug of anders geen een.
Daarop volgde ontslag, 17 weken zonder werk. Wie waren er in de bond, zult u vragen. Wat vissersknechts. De vissers konden bij de hangbazen terecht, een afslag was er niet. De hangbazen werden rijk. Mijn man had eens een gesprek met Jurjen de Rook. Hij betaalde zijn werkvolk een goed loon. Ja, ja, de afspraak was 45 uur werken, maar ze werkten er 90 uur voor 't goede loon.
Ook heeft mijn man de ziekenhuisvereniging in de Lemmer opgericht. Daar kan ik ook nog het een en ander over uit de doeken doen. Sinds 1926 wonen we in de Bilt, er was voor ons geen brood meer in de Lemmer. Mijn man is in 1922 of 1923 in Zeist gaan werken op een beurtveer van Zeist op Amsterdam. Nog drie jaar heb ik met de kinderen op de Lemmer gewoond. Altijd hoopte hij nog naar de Lemmer terug te kunnen. Later is hij 28 jaar bij de Amstel-brouwerij geweest als schipper varende op Den Haag, Utrecht, soms ook Den Helder. Ik ben van 1891, mijn man van 1892. Ik heb ze allemaal gekend. Oude Pier de Boer en zijn vrouw. Ook Jelle Calsbeek en zijn vrouw.
1939
"De grootouders van mijn man komen uit Gaasterland. Godsdienst: gereformeerd. Ze zijn jong overleden, lieten zes kinderen na. De vader was politie of koddebeier zoals ze het toen noemden. Het had iets met stropers te maken. De kinderen werden toentertijd uitbesteed bij andere gezinnen voor 75 cent per week.
De vader van mijn man is toen nog met een jongen uit een ander gezin uitbesteed geweest bij mijn grootouders van moeders zijde. Moeder kwam ook uit Gaasterland. Mijn schoonvader heeft later voor de Oost getekend, is daar acht jaar geweest. Kwam terug met berrie-berrie, zo noemden ze dat daar. Woog 80 pond, kreeg ƒ 4,- pensioen per week, is boerenknecht geworden, op 40-jarige leeftijd getrouwd met mijn schoonmoeder, die toen 25 jaar was en Bergsma heette. Haar tweede moeder was een zuster van haar man.
Mijn man is de oudste van de acht kinderen die ze gekregen hebben. Hij is in Gaasterland geboren, maar later zijn ze naar de Lemmer gekomen, vissersknecht was hij toen. Ook ging hij wel naar Duitsland in de stallen werken. Heeft ook wel met mijn vader gras gemaaid bij de boeren in de Lemmer. Twee broertjes van vier en drie jaar zijn in een week tijd aan de mazelen overleden. Als de nood erg groot was liep mijn schoonvader wel eens in een dag heen en terug naar Leeuwarden, om zijn drie maanden pensioen te halen, dat scheelde twee dagen bij de Lemmer.
Nu mijn ouders. De vader van mijn moeder werkte in de bossen van jonkheer van Swinderen, ƒ 5,— per week, gezin van negen kinderen. (Tjitte Smink 1834 en Aaltje Klazes Stegenga 1833) Beppe was van roomse komaf, is Nederlands Hervormd geworden, een broer van haar was predikant in Amsterdam. Stegenga heette hij, moeder heette Smink. Beppe was onbezoldigd vroedvrouw, ze heeft een kleine 200 kinderen ter wereld geholpen. Voor een paar kwartjes hielp ze. Ze verloste de vrouwen op de vloer, op een strozak of een bos stro.
Ze hebben op kleine boerderijtjes gewoond, later. Ook aan de Otterweg. Zijn in Kuinre terecht gekomen. Was pake koster en doodgraver en had beppe een kruidenierswinkel. Als kinderen liepen we in de vakantie daar naartoe: drie uur lopen langs de zeedijk. Nu over mijn vader. Hij was negen jaar toen hij zijn vader verloor, de oudste van vijf kinderen. Beppe was toen 29 jaar.
