In deze omgeving hebben talrijke inwoners van Lemmer jarenlang hun brood verdiend, waarbij velen hun gehele werkzame leven hier hebben doorgebracht. In de Oudheidkamer hangt een ingelijst getuigschrift met de volgende tekst: "Getuigschrift toegekend aan Pieter Wouda wegens getrouwe plichtsbetrachting gedurende vijfenzestig jaren van dienst (1858 - 12 september 1923) als werkman bij de N.V. Stoomhoutzagerij en Houthandel voorheen de wed. C. Sleeswijk te Lemmer." De heer Pieter H. Wouda, woonachtig aan de Schans te Lemmer, werd geboren op 3 augustus 1847 en is overleden te Lemmer op 23 juli 1928.
Afdruk van Geertje Visser: En as kado, krigen se 2 mooie stuollen. Mei fan die iepen wurke boppe stikken. Binne noch yn de famylje. Boppe dat soe hy in pensioentje krije. Ik leauw dat se it 1 of 2 kear krigen hawwe. Toen wie de fam. Sleeswijk failliet. Moest die âlde man noch bij de hikke stean om in pear sinten te fertsinjen.
Afdruk van Joke Groot
De brand van de "Houtmolen"
Bij de brand in Lemmer bleven, door de gunstige windrichting, de hoofdgebouwen van de stoomhoutzagerij behouden. Niettemin wordt de totale schade voor het bedrijf geschat op een bedrag van meer dan tweehonderdduizend gulden. Op straat heerste een complexe situatie, aangezien het vuur werd bestreden met behulp van 21 waterstralen, waarbij de slangen verspreid lagen.
De brand bij de "Houtmolen" (Halbertsma Pallets) aan de Polle in Lemmer in het jaar 1953 resulteerde in het volledig verloren gaan van drie woningen en de houtopslag van de Houtmolen.
Een door spelende jongens veroorzaakt vuur leidde tot een omvangrijke brand in Lemmer, waarbij een houtloods, vijf woningen en een wagenmakerij volledig in de as werden gelegd. Brandweerkorpsen uit de omliggende regio's verleenden ondersteuning bij de bluswerkzaamheden. De totale schade werd geschat op meer dan twee ton.
In Lemmer zijn gistermiddag (13 augustus 1953) omstreeks half vijf een grote houtloods, vijf aangrenzende huisjes en een wagenmakerij in vlammen opgegaan, vermoedelijk doordat jongens een vuurtje hadden gestookt tegen de wand van de loods. De enorme vuurzee bedreigde het zuidoostelijk deel van Lemmer, doch dank zij het feit, dat alle brandweerploegen uit verre omgeving naar lemmer werden geroepen- zelfs de Groninger brandweer zou volgens een bericht uit Groningen nog uitgerukt zijn! -en er spoedig door zes brandspuiten uit 21 slangen water werd gegeven, konden de aangrenzende huizen behouden blijven.
Eén daarvan had een benzinepomp en begrijpelijk heeft men alles in het werk gesteld om uitbreiding van de brand in die richting te voorkomen. Niet verhinderen kon men, dat de grote houtloods, eigen aan Stoomhoutzagerij Lemmer (een onderdeel van de Halbertsma-fabrieken te Grouw), de woning en de wagenmakerij van de heer Atte Wierda en de huisjes van de families Klaas Verbeek, Hidde van der Bijl, Jan Bijma en H. Winters volkomen in de as werden gelegd. De Halbertsma fabrieken (waaraan ook de woningen van Verbeek en van der Bijl behoorden) leden door deze brand naar schatting alleen al voor meer dan 200.000 gulden schade.
Omstreeks halfvijf ontdekten personeelsleden van de 'houtmolen' dat enkele jongens een vuurtje stookten tegen de gedeeltelijk stenen, maar grotendeels houten wand van de meest Westelijke houtloods, die aan de Zeedijk bij de ingang van de Noordoostpolder staat. Zij joegen de jongens weg en trapten het vuur uit. Naar men vermoedt, had het vuur zich toen echter al een weg gezocht onder de wand door, want een ogenblik later stond de loods, waarin zeventig standaard hout was opgeslagen (een standaard is 4.62 m2.), in lichtelaaie.
De zaakwaarnemer van het bedrijf, de heer A. Postma, werd gewaarschuwd door iemand, die uit de polder kwam en tezelfdertijd kwam de bakker uit de coöperatie winkel van de hoek aandraven. Hij had op het dak van de loods een vlammetje gezien en toen hij, luttele seconden later, het bedrijf bereikte, was de loods al één vuurzee. De heer Postma probeerde nog achter de loods langs te lopen naar de woningen van de bedrijfsleider Van der Bijl en de reservebedrijfsleider Verbeek, maar de hitte was zó verzengend en de rook zo dik, dat hij die pogingen op moest geven. men liet onmiddellijk de sirene van de fabriek loeien en waarschuwde de brandweer, terwijl de bedrijfsbrandweer begon met het nathouden van de kantoorgebouwen en de woonhuizen van de directeur P. van der Bosch en de boekhouder A. Hoekstra. Die konden op deze wijze bespaard blijven, mede dankzij ook de gunstige windrichting. was die West geweest, dan zou het zonder twijfel onmogelijk zijn gebleken om de kantoorgebouwen en de hoofdgebouwen van het bedrijf te redden.
Groot alarm.
Burgemeester Krijger, die de melding door kreeg tijdens de B. en W.-vergadering, liet onmiddellijk groot alarm maken. Van alle kanten vlogen de brandspuiten naar de brand: de beide middelgrote Lemster spuiten - Lemmer was juist in afwachting van de nieuwe, die 25 augustus zouden komen....-waren er het eerst bij. men had enig malheur met de slangen, maar onmiddellijk daarna was ook Emmeloord al met een grote en een babyspuit ter plaatste. Haskerlands nieuwe wagen verscheen ten tonele met het waterkanon, de Balkster kwam gillend aanstormen, Sneek zond twee spuiten (een Sneker en een Wymbritseradeelster) en van de andere kant raasde Heerenveen naderbij. De Sneker en Heerenveenster brandweren hebben evenwel geen dienst meer gedaan: de andere zes spuiten gooiden al 21 stralen in de vuurzee.
Inmiddels loeide het vuur door het kurkdroge hout en een vonkenregen daalde neer op de huizen aan de Polderdijk aan de overzijde van de Lemster Rien, waaraan de stoomzagerij van achteren grenst. Vooral de zeilmakerij van M. F. de Vries en de mast en blokmakerij van D. van der Neut moesten het ontgelden. met emmers water wist men evenwel een brand te voorkomen. Onder welke omstandigheden men daar moest werken, moge blijken uit het feit, dat de houten walbeschoeiing aan de Polderdijkzijde van de Rien al vlam had gevat! Als het vuur, ook aan de lijzijde, niet zo doortastend was aangegrepen, zou de brand ook voor dit deel van Lemmer zeer ernstige gevolgen gehad kunnen hebben.
Het vuur gierde met zo'n vaart verder door de houten loods, dat er geen denken meer aan was, dat men iets uit de aangrenzende woningen zou kunnen redden. De meesten wisten nog enkele geldswaardige papieren bijeen te zoeken, alvorens zij het huis verlieten. De heer Winters, die als landarbeider bij een boer in de Noordoostpolder werkt, heeft echter letterlijk alles verloren: zijn vrouw was namelijk het dorp ingegaan. een der families had logés over; ook zij hebben alles verloren.
Grote moeite heeft men nog gehad om de bejaarde echtgenote van de oud-visser Jan Bijma te bewegen haar huisje te verlaten. Het brandde al, toen enkele mannen haar tenslotte naar buiten hebben gebracht. Anderen beletten inmiddels de oude wagenmaker Atte Wierda, die nog eens door het raam naar binnen wilde gaan om enige kleren te halen.
"Dit is alles hwat ik noch ha", zei hij ons en hij wees op zijn werkpakje, dat hij droeg. "Wy sieten, myn suster Jantsje en ik, to thédrinken, doe't ynienen de fluit fan it febryk alderheislikst bigoun to razen. Ik roun nei de timmerwinkel, dy't tsjin de houtloods oan stie, en och hearkes, dér wie 't ien stik fûr. Ik werom en gau hwat jild en de beide spaerbankboekjes byinoar pakt en dat is alles hwat wy rêdden hawwe". Zijn wagenmakerij waarin hij voornamelijk reparaties verrichtte aan boerenwagens, laf volkomen plat. Voorraden, gereedschappen en een machine gingen alle verloren.
De heer Wierda was, naar hij verklaarde, vijftig jaar lang in een en dezelfde maatschappij verzekerd geweest. Toen hij dit jaar had geweigerd een hogere premie te betalen, die de maatschappij nodig oordeelde in verband met de bouw van zijn bedrijfje (voornamelijk hout) en de onmiddellijke nabijheid van de houtloods, was hij geroyeerd. Wat zou inhouden, dat hij geen enkele vergoeding krijgt van de verzekering. De heer Wierda was bovendien eigenaar van het huisje, dat door de heer Winters werd bewoond. De bewoners van de andere huisjes (dat van de heer Bijma was eigen bezit, die van de heren Van der Bijl en Verbeek behoorden aan de 'houtmolen') waren verzekerd, naar men ons meedeelde. Met man en macht werd het huisraad naar buiten gesleept van de woningen, die nog niet door het vuur waren aangetast. Deze huizen liepen (als van oud-schipper D. C. Ham, dat naast de wagenmakerij van Wierda lag), wel veel waterschade op. Doch konden behouden blijven.
Drie mensen hebben brandwonden opgelopen, terwijl enkelen flauw vielen als gevolg van de hitte en de rook.
- Klaas Heemstra : De bakker uit de coöperatie winkel van de hoek was mijn vader Boele Roelof Heemstra. Hij was chef bakker op de hoek van de Schans tegenover de N.O. Polder in de periode 1951 tot 1954. Onder andere ik ontdekte de brand als 6 - jarig jongetje en waarschuwde mijn vader. Mijn moeder stond destijds in de winkel. De Coöperatie heette eerst Excelsior. Een bekende broodventer was Sjoerd van Mette de Wreede.
Een afbeelding toont de brand, vermoedelijk vastgelegd vanaf de zeedijk. Op het moment van de opname is het grootste deel van de schade reeds aangericht. Het merendeel van de houtloodsen is ingestort, terwijl de opstijgende damp van het bluswater het zicht op de directeurswoning belemmert. Het hoofdgebouw bevindt zich niet langer in gevaar. Brandweercommandant Bosma gaf opdracht om het op het terrein opgeslagen hout in de Rien te deponeren. Hierdoor kwam niet alleen het verkeer op de Zeedijk stil te liggen door de vele brandslangen, maar werd eveneens het scheepvaartverkeer bij Lemmer tot stilstand gebracht.
Foto van Age van der Bles: De brandwacht van de Houtmolen Age van der Bles.
Voor de zwaardere werkzaamheden was een houtzaagmolen noodzakelijk, welke in Lemmer was gesitueerd aan de Rien. Volgens een beschrijving van A.E. Klijnsma betrof het een achtkante bovenkruier met een stelling boven de zaagschuur. Het wiekenkruis had een vlucht van twintig meter, voorzien van traditioneel afwisselend wit en rood getaand zeildoek.
Het molencomplex omvatte tevens twee woningen, een molenmakerij met bijbehorende woning, een boerenhuis met schuur, de woning van de bedrijfsleider (waarin zich een tegelkamer met een tableau van de molen bevond) en een houtschuur. Klijnsma vermeldt bovendien dat vóór 1788 de Lemster houtzaagmolen gevestigd was op de Molenkamp, gelegen aan 'de Molendray' tussen de Zijlroede en de Zeedijk, aan de westzijde van het dorp. De molen aan de Rien was gedurende lange tijd in het bezit van de familie Wegener Sleeswijk, waarvan Cornelis de meest prominente vertegenwoordiger was. Naast de molen bezat hij eveneens een zeilmakerij en een touwslagerij. De bedrijvigheid beperkte zich niet enkel tot het dorpscentrum, maar strekte zich ook uit tot de Polderdijk, waar de activiteiten voornamelijk gericht waren op scheepsbouw, scheepvaart en visserij. Tot het jaar 1895 werd het silhouet van Lemmer mede gekenmerkt door de aanwezigheid van de molen.
In het betreffende jaar schakelde eigenaar F.W. Wegener Sleeswijk over van wind- naar stoomkracht. De wieken werden verwijderd, terwijl de romp vooralsnog in oorspronkelijke staat behouden bleef. Lemmer vervult tot op heden een prominente rol als centrum voor scheepsbouw en -onderhoud, evenals voor de distributie van massagoederen. Deze activiteiten zijn onlosmakelijk verbonden met een dynamiek van bedrijvigheid, zowel op het land als op het water. Dit geldt niet alleen voor de beroepsvaart, maar tevens in toenemende mate voor de recreatieve scheepvaart.
Er is tegenwoordig echter een duidelijk onderscheid merkbaar ten opzichte van, bijvoorbeeld, de jaren dertig. De vissersvloot is inmiddels geheel uit de haven van Lemmer verdwenen.
In Lemmer werd de term "Houtmolen" steevast gebruikt om te verwijzen naar de fabriek aan de Zeedijk waar houtbewerking plaatsvond. Hoewel het bedrijf reeds lange tijd geleden is verdwenen, worden de gebouwen en terreinen in de volksmond nog steeds met deze naam aangeduid.
Op deze afbeelding is de molen weergegeven, vermoedelijk in de laatste fase van zijn bestaan, aangezien de wieken al zijn verdwenen. Rondom de molen bevinden zich enkele van de loodsen die destijds werden gebruikt voor de opslag van hout. Het plankier op de voorgrond lijkt deel uit te maken van de infrastructuur die diende als verbinding met de fabriek, zoals wij deze nog operationeel hebben gekend. Het transport van hout tussen de opslagterreinen en de fabriek vond plaats met behulp van kleine wagentjes.
Een afbeelding van de houtmolen. Dit betreft niet de houtmolen zoals wij die hebben gekend, maar de originele molen die werd aangedreven door windkracht. In het jaar 1907 werd er echter al overgestapt van windkracht naar stoomkracht.
Uit de foto blijkt dat de molen zich, op het moment van vastlegging, reeds in een vergevorderd stadium van verval bevond; de wieken waren namelijk afwezig. In het onderschrift bij de foto wordt vermeld dat in een balk van de molen het bouwjaar 1795 was gegraveerd. Een belangrijke meerwaarde van de zagerij op deze locatie was de nabijheid van de Rien, die zorgde voor de aanvoer van materialen, en de aanwezigheid van de kolk, die dienst deed als opslagplaats voor in water bewaard hout. De kolk was ontstaan als gevolg van een dijkdoorbraak in vroeger tijden. Dit illustreert wellicht dat zelfs destijds al het principe gold dat uit een nadeel ook een voordeel kan voortvloeien.
Het water is bezaaid met hout, terwijl op de oever diverse loodsen staan waarin hout werd opgeslagen om te drogen. Op de achtergrond zijn de torens zichtbaar van zowel de Hervormde als de Gereformeerde kerk. Van de laatstgenoemde is ook de achterzijde waarneembaar. Het huis rechts daarvan markeert vermoedelijk het eerste pand aan de Straatweg, waar destijds veearts De Vries gevestigd was en waar later onder andere de families Slump en Kuipers hebben gewoond. Het gebied tussen de Polderdijk en de Nieuwburen bestond in die tijd volledig uit weiland.
Ten tijde van het maken van deze foto was de "Houtmolen" niet langer afhankelijk van windkracht. Reeds in 1907 had men de overstap gemaakt naar stoomaandrijving.
- Leeuwke Bootsma: Op de voorgrond de ,,kolk,, waar het hout werd opgeslagen. Later is deze gedempt. Dit is wel een zeer oude afbeelding van de Houtmolen, mede gezien aan de korte schoorsteenpijp. Later zijn de afgebeelde gebouwen afgebroken. In de plaats kwamen de nu nog resterende fabrieksgebouwen en de houtstekken (waar nu de voormalige winkel van Formido staat).
- Leeuwke Bootsma: Wat opvalt, is de verlenging van de fabriekspijp. Op bovenstaande geplaatste foto waar de molen nog in werking was, is de pijp korter afgebeeld.