Verzameling van Sleat Eartiids |3|
TWEE LEMMER-BOTEN VAST OP IJSSELMEER
Twee Lemmerboten, de „Piet Kaspersma" en de „Jan Nieveen", hebben gisternacht op het Enkhuizerzand op het IJsselmeer aan de grond gezeten. Gisteren zijn de beide schepen vlotgesleept door de sleepboot „Zeemeeuw" uit Hoorn; ruim vier uur waren de schepen veilig terug in de haven van Lemmer.
De „Piet Kaspersma" (115 ton), kapitein A. Veenstra, liep Zaterdagmorgen tijdens de dichte mist aan de grond op het Enkhuizerzand, toen het schip met een lading stukgoed (waaronder thee) op weg was naar Lemmer. Zaterdagmiddag om twee uur verlieten de „Jan Nieveen", schipper H. Bouma, en de reddingboot „Hilda", schipper Wouter Vaartjes, de haven van Lemmer om het schip assistentie te verlenen. Het lukte de „Jan Nieveen" evenwel niet, de „Piet Kaspersma" vlot te krijgen, ja erger: de „Jan Nieveen" verspeelde z’n anker en raakte zelf ook aan de grond. De reddingboot „Hilda" voer daarop naar Lemmer terug, maar liet de nieuwe reddingsloep bij de schepen achter, opdat die dienst zou kunnen doen, wanneer de bemanning in moeilijkheden zou komen. De wind wakkerde namelijk Zaterdagavond sterk aan.
Zondagmorgen is de sleepboot „Zeemeeuw", die met een aak in de Lemster haven arriveerde, uitgevaren naar de beide schepen. De sleper slaagde er in, de boten vlot te trekken. De beide Lemmerboten zijn gistermiddag bij wijze van uitzondering nog in Lemmer geschut, omdat de „Jan Nieveen" gisteravond elf uur weer naar Amsterdam moest vertrekken.
Uit: Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland dd 20-12-1954.
DRIE LEMSTER JONGENS
(Van onze correspondent).
Drie Lemster jongens hebben Maandagavond een ware Wild-Westescapade uitgevoerd door in een gestolen auto het stadje hunner vaderen te verlaten en er tot op heden nog niet terug te keren. Men vermoedt dat de jongens het buitenland op het oog hebben. De gestolen personenauto is een drie jaar oude Opel, toebehorende aan het bouwbedrijf Frankema te Lemmer, waar de 16-jarige W. de B., één van de drie verdwenen knapen, als timmerknecht werkzaam was. De twee andere avonturiers zijn H. P. 17 jaar, eveneens timmerknecht bij een bouwbedrijf, en T. de V., een 16-jarige smidsknecht.
Misleiding mislukt
Om te doen geloven, dat zij er per fiets tussenuit gegaan waren, hadden de jongens hun fietsen in het water gegooid. Twee rijwielen zijn inmiddels uit het water opgevist. Het avontuurlijke drietal heeft een flinke voorraad benzine meegenomen, hetgeen doet veronderstellen, dat de knapen met grootse plannen uit Lemmer vertrokken zijn. Of zij erg ver zullen komen valt te betwijfelen. De politie heeft de grensposten gewaarschuwd. Uiteraard heeft geen der drie jongens een rijbewijs.
J. KOLK, OUD-SCHIPPER VAN “HILDA”, OVERLEDEN
Op 74-jarige leeftijd is in het protestants ziekenhuis te Joure de oud-schipper van de Lemster reddingboot „Hilda", Jelle Kolk uit Lemmer, overleden. Jelle Kolk was één van de grote redders, wiens naam met ere genoemd kan worden naast die van schippers als Douwe Tot en Mees Toxopeus.
Van 15 april 1928 tot 15 november 1946 is Jelle Kolk schipper geweest van de reddingboot „Hilda" in Lemmer. Hij heeft in totaal 96 reddingstochten ondernomen en 173 mensen uit de golven van de Zuiderzee en het IJsselmeer gered. Meermalen zette hij daarbij zijn eigen leven op het spel. Zijn moedigste redding was wel bij de schipbreuk van de „Groningen VI" in 1935. In de mast van het wrak hingen nog drie overlevenden. Schipper Kolk zette toen de „Hilda" op het wrak en wist de drie mannen te redden.
In 1946 nam J. Kolk afscheid van het reddingswezen wegens het bereiken van de 65-jarige leeftijd. In 1951 werd hij ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag onderscheiden als Broeder in de Orde van de Nederlandse Leeuw.
FOTO: ln december 1951 werd Jelle Kolk, oud-schipper van de ,”Hilda" (links) onderscheiden ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag, als erkenning van zijn verdiensten als mensenredder.
GROENE DRAECK
Zeiljacht voor Beatrix heet ,Groene Draeck'
De Lemster aak, die aan prinses Beatrix als verjaarsgeschenk is toegezegd, door het comité „Varend Nederland", zal de Prinses de naam „De Groene Draeek" geven.
In onze geschiedenis ter zee heeft een schip van deze naam een grote rol gespeeld. „De Groene Draeek" was het admiraalsschip van Piet Heijn, waarop deze zijn laatste roemrijke strijd , tegen de Duinkerkers in 1629 streed. Het schip stond in die slag onder bevel van Maerten Harpertsz Tromp, die toen nog de rang van kapitein had. Genoemd schip, behorende tot de admiraliteit van de Maze, is op 2 november 1631 bij het uitzeilen van de Wielingen verongelukt.
Bij de overdracht van het schip, die naar gehoopt wordt in het voorjaar 1957 zal plaatsvinden, zullen twee registers worden overhandigd, een van de namen van allen, die een geschenk in natura aanboden, onder vermelding van de aard van het geschenk en een van de namen van allen die geldelijk meehielpen aan het tot stand komen van dit schip.
Evert de Vries (links) tijdens zijn dagelijkse wandelingen door het centrum van Lemmer met zijn vaste metgezellen Jelle Bakker (midden) en Wiebren Visser.
DE IJZEREN DISCIPLINE VAN EVERT DE VRIES
Door Louis Westhof
EVERT DE VRIES uit Lemmer kan nog wel even vooruit. Al een jaar of acht schrijft hij iedere woensdag in de Zuid-Friesland ('De Lemster krant', zeggen ze in Lemsterland) over zijn belevenissen van de afgelopen week, maar uitverteld is hij nog lang niet. Dat komt vooral omdat de 84-jarige De Vries zo’nbeetje alles de moeite van het schrijven waard vindt en bovendien in zijn stukjes veel herinneringen ophaalt van zijn arbeidzame verleden. „Och jonge, as ik dy fertelle moat wat ik allegearre belibbe ha", zegt hij. De Vries („Siz mar Evert, je") maakt een wijds gebaar, waaruit de onmogelijkheid van zijn opmerking moet blijken.
Vroeger kwam je de pennevruchten van de chroniqueurs, zoals De Vries er eentje is, in bijna elk nieuws- en advertentieblad tegen. De kroniekschrijvers behoren echter tot een uitstervend ras en Evert de Vries is nu nog een van de weinigen, die met een bijna ijzeren discipline weet vast te houden aan één stuk per week. „Ik mei it graach dwaan, dat skriuwen", meldt hij. Eigenlijk schrijft hij zijn hele leven al. „Stikjes oer it fuotbaijen yn it Rondje van Friesland, dêr is it jierren lyn mei begûn. Dat krantsje waard drukt by Brandenburgh yn Snits."
„Mar ik skriuw ek wol tsjin kranten oan", begint hij over een voorval, waarvan overigens niet duidelijk wordt uit welke periode het stamt. „Hjir op 'e Lemmer hiene wy yn dy tiid wol san tweintich fan 'e allerhurdste riders. Arend Poepjes, Hylke de Vries, Benninga, de De Wrede s en de Dykstra's. As der iis wie dan wünen dy oeral alles. Doe skreau de Ljouwerter Krante dat se yn Grou de hurdste riders hiene. Dat ik pak de pinne en skriuw dêr in stik oer. Noait mear wat fan heard", glimlacht Evert, die eigenlijk pas nadat hij in 1976 was gestopt met werken aan het schrijven over zichzelf toekwam. „Dat muoit my no wol. Ik hie der wol boeken oer folskriuwe kind."
Vis
De Vries gaat er even goed voor zitten, alsof hij zijn spijt over dat gemis in een middag van zich af wil praten. De plakboeken met oude foto's, kranteknipsels en andere zaken over het Lemmer van vroeger liggen binnen handbereik voor hem op tatel. Vis, daar draait het om in zijn vertellingen. Tenslotte was Lemmer voor de afsluiting van de Zuiderzee een vissersdorp bij uitstek en belandde ook Evert al op jeugdige leeftijd in een van de vele rokerijen en nettenmakerijen, die het dorp toen rijk was. Een jaar of zeven, veel ouder zal hij niet geweest zijn. Want, zo verzekert hij, het was nog ver voordat de eerste wereldoorlog uitbrak, dat hij in de nettenmakerij van omke Jan Pen duizend knopen legde voor een dubbeltje.
De dagen waren lang, vooral in de haringtijd of die keren dat het aanbod van ansjovis groot was. „Wy moasten fjochtsje foar ús brea", stelt Evert, die weinig begrip kan opbrengen voor het geweeklaag van de tegenwoordige mens, die met atv wordt groot gebracht, vast. De tijden mochten dan slecht zijn en het leven hard, het weerhield het arbeidersvolk er niet van om tijdens het werk liederen te zingen. De herinnering aan dat gezang tijdens het werken in de hang tovert een glimlach op De Vries' lippen. „Sa moai as it doedestiids op ‘e Lemmer wie." Er valt een stilte, waaruit mag blijken dat het Lemmer van nu nooit kan tippen aan het Lemmer in de jaren dat Evert nog 'jongfeint' was.
Maar de klad kwam in de visserij. Door de Afsluitdijk werd de Zuiderzee IJsselmeer en stonden Evert en zijn maten op straat. En dat allemaal aan het begin van de jaren dertig, een periode die de geschiedenisboekjes is ingegaan als crisistijd bij uitstek. Evert woonde bij zijn schoonouders in en kon derhalve fluiten naar een uitkering van de Zuiderzeesteunwet. „Dan mar foar mysels begjinne", dacht De Vries, die nooit te beroerd was zijn handen uit de mouwen te steken. Zo was hij timmerman, werkte hij bij de waterleiding en zat hii ooit op een baggerschuit. Maar met vis heeft hij altijd een speciale band gehad.
Vergunning
Het was dan ook niet vreemd dat Evert de Vries in 1933 met een visbakkerij begon. Daarmee verwierf hij in korte tijd een grote vermaardheid in Lemmer en wijde omgeving. De 84-jarige heeft een simpele verklaring voor dat succes: „Al sis ik it sels, ik bakte in lekker fiskje." Dat was niet alleen de cliënten, maar ook de collega-viskooplieden niet ontgaan. Evert ziet ze nog staan daar op de brug in het centrum van Lemmer: Andries Visser, Jan Atsma en Anton Beljon. Woedend waren ze, want bij hen was nauwelijks een klant verschenen, terwijl ze bij Evert de hele dag in rijen voor de deur hadden gestaan. „Het is afgelopen met die visbakkerij van jou", zei Visser, die zijn beklag had gedaan bij de burgemeester, want Evert had geen vergunning.
„De oare moarn haw ik in gesellich petear mei de boargemaster hân ', herinnert De Vries zich. Ook de reis naar Den Haag, waar Evert voor de keuringscommissie moest verschijnen, werd een onverdeeld succes. „Der wie fisk by, lykas snoekbears, dy't ik noch nea sjoen hie. Mar de hearen hienen it al gau sjoen, doe’t ik in bot klearmeitsje moast. Se seine: 'De Vries, gaat u maar weer naar huis' en de oare dei wie ik erkend fisksuteler." Hij zou dat tot en met 1976 blijven, toen hij vanwege gordelroos gedwongen was met venten te stoppen. „As ik dat net krigen hie, dan hie ik der no noch stien. Net om de sinten, want dêr haw ik no dochs neat mear oan, mar gewoan om't ik it graach dwaan mocht, jo hawwe kontakt mei sa’n soad minsken, no."
De zelfgebakken vis vormde niet het enige handelsmerk van Evert de Vries. Zomers was hij met de ijskar onderweg en om dat te bewijzen diept hij uit een stapeltje paperassen een oud boekje op. 'Kasboek’ staat er met sierlijke letters opgeschreven. De eerste notities dateren uit 1934. „Handoeken foar 86 sinten, wite petten 2,30 en sân wite jassen foar 35 gûne", leest Evert voor. „In tuorke wie ien sint, foar in gruttere frege ik twa sinten, in sjokodip wie trije of fiif en by my koene se in potsje iis foar in dûbeltsje krije", lepelt hij de vooroorlogse prijzen uit zijn blote hoofd op.
Evert mag dan meer dan tien jaar geleden opgehouden zijn met venten, verkopen doet hij nog elke dag. Zo nu en dan kan hij het niet laten even bij te springen in de kleine kruidenierswinkel van zijn zoon Johannes, met wie hij samenwoont in de woning achter de winkel. Zijn schoonvader begon het winkeltje in 1912 en diens naam (Schirm) prijkt nog altijd op de winkelruit. Daarop valt ook te lezen dat 'skoanheit' ooit als bakker is begonnen, maar brood wordt er aan de Nieuwburen al lange tijd niet meer gebakken.
Praatjes worden er wel gemaakt en daarvan moet Evert het als stukjesschrijver hebben. Als de winkelbel de binnenkomst van een klant verraadt, gebeurt het niet zelden dat de klant in westie niet voor de handelswaar van Johannes, maar juist voor Evert is gekomen. Ze komen overal vandaan, meldt De Vries senior niet zonder trots. „Dan wolle se efkes sjen wat no dy man is dy eltse wike in stikje yn'e krante skriuwt", glimt hij. Vaak zijn het kinderen of kleinkinderen van oude bekenden. Het is tijd om afscheid te nemen, hoewel Evert nogmaals benadrukt nog uren te kunnen doorvertellen. „Moast hearre. Myn heit en mem hienen âlve bern, dus maklik hiene wy it thús net. Mar ik haw in moai libben hân. Sjonge, in soad grappen en laitsje. Ik bin woltefreden. En as it sa bliuwt as it no is, dan wol ik noch wol fierder."
P. MEIJER GAAT MET PENSIOEN
De Lemster afslag verliest directeur-voor-hele-dagen
Het is absoluut geen geheim, dat het er met de Lemster visafslag allesbehalve rooskleurig voor staat. De aanvoer slinkt, doordat de vloot ieder jaar kleiner wordt, de vaste lasten, bijvoorbeeld de post salarissen, stijgen en de kopers tonen ook al niet meer de belangstelling, die ze vroeger aan de dag legden. Op het ogenblik is het al zo, dat er dik geld bij moet. Is dat verantwoord, heeft het gemeentebestuur zich afgevraagd, kunnen we de zaak maar niet beter sluiten? We doen het niet, was de conclusie, eerst gaan we eens kijken of er niet iets valt te bezuinigen.
Er viel inderdaad wat te bezuinigen. De directeur, de heer P. Meijer, gaat met ingang van 1 augustus met pensioen en voor hem komt geen directeur-voor-hele-dagen in de plaats. Dit is een tijdelijke oplossing. Over een jaar of wat bestudeert met de kwestie opnieuw. Waarom wordt de afslag, ondanks de tekorten, in stand gehouden? Eén van de redenen is de verwachting, dat de vissers van de zuidwal, die door de polders uit hun gebied worden gedreven, hun thuishavens noordelijker zullen zoeken. Misschien krijgt Lemmer op die manier wat meer vissers en dan zou het alleen maar zonde zijn, dat de afslag zou zijn opgeheven. Overhaast te werk gaan, heeft nog nooit voordeel opgeleverd, dacht het gemeentebestuur. Laten we het nog een paar jaar aanzien.
Overigens was het niet de eerste keer, dat de afslag met één been in het graf stond. In 1933, met het gereed komen van de Afsluitdijk, vond men het ook niet meer de moeite waard er een afslag op na te houden. De directeur en de afslager gingen allebei tegelijk met pensioen en over het algemeen achtte de gemeente de aanstelling van nieuwe functionarissen overbodig. De kopers gingen niet met deze gedachte accoord. Ze verzochten de heer Meijer de zaken waar te nemen. Deze voelde er wel iets voor. Hij sloot met de gemeente een overeenkomst en werd zodoende directeur. Een nieuwe afslager verscheen niet — wel hielp een dochter de heer Meijer af en toe eens een handje.
De keuze van de kopers was op de heer Meijer gevallen, omdat hij van 1931 af als assistent op de afslag werkte, een Lemster was en de visserij van haver tot gort kende. Tijdens zn assistentschap beheerde hij het nutsgebouw. Na dus in het begin de zaken min of meer alleen te hebben bedisseld, stegen de prijzen in de oorlog zo, dat er weer een afslager af kon. Die afslager is er nog, maar de besommingen daalden naderhand dermate aanzienlijk, dat op het ogenblik met een tekort moet worden gewerkt. Ook de uitdunning van de vloot werkte de teruggang in de hand. Toen de heer Meijer begon waren er zon vijftig vaartuigen, nu houdt het met een dikke twintig al op. Al met al is de geschiedenis van de Lemster visafslag een trieste geschiedenis.
De afslag loopt op z’n laatste benen, zegt men in Lemmer. Inderdaad, het lijkt er veel op. In 1933 dacht men echter precies hetzelfde. Toen kwam er een opleving. Misschien komt er weer een opleving, wie weet. Men moet evenwel een optimist-doordik-en-dun zijn om aan deze zienswijze veel steun te hebben.
IJSVERENIGING LEMMER 125 JAAR
Door Bert Wagendorp
LEMMER - In Lemmer zijn maar weinig tastbare herinneringen aan de vorige eeuw bewaard gebleven. Veel oude pandjes werden gesloopt, Lemster trapgeveltjes zijn nu te bewonderen in Sloten, en er werd gedempt dat het een lieve, en nu vaak betreurde, lust was. Aan de tijd van zo’n 125 jaar geleden herinneren nog de twee sluiswachtershuisjes bij de sluis naar het IJsselmeer, hotel 'De Wildeman' en, natuurlijk, 'de Lemster toer’.
Verder zijn er 'op 'e Lemmer' twee verenigingen die nog uit de negentiende eeuw stammen. Beide hebben, hoe kan net ook anders, in een daarmee verweven gemeenschap als Lemmer, te maken met het water. De watersportvereniging 'De Zevenwolden' viert het 125-jarig bestaan in 1990. De ijsvereniging Lemmer doet dat vandaag al.
De winter van 1861 was een strenge. Zo streng dat enkele plaatselijke notabelen onder aanvoering van Jonkheer Meester C. L. van Beijma Thoe Kingma besloten een hardrijderij te organiseren op wat toen nog de Zuiderzee heette. Op tien januari dat jaar won Kleis H. Huisman uit Echten de eerste prijs van f 30 en 's avonds tijdens de prijsuitreiking in, juist, hotel De Wildeman werd besloten om dit soort activiteiten vaker te organiseren, maar dan wel onder de vlag van een echte vereniging.
Negen personen werden op 29 januari bereid gevonden, onder de welluidende titel ‘Directeur der IJsvereniging', plaats te nemen in het bestuur. Voor minder deden de heren Meesters, Doctors en Jonkheren het destijds blijkbaar niet. Hedman Bijlsma uit Franeker, kenner van de historie van de Friese ijsverenigingen, meent met redelijke zekerheid te kunnen stellen dat de vereniging in Lemmer tot de tien oudste van de provincie behoort. „Eigenlijk zijn er pas vanaf 1850,1855 ijsverenigingen officieel opgericht", zegt hij, „al beweren ze soms om interessant te doen wel eens dat ze veel ouder zijn."
Een man die een aanzienlijk deel van het bestaan van de vereniging 'live' heeft meegemaakt, is Evert de Vries Mz. De Vries is bijna 83, maar beschikt nog over een feilloos geheugen, zeker waar het feiten en personen uit Lemmers soms verre verleden betreft. „Der wie doe folle mear te rêden op 'e Lemmer, je" zegt hij met enige heimwee over zijn jeugdjaren en de activiteiten van de Lemster IJsvereniging in die tijd. „Och heden ja. Dan wie ‘t opstelle by De Wildeman, de muzyk foarop, de hurdriders en oare minsken der efteroan. Dan spilen se op it iis noch in mopke muzyk en dan begûn de hurdriderij. Man dat wie sa gesellich."
Deelnemers aan de hardrijderijen waren in die dagen veelal boeren en vissers. „Boeren út ‘e omkriten, dy hiene yn 'e winter ommers dochs neat te dwaan" zegt De Vries. Of het bij die wedstrijden alleen om de sportieve eer te doen was mag betwijfeld worden. De geldprijzen waren, zelfs in de jaren voor de eeuwwisseling niet te versmaden: in 1864 bedroeg de prijs bij een Lemster hardrijderij ƒ 125, bij een parenrijderij in 1865 kregen de winnaars / 120, en in 1917 won de Lemster hardrijder Arend Poepjes in Onderdendam zelfs een prijs van f 175. Met een, in die dagen, arbeidersweekloon van zo’n ƒ 7,50 toch gauw een half jaarloon...
Logisch dat ook toen slimheid en hebzucht elkaar vonden, zoals we dat nu kennen in de criteria voor prof wielrenners. „Dat jild dat wie net foar him allinnich, je" legt Evert de Vries uit. Met andere woorden: bij de ene wedstrijd won Jantje, bij de volgende Pietje en beide keren kregen beiden de helft van het prijzengeld. Al in 1885 werkten Friese IJsverenigingen samen om dergelijke praktijken tegen te gaan, en in 1902 zei de voorzitter van de Lemster IJsvereniging na een hardrijderij, dat het al te duidelijk was geweest dat bij het rijden niet alle krachten werden ingespannen en dat het tussen de laatst overgebleven rijders doorgestoken kaart was.
Hele groepen Lemster ‘fiskermannen’ reisden in de eerste decennia van deze eeuw stad en land af, om deel te nemen aan hardrijderijen, en zo hun karige inkomen wat aan te vullen. Ze waren vaak succesvol, zegt Evert de Vries. „Dy fiskermannen sieten yn 'e winter op it iis te fiskjen op spierring, mei 'n slide mei netten der op út, it seebop. Tweintich, tritich kilometer op 'n dei. Dat wiene fansels sterke kearels."
Zaterdag 1 februari krijgen ze in Lemmer de beloning voor 125 jaar ijspretorganisatie. Van de KNSB komt de speciale vlag met wimpel, plus bijbehorende dassen voor de bestuursleden, die verenigingen van honderd jaar of ouder traditioneel ontvangen. Het gewest Friesland zal de vlag van de Bond van IJsclubs overhandigen. Daarna moeten ze in Lemmer weer aan het werk. Met de organisatie van de wielertijdrit in mei, en, misschien, een skeelerwedstrijd deze zomer.
De organisatie van het Fries marathonkampioenschap, die Lemmer de afgelopen jaren voor haar rekening nam, zal dit jaar hoogstwaarschijnlijk niet nodig zijn. Want ze zijn er, net als in 1861, nog steeds afhankelijk van de luimen en streken van Koning Winter...
FOTO: De heren H. de Blauw en R. Coehoorn zijn beiden al 59 jaar lid van “Excelsioren”. Ze blazen nog met evenveel geestdrift als toen zij begonnen. Links op de foto ziet men de heer Coehoorn met zijn trombone en rechts de heer De Blauw die klarinet speelt.
EXCELSIOR LEMMER IN SEPTEMBER 60 JAAR
LAURENS DE ROOK MAAKTE CORPS WIJDVERMAARD
(Van een onzer verslaggevers)
LEMMER - Als men de heren H. M. de Blauw en R. Coehoorn in Lemmer vraagt naar de muziekvereniging „Excelsior", beginnen hun ogen te glimmen: Hwat we der net mei bilibbe ha".... Nee, van de oprichtingsvergadering op 28 september 1896 weten ze niet veel; zij waren toen zelf nog maar knaapjes van een jaar of twaalf, maar wel van een jaar later, toen de heer De Blauw als beloning voor zijn goede schoolrapport op zijn verjaardag een klarinet kreeg en toen de heer Coehoorn op de kleine trom mocht slaan.
En zij weten ook nog wel van de gebeurtenissen gedurende de volgende 59 jaar bijvoorbeeld hoe „Excelsior" in 1899 voor het eerst deelnam aan een nationaal concours in Zeist, waar zij onder directeur H. Haagsma een tweede prijs in de wacht hielpen slepen. Van die reis naar Dokkum, toen zij 's nachts om drie uur met de boot uit Lemmer vertrokken en de volgende dag om twaalf uur in Dokkum aankwamen. 's Avonds om tien uur ging de reis terug, ze zaten de hele nacht op de “Zwemmer" vast en arriveerde pas de volgende dag om twaalf uur weer in het eigen dorp.
Sportieve strijd
Aan dat gedenkwaardige concours, waar „Excelsior" een eerste prijs won, deed ook de andere Lemster muziekvereniging „Ons Ideaal", die in het voorjaar van 1896 was opgericht, mee. „Die wonnen een tweede prijs" vertelden de “Excelsior" veteranen en nu nog klonk voldoening in hun stem. Want tussen de beide muziekcorpsen, het ene neutraal en het andere „rood" (dat was „Excelsior") werd een hevige, zij het sportieve strijd gevoerd.
„Steeds hoger" noemde de tweede Lemster muziekvereniging zich en die naam verwezenlijkten de leden ook, vooral toen het corps onder leiding kwam van Laurens de Rook, een van de telgen van het muzikale Lemster gezin, dat tien zonen had, die bijna allemaal iets bijzonders op muziekgebied presteerden. Tussen haakjes, Jan de Rook, een broer van Laurens was directeur van „Ons Ideaal"
Laurens de Rook
Over Laurens de Rook spreken de Lemsters, ook de niet-leden van „Excelsior" nog altijd met groot respect. En zij die onder zijn leiding gemusiceerd hebben, zeggen dat „Excelsior" nog nooit zo’n beste directeur heeft gehad. Misschien kwam dat mede door het feit, dat hij altijd persoonlijk contact had met zijn leden. Hoe het zij, onder de leiding van