Pake Jacob was timmerknecht bij Hendrik Visser, de vader van Hillebrand Visser, die waren verwant aan de familie De Boer van de helling. Pake vatte een kou, dat werd tbc, ruim een jaar heeft hij op een bank voor het raam gelegen. Het jongste kind volgde hem kort daarop (Bouwe Jacobsz Haagsma, geboren op 6 januari 1865 te Lemmer). Een jongetje dat op de jongste volgde kwam bij een zuster van zijn vader. Haar man was Pieter Visser en was timmerknecht bij Hendrik Visser. Ze hadden maar één kind, een dochter. (Pieter Pieters Visser en Fimke Martens Haagsma. Kind: 1. Sietske Visser.)
Maar Bouwe, zo heette hij, is maar 20 jaar geworden, ook tbc. Beppe kreeg van de gemeente ƒ 1,50 ondersteuning per week. Ook wou de hervormde kerk haar f 1,50 per week geven maar dan moest mijn vader als negenjarige boerenknechtje worden. Bij de derde boer op de Lemsterstraatweg, herenboer was hij en heette Visser, Bouke of Maarten. Later woonde hij naast Zandbergen op de Nieuwburen. Hij rentenierde en was van de hervormde kerk en ging daarover. Beppe Joltje nam dat niet.
Op deze foto van de Nieuwburen van omstreeks 1917, is de heer M. van Zandbergen, geheel rechts voor z'n winkeldeur te zien. Hij had altijd een zwartzijden pet op.
Jan, mijn vader ging naar school, al was het toen een armenschooltje. Een onderwijzer, meester Visser, in het latere brandspuithokje bij de hervormde kerk. Beppe nam een houten juk op haar schouders met twee zware broodmanden, brood van bakker Hofman. Ze ging op klompen de boer op, tot drie boeren voorbij het tweede brugje. Schoonmaken deed ze bij Gaastra, ook Gerber genoemd. Kinderen ter wereld helpen. Ze zei wel eens tegen ons: die heb ik het eerste hemd aangedaan en die.
Vader had een goed verstand en kon goed leren. Al gauw zei de meester tegen hem: Jongen zou je niet eens wat voor je moeder gaan verdienen, je weet net zoveel als ik. Vader ging met een aadje, zo noemden ze dat vroeger, dat was een houten bak, met nuchtere kalfsniertjes op stap. Hij kwam bij scheerbaas Iekema en daar zat zijn pake van moederszijde, die voogd over hem was. Hij liet van schrik de bak vallen en rende weg, want er zat een flink pak slaag voor hem op. Vader is toen bij apotheker Hooftman gekomen die woonde waar later Wafke Koopman woonde, boekhandel en drukkerij. Daar moest hij flesjes spoelen en medicijnen rondbrengen. Een dochter van Hooftman was de eerste apothekeres van Nederland. Ze ligt begraven in de Lemmer, het stond op haar steen. Later werd vader knecht bij Folkert Verbeek, verver, maar die had zelf drie zonen die in het vak kwamen."
Pand van Wafke Koopman, aan de Kortestreek te Lemmer.
"Nu mijn man zijn jeugd. Geen vak geleerd. Christelijk onderwijs gehad, lager natuurlijk, ook op de knapenvereniging geweest. Als oudste begon hij met hek openen op de Plattedijk. Tuinjongen bij Siemen Visser, in de nettenbaan bij Jan Pen, grasmaaien met z'n vader, lag soms in het gras van vermoeidheid, kind van 14 jaar, bij de boer in de hooibouw gewerkt, in de polder, bij het waterschap, baggermolen, zoetwater visser, Zuiderzeevisser.
Toen dan de diensttijd bij de marine, lichting 1912, een prettige tijd. Vier landen aan de Middellandse Zee bezocht. Toen op de nachtboot. Het ging boven zijn krachten. Kreeg een ongeluk: een zak rijst viel uit de takel op zijn been. Zes weken Binnengasthuis. Het been was niet goed gezet en is toen nog weer gebroken en opnieuw gezet. Nog 20 weken. Toen gelukkig herhalingsoefeningen, in augustus 1914 in dienst tot mei 1917.
Oh ja, mijn man heeft als jongen van 16 jaar in Heerenveen in de gevangenis gezeten. Wat had hij gedaan? Dit. Hij was bij Wietze van der Bijl in dienst, die was binnenvisser. Ze hebben in verboden water gevist. Hij had het wel gepacht maar mocht in dat jaargetijde niet met dat soort netten daar vissen. Als je knecht was viste je op deel, dan had je wat en dan weer niks. Het was toen boete betalen of zitten. Moeder had geen geld. En Wietse van der Bijl en zijn 16-jarige zoon Jouke en Thomas gingen het cachot in. Van de Bijl nam kapotte netten mee, het was een slappe tijd. Hij zei toen: de kost hebben we gratis (al is het water en brood), thuis is het ook geen vetpot....
Nu mijn jeugd: als vierde kind van mijn mem en heit: het zijn er tien geweest: acht meisjes en twee jongens. Vader was 25 jaar toen hij trouwde, moeder was 22. Het was moeten. Vader boerenknecht, had kost en ƒ 2,50 in de week.
Ze kwamen bij beppe Joltje in, in een éénkamerwoning. Vaders broer was ook nog thuis. Moeder bij beppe in de bedstee slapen, vader bij zijn broer. Een meisje werd er geboren, ziekelijk, is ruim een jaar geworden. De tweede weer een meisje, heeft enige dagen geleefd, het hoofdje was niet gesloten. Ze hadden intussen een eigen woning gehuurd in de Pietersbuurt bij de Singel. Een gulden huur, een gulden afbetalen bij Koksma voor een kast en een paar stoelen.
Voorbeeld van een soort dergelijk woonvertrek.
Vader had de kost en kreeg als er gekarnd werd een emmertje karnemelk met een klontje boter. Er was een roggemolen waar later de gasfabriek kwam. Ze haalden dan voor een kwartje vijf pond roggemeel en aten dan de gehele week roggeneprippe, zo noemden ze dat op zijn Lemsters. (roggekorrels; - melk; - suiker of stroop. Dat andere kwartje was voor het begrafenisfonds en licht en vuur en wasmiddelen.
Ze zijn naar de Schans verhuisd want ze konden de huur niet betalen. Kwamen bij Jelle Nijholt voor enige maanden in een klein achterkamertje terecht. Het was een blokje van drie huizen. Jelle Calsbeek heeft daar in een van die huisjes gewoond. Hij was toen visserman. Zijn moeder woonde op de Vissersburen. Annemieke heette ze en had daar een klein lapjeswinkeltje, zo noemden ze dat vroeger. Nijholt had een rijtje huisjes gekocht, de tweede steeg voorbij de oude roomse kerk. Veertig gulden huur per jaar. Het was een goede huisbaas, als je mei maar gelijk was, dan was het in orde. Dat steegje was zo nauw, als kinderen klommen we met de rug tegen de ene en de voeten tegen de andere muur naar de dakgoot. Twee buurvrouwen konden elkaar niet passeren, ze waren altijd in verwachting of hadden een uitgezakte buik van het kinderen krijgen. Als zesjarige zat ik al op een stoof bij beppe sokken te breien voor anderen, om een paar klompjes te sparen. Ik ben wat langdradig, maar u vraagt naar vroeger."
1891
"Nu mijn jeugd. Ik weet nog dat mijn zusje dat op mij volgde en ik op een keer moesten bidden: Here zegen deze spijze. Amen. Maar er was geen kruimel brood. Moeder huilde. Het oudste zusje was niet sterk, kreeg wel eens een hapje van beppe. Vader was niet meer bij de boer, werd sjouwerman, altijd de weg op om werk.
Dat stukje dam dat van de Spuisluis naar de Kuinderdam loopt, dat toen het Hop heette, Jan Pen had dat aangenomen, en Gerrit Hellendoorn was de uitvoerder. Vader was in de werkverschaffing lag daar in de winter op een oude zak puin te kloppen, dat moest tussen de basaltblokken, hij verdiende ƒ 2,50 in de week. Wij brachten hem in een keteltje wat warm cichoreiwater, moeder had geen geld voor koffie.
's Zomers ging hij gras maaien, kwam op het einde van de week naar huis, sliep dan in zo'n poepetentje, dat was een tentje waarin Duitse arbeiders ('poepen'), die 's zomers hier gras kwamen maaien sliepen. Woensdags brachten mijn zusje en ik hem dan wat eten, verder leefden ze op een stukje brood en een stukje spek. In een drinkbak van het vee was wat water en de boer bracht wel eens karnemelk. Soms alleen in hun onderbroek stonden ze daar in het zweet huns aanschijn hun brood te verdienen. Dat was nog voor we naar school gingen. Als vader thuis kwam had hij een stukje spek bewaard voor ons. Voor Hette Blok haalde hij wel vee op bij de boeren, soms wel van Schoterzijl af.
Been mijn kleine zusje en ik, ik ben Aal, vader noemde ons wel snip en snap, gingen mee om achter het vee aan te drijven. Ook ging hij als het storm was midden in de nacht, als het buitendijksveld volliep, het vee eruit halen. Van alles deden we maar niet schooien. We verbeeldden ons niks maar we waren erg trots. Niet de hand ophouden.
Moeder heeft er ook wat afgewerkt bij een ander. Ze is maar 59 jaar geworden. Vader 66 jaar. Wij haalden schillen op, bij iemand de straat schrobben, voor een cent poepluiers uitspoelen in de Rien. Voor drie cent dinsdags een emmer boter halen bij de boterfabriek. Voor beppe brood rondbrengen wel naar de oude helling en naar Turfland.
Onze beppe heeft altijd eigen brood verdiend tot ze op 77-jarige leeftijd overleed. De laatste drie maanden was ze bij vader en moeder. Er was toen een ouderdomsrente van drie gulden voor mannen als ze 65 waren. Oude weduwen kregen niks. Vader en zijn broer, de twee die over waren van de vijf, mochten een aandenken uitzoeken, het andere was voor de gemeente omdat ze in die jaren ƒ 1,50 onderstand gehad had.
Wij zijn op de openbare school geweest, prima onderwijs. Naar zondagsschool, ook vragen lezen op zijn Fries schrijf ik dat, naar meisjesvereniging. Onze ouders waren er erg voor dat we naar school gingen. Want toentertijd was nog maar net de leerplicht ingevoerd....
Wat liepen er toentertijd oude stakkers rond met een oude versleten kinderwagen. Oude Tet liep met wrak potgoed.
En er was een pottenbakkerij op het Turfland. 's Winters zaten ze ook wel op het ijs met een theestoof waarop een ketel anijsmelk. Ieder moest maar zien hoe hij aan de kost kwam.
Als je jong bent dan is arm erg maar oud en arm is het verschrikkelijkste wat er is. Toen ik 12 jaar was kwam ik van school. Meester Martens haalde de begrafenispremie op bij mijn moeder. De meesters hadden ook geen vetpot. Hij zei tegen mijn moeder dat het zo jammer was dat ik niet doorleerde. Ik moest er voor blokken maar wat ik wist vergat ik nooit meer. Ook had ik graag verpleegster willen worden maar bij de diaconessen moest geld toe worden betaald. Ik kwam bij bakker Zieger Hofman. 's Morgens om zeven uur op stap met oud brood.'s Middags moest ik daar in het huishouden werken. 75 Cent per week.
De bakkerij van Sieger Hofman.