Door Jan Pieter Rottiné, te Grou.
Mijn vader Jan Rottiné (geb. 1915 - overl. 1992) was afkomstig van De Lemmer, mijn oate en pake, Grietje Rottiné-Rienksma en Jan Rottiné, woonden in It Leech, no.1. Hun huis stond tegen de "hang" van de Fa. De Rook aangebouwd, het bedrijf was gevestigd op de hoek bij de binnenhaven. Mijn pake heeft daar zijn hele leven in de visverwerking gewerkt.
Mijn vader is op omstreeks 16 jarige leeftijd gaan werken bij de "houtmolen", later "Halbertsma", hij begon er als stoker. Op jeugdige leeftijd ging hij 's avonds een aantal malen in de week op de fiets van Lemmer naar Leeuwarden, alwaar hij privé-lessen volgde bij een aantal leraren van de M.T.S.: hij wilde machinist worden. 's Avonds laat ging hij weer per fiets naar huis. De volgende morgen stond hij dan om 5 uur al weer op de stookplaat te Lemmer.
Na het afleggen van een Staatsexamen behaalde hij zijn machinistendiploma's. Vervolgens werd hij door het Halbertsma bedrijf naar Grou geroepen om daar als machinist te gaan werken. Zo is hij te Grou in de oorlogsjaren begonnen en na een korte tijd werd hij aldaar aangesteld als chef-machinist. Dit verklaart ook het feit dat ik vanaf mijn kinderjaren tussen de stoommachines en in de ketelhuizen van de N.V. Halbertsma's Fabrieken voor Houtbewerking te Grou ben opgegroeid.
Daarom werd ik ook getroffen door het verhaal van Anne Hoekstra, deels gaande over de stoominstallatie te Lemmer. Het is namelijk zo dat ik al een tiental jaren bezig ben met het beschrijven van de stoomkrachtcentrale te Grou, inclusief het ontstaan en de groei van de installaties, machinerieën, schoorstenen, etc. Gelukkig beschik ik daarbij nog over de boeken en papieren van mijn vader.
Tussen die papieren vond ik een rapport van mijn vader over problemen met de stoommachine van Halbertsma te De Lemmer. Mijn vader werd destijds wel eens naar Lemmer geroepen om de problemen te onderzoeken en eventueel te verhelpen. Hij zal in die gevallen wel bij zijn ouders in It Leech gelogeerd hebben. Ik was wel enigszins verbaasd om de foto's van een stoommachine in de bijdrage te zien die ik nog niet kende. De foto's tonen n.l. een halflocomobiel van Wolf te Buckau en ik schat dat de getoonde machine stamt uit ca 1900. Het is zeker niet een "moderne" machine, het is bovendien zo te zien een machine van gering vermogen.
Als we aannemen dat deze machine te Lemmer heeft gestaan, dan meen ik te mogen constateren dat er in De Lemmer minimaal twee machines bij Halbertsma hebben gedraaid, want ik stuur je hierbij een foto van de Stork-Stumpf-machine die tussen febr. 1914 en jan. 1935 geleverd is aan de "N.V. Stoomhoutzagerij en Houthandel v/h Wed. E. Sleeswijk te Lemmer". Het was een z.g. "gelijkstroommachine" van 400 IPK, het gelijkstroomprincipe is een "nieuwere" ontwikkeling van de stoommachine en zeker veel moderner dan de halflocomobiel.
De halflocomobiel is vast en zeker een machine uit een eerdere fase van de installatie te Lemmer geweest en ik denk dat die machine dan als "oudje" (reserve) nog meedraaide of "standby" stond. De Stork-Stumpfmachine is vrijwel zeker in de laatste fase van stoomgebruik te Lemmer de hoofdmachine geweest.
Tekening van de Heer Hommers, Wierden.
Een foto van de Stork-Stumpfmachine, zoals die te De Lemmer stond opgesteld.
Op de foto is inderdaad mooi zien dat de riemaandrijving onder de grond verdwijnt, dus het drijfwerk van de fabriek zat inderdaad voor een belangrijk deel onder de grond, maar je kunt op de foto ook een wiel zien van het drijfwerk dat hoger in de fabriek was aangebracht. Overigens denk ik dat het drijfwerk, evenals in Grou, in de laatste fase van de fabriek wel zal zijn afgebroken en dat de machine één of meer generatoren heeft aangedreven, zodat de machines in de fabriek later konden draaien met elektromotoren.
Op deze foto is het huis te zien It Leech, no.1.
HERINNERINGEN AAN EEN HALVE EEUW HOUTMOLEN.
Wie 50 jaar bij één baas werkt, die kan veel verhalen...
Theunis Zoethout Jr.
...Zilver voor gouden dienst jubileum bij houtmolen ...
Wie met Theunis Zoethout, praat over de houtmolen, waar hij 1 juli jl. (1970) 50 jaar in dienst was en daarvoor, zoals wij vorige week al berichtten, werd onderscheiden met het zilver van O.N., komt al gauw tot de ontdekking dat die verbintenis met de houtmolen van veel vroegere datum is. Want niet alleen kwam vader Theunis al in 1892, als 17-jarige jongen afkomstig uit Woudsend, bij de houtmolen waar hij 43 jaar werkzaam zou zijn en opklom tot walbaas, voor de jonge Theunis is praktisch heel zijn jeugd verweven geweest met de gebeurtenissen in en rond de kisten en vaten fabriek.
De familie Zoethout woonde namelijk dicht bij de fabriek, in een huis dat stond op de plaats waar nu de Fa. gebr. Slump haar bedrijf heeft. Theunis Zoethout jr. heeft daar vanaf zijn geboorte op 1 juli 1907 tot aan 1925 gewoond, in welk jaar zijn vader als een van de velen ontslag kreeg en het huis aan de Polle moest worden ontruimd. De Zoethouts kwamen toen aan de Lijnbaan te wonen. Dat ontslag van senior heeft overigens maar een week of zes, zeven geduurd. Het was in de periode dat de heer Corée bedrijfsleider was en het was niet de beste periode in het bestaan van de houtmolen.
Opgegroeid bij het hout.
Men kan gerust zeggen dat Theunis Zoethout in de sfeer van het hout is opgegroeid. Vader kwam zoals gezegd als 17-jarige jongen van de windmolenzagerij in Woudsend, waar zijn vader (pake Jurjen) een 60-jarig jubileum heeft gevierd 'bij deze houtmolen. Ook de houtmolen in Lemmer, vermoedelijk in 1825 gesticht en vanaf die datum eigendom van de fam. Sleeswijk, is tot 1907 afhankelijk geweest van de wind als krachtbron. Als er geen wind was, stonden de machines stil... In 1907, het geboortejaar dus van Theunis Zoethout, kwam een stoommachine de windkracht vervangen.
In 1917 werd de eerste fabriek gebouwd en kwam in feite een einde aan het "houtmolen-tijdperk". Theunis Zoethout herinnert zich nog goed dat in 1918 een nieuwe stoommachine van 400 pk. op de wal stond, om in gebruik te worden genomen. In die tijd overleed directeur André Willem Sleeswijk aan de Spaanse griep. Hij was een voortreffelijk mens, die met zijn personeel meeleefde. Toen vader Theunis eens een half jaar ziek thuis was geweest, als gevolg van een ernstige longontsteking, kreeg hij dat halve jaar van de fabriek volledig doorbetaald en ook werd gezorgd dat het hem thuis niet ontbrak aan versterkende middelen.
"Mijnheer André" die aan de Nieuwburen woonde, waar nu dokter Weber woont, werd opgevolgd door zijn twee, toen nog ongetrouwde, neven, de broers Willem en Arnold Sleeswijk. Er was toen volop werk in de fabriek en men had er dringend verlet van jongens voor eenvoudige klusjes. Veertien dagen vóór zijn 13e verjaardag was Theunis Zoethout al op de fabriek, waar hij officieel 1 juli 1920 in dienst kwam. Hij kwam er tegelijk met Simon van Dijk, wiens vader Auke van Dijk houtrijder op de fabriek was met een wagen waarvoor drie paarden. (Toen de paarden later werden verkocht omdat de auto zijn intrede deed, zag Auke van Dijk veel later in Amsterdam één van zijn paarden weer. Het dier gaf duidelijk tekenen dat hij zijn oude baas nog kende)
Foto van Leeuwke Bootsma: Het betreft enkele personeelsleden van de Houtmolen. "Geheel links staat hier Imke van Dijk. Wat had dat bedrijf een grote betekenis voor de werkgelegenheid in Lemmer. Het fluiten van de Houtmolen gaf voor veel Lemsters de tijd aan voor het middageten. Toen het bericht kwam dat de productie overgeplaatst werd naar Grouw sloeg dat hier in als een bom". Enkele weken nadat Theunis bij de houtmolen was komen werken, trouwde een van de directeuren, Willem Sleeswijk met de dochter van de directeur van de Delftse slaoliefabriek. Ter gelegenheid daarvan kregen de volwassen werknemers een kistje sigaren en de jongeren een doosje sigaretten.
De jongens begonnen hun werk bij de houtmolen als manusje-van-alles. Er was toen nog een houthandel aan de fabriek verbonden en zo werd ook hout geleverd aan de timmerbazen, voor de huizenbouw, bakken met brandhout moesten worden weggebracht en opgestapeld, of werden bij het vuur voor de stoommachine gelegd. terwijl het afvalhout ook voor de Centrale Bakkerij als brandstof heeft gediend. De eerste fabriek stond aan het water. Daar werden de balken nog gezaagd met twee zogeheten snelramen.
De balken lagen in de kolk en werden er met lieren uitgetrokken. Na gezaagd te zijn gingen de planken weer het water in, waar het werfpersoneel zich er over ontfermde en van de planken houtstapels maakte. Al in 1920 werd begonnen met de bouw van een aparte spijkerafdeling, die tot die tijd bij de zagerij was ondergebracht.
In gedeelten is de uitbreiding van de kisten- en vatenfabriek tot stand gekomen. Eerst kwam een kuiperij waar de botervaten werden gemaakt en later kwam ook een schaftlokaal. De houtmolen maakte in die beginjaren vooral bokkingkisten, steenramen (voor de steenfabrieken die er hun producten opstapelden) kaaskisten en botervaten voor de- boterfabrieken en later ook boterkisten, groentekisten, veilingbakken e.d.
Kantoor voor boerderij.
Vóór de ingrijpende verbouwing en uitbreiding van de fabriek stond op de plaats, waar nu het kantoorgebouw staat, een boerderij. Daar woonde het gezin H. Lemstra, waarvan een der kinderen, mevrouw W. Visser-Lemstra nu op de Kortestreek naast "De Helling" woont. De fam. Lemstra verhuisde naar de Zeedijk waar de fabriek huizen had staan en ook het gezin Zoethout sr. met het gezin van Siene de Vries (die met Pieter Woudstra de 60 jaar bij de houtmolen heeft vol gemaakt) heeft daar een zomer in gewoond tot de nieuwe huizen aan de Polle klaar kwamen. Dat was in 1921 en omstreeks diezelfde tijd kwam ook het huidige kantoorgebouw klaar. Vlak na de eerste wereldoorlog werd het vervoer hij de fabriek overgeschakeld van paarde- op autotractie.
De eerste auto was een oude Duitse Horch legerauto. Pieter de Boer was er chauffeur op. Het handelshout en de kisten werden er mee 'Vervoerd en de Horch was op 'grote afstand al hoorbaar, zo'n leven maakte dat ding. Inmiddels gingen de zaken niet zo best op de fabriek. De beide jonge directeuren waren wat onervaren en, 'Vooruitstrevend als ze waren, staken ze te veel geld in de verbouwing. Het liep spaak en de eerste symptomen van teruggang werden merkbaar omstreeks 1924 toen de reiziger Nauta, die boven het kantoor woonde, zijn ontslag kreeg. Het bankkrediet werd te hoog en de (Friesche) bank weigerde er meer geld in te steken.
Een accountant kwam op het kantoor om de zaken te regelen en reorganisaties door te voeren. De heer Arnold Sleeswijk stapte uit de directie. Hij woonde toen met zijn vrouw boven de fa. Zwart aan de Kortestreek (nu A & O). De houthandel, die verliezen opleverde werd afgestoten en daarmee moest ook personeel het veld ruimen. Het was een angstige tijd voor hen, alle weken kon je op het loonzakje: "ontslag" verwachten. Verscheidene werknemers zijn toen naar Zaandam vertrokken. De kisten- en vatenfabriek bleef doordraaien, maar uit de (zogeheten houtmolen verdween successievelijk alle machines.
De fabriek kwam in handen van de Friesche Bank, die het beheer er over toevertrouwde aan de heer Corée: De naam: v/h wed. C. Sleeswijk werd veranderd in C.V. Stoomhoutzagerij, alhoewel de volksmond tot aan heden nog steeds van "houtmolen" blijft spreken. Later kwam bedrijfsleider Corée boven het kantoor wonen, Nauta was toen ook naar Zaandam verhuisd. In 1934 nam Halbertsma Grouw het bedrijf over, waarbij de heer Corée in zijn functie bleef gehandhaafd.
Lange dagen.
Theunis Zoethout werkte beurtelings in de fabriek of op de werf, die in de omgang de loods werd genoemd. Als er schepen gelost moesten worden waren de werktijden van zes uur 's morgens tot zes uur 's avonds en die werkuren golden 's zomers- voor de fabriek ook. Als het erg druk was werd er 's zaterdagsmiddags tot 4 uur gewerkt. 's Winters was het in de loods helemaal geen pretje. Soms vroor het dat het kraakte en kleefde de draad, waarmee de stapels hout moesten worden vastgemaakt, de mensen soms ten gevolge van de vorst aan de handen. Er moest 's zaterdagsmiddags worden gewerkt, want de schepen lagen in Amsterdam en konden alle dagen komen.
Dat was in de strenge winter van 1935-1939. De schepen zijn toen eerst 4 weken later gekomen dan verwacht werd. In 1934 werd een begin gemaakt met de nieuwe asfaltweg Lemmer- Kuinre, de huidige Grietenijdijk. De grote kolk bij de houtmolen moest daarvoor worden gedempt. Ze deed trouwens toch geen dienst meer. De kolk, in feite een rietpol waarin pas op 17 meter diepte zand werd aangetroffen, werd volgestort met allerlei dempingsmaterialen waaronder turfstrooisel.
Een gevolg daarvan was dat een ware vlooienplaag uitbrak waarover de vrouwen van het fabriekspersoneel soms in wanhoop raakten. Er moest zoveel zand en grond In de kolk worden gestort, dat de grondmassa's een van de twee bruggen over het kolksgat de langste die van de loodsen naar de fabriek liep omhoogduwde zodat de brug als een boog gespannen kwam te staan. Later is de kolk volgespoten met zand, maar het heeft jaren geduurd (zo'n vier jaar geleden voor de laatste keer) dat de kolk steeds met zand en grond moest worden aangeplempt.
Toen Theunis Zoethout in 1939 met Tr. v. Slageren trouwde, kwam hij als hij in de fabriek werkte, met ruim f 21.- thuis. Als hij werk in de loods had was het weekloon netto f 19,75. In de bezettingstijd werd dat hard minder. Er kon soms maar 24 uur worden gewerkt en het weekloon bedroeg dan ook de helft: f 11.-. Daarom is een tijdlang een gedeelte van de woning aan de Schoolstraat verhuurd geweest aan mensen uit Rotterdam, die in Lemmer bij het overslagbedrijf werkten en later o.m. aan evacués.
De bezettingsjaren.
Het aantal personeelsleden van de fabriek zal toen zo'n 50 à 60 mensen hebben bedragen. Al In 1941 moesten een vijftal mensen gedwongen naar Frankrijk om daar voor de Duitsers te werken. Een jaar later, omstreeks St. Nicolaas 1942, moesten tien man van de fabriek, waaronder ook Theunis Zoethout naar Duitsland. Ze werden daar o.m. te werk gesteld in Halle voor een firma werden daar leidingen gelegd en palen aangebracht voor de bruinkoolindustrie die vele surrogaten leverde, o..m. voor de levensmiddelenindustrie. Zoethout is er niet lang geweest.
Hij was in feite al half ziek toen hij naar Duitsland vertrok en het grondwerk dat hij daar moest doen, maakte zijn gezondheid er niet beter op. Toch werd hij om een andere reden afgekeurd: hij had een kunstgebit en toen een bij hem werkende Kroaat dat merkte, maakte die hem duidelijk dat hij daarop kon worden afgekeurd. De rest deed een Leerdammer, die tegen betaling al meerdere tewerkgestelde Hollanders naar huis had -geholpen. (Zelf is hij later in een concentratiekamp gestorven). Eind februari kwam Theunis Zoethout thuis, waar hij vier weken ziek heeft gelegen.
Een plaatselijke NSB-bons kwam namens Sociale zorg een kijkje nemen en beloofde dat er een ziekte-uitkering zou komen. Die kwam echter niet, misschien wel omdat hij in de huiskamer een portret van de koningin had zien hangen... Zoethout kwam weer op de fabriek terecht, die tot op enkele laatste maanden van de bezetting na, zo goed en zo kwaad als dat ging, kon blijven draaien. In 1939 was een grote voorraad hout ingeslagen, waarvan een gedeelte overigens nog door de Duitsers in beslag werd genomen, ondanks het feit dat de heer Corée het wel goed met hen kon vinden ...
In die eerste oorlogsjaren werden vooral veel melkpoederkisten voor de zuivelfabriek gemaakt, Toen die geen melkpoeder meer mochten maken, bleef de houtmolen met de kisten zitten. Zij zijn naderhand in Lemmer als pakkisten verkocht voor een schappelijk prijsje en vonden wel aftrek. Ook werden veel blikkisten voor de Condens fabrieken gemaakt en ook voor de blikfabriek. Het leveringsprogramma van de houtmolen vermeldde later ook deuren, kasten, ledikanten voor de Wehrmacht alsook kinderledikantjes en slakratten. Het autopark was inmiddels gedecimeerd geworden door de Wehrmacht en wat nog reed, deed dat met behulp van houtgas.
Chauffeurs waren Pieter de Boer en Hotse Bergsma, die een tijdlang op een kleine vrachtwagen heeft gereden, die een bijzondere manier van starten had: de wagen werd bij de dijk opgereden en er daarna weer vanaf geduwd om hem op gang te krijgen. In oktober 1944 moest Theunis Zoethout met talrijke Lemsters naar Assen en omgeving om er te werken aan z.g. tankgrachten. Hij kwam wel in Assen, zag het daar een dag aan en dook toen met enkele andere bekenden onder bij familie van hem. Na een dag of tien werd de terugtocht naar Lemmer ondernomen, via een grote omweg in verband met landwachterscontrole onderweg.
In twee dagen werd toen wandelend ruim 100 km afgelegd. Theunis Zoethout is toen een maand lang ondergedoken geweest in Gaasterland, kwam terug in Lemmer en begon in januari 1945 weer bij de houtmolen, waar overigens nog maar een paar mensen werkten. Dat sukkelde zo door tot aan de bevrijding. Daarna kwam het werk weer moeizaam op gang. Eerst werden o.m, van Engelse biscuitkisten aardappelkisten gemaakt. Het duurde nogal even voor er weer hout beschikbaar was. Een tijdlang moest er halve weken worden gewerkt. Enkele jaren na de bezetting verdween Corée van het toneel. Hij werd opgevolgd door de heer v. d. Bosch, die een aantal jaren directeur is geweest tot ook hij vertrok. De uitbreidingen en moderniseringen van de fabriek zijn in de naoorlogse jaren steeds doorgegaan.
Goede sfeer.
Bedrijfsleider is nu de heer A. Hoekstra, die uit Grouw kwam en volgens Theunis Zoethout is de sfeer op de houtmolen de laatste jaren bijzonder gemoedelijk en goed. Hij heeft er tenminste geen klachten over en van de zijde van de directie hebben wij gehoord, dat men daar bijzonder tevreden is over mensen als Theunis Zoethout, die de kern van het bedrijf vormen die door de jaren heen tot uitstekende vakmensen zijn opgegroeid en die zich wonderwel aan het bedrijf aanpassen. Zoethout heeft evenals zijn vader voor hem, ettelijke leerlingen de eerste beginselen' van het vak geleerd. Zelf is hij nu al weer zo'n 10 jaar uitsluitend in de zagerij werkzaam geweest.
Hij is nog twee jaar van zijn pensioen af. Ondanks zijn lichamelijke gesteldheid, hij sukkelt nogal wat met zijn benen, waarop hij de hele dag moet staan, hoopt hij de twee jaar bij de houtmolen nog vol te maken. Sinds enkele weken is hij in het bezit van een nieuw gehoorapparaatje, waardoor hij na jaren van steeds erger wordende doofheid, weer goed kan horen. Dat is uiteraard een ontwikkeling waarmee zowel hij als zijn vrouw erg gelukkig zijn. De doofheid die hem plaagde was volgens de dokter overigens niet te wijten aan het lawaai in de fabriek. Typerend is ook wel dat hij bij het lawaai van de machines nog het beste kon horen. Die ervaring deelt hij dan met collega's die ook doof waren.
Of Theunis Zoethout de laatste beide jaren nog hout voor kisten zal zagen is zeer de vraag. Op het vorige week zaterdag gehouden personeels uitstapje werd namelijk bekend gemaakt, dat na de vakanties de productie van kisten, die trouwens in Lemmer steeds meer door andere producten werd vervangen, zal worden overgebracht naar de afdeling Eibergen van "Swedisch Match", de Zweedse maatschappij die het Halbertsma-concern onlangs heeft overgenomen en die in Eibergen een fabriek heeft. Op de werkgelegenheid in Lemmer zal dat overigens geen nadelige invloed hebben, zo is verzekerd. Binnenkort zal hier namelijk een nieuwe grote machine worden geplaatst.
Rekening uit 1882 van de weduwe C. Sleeswijk. Cornelis Sleeswijk kocht in 1849 de houtmolen, hij overleed in 1857, zijn wed. Fettje Wegener was toen de eigenaresse, zij is in 1862 overleden. De naam: v/h wed. C. Sleeswijk werd veranderd in C.V. Stoomhoutzagerij, alhoewel de volksmond nog steeds van "houtmolen" blijft spreken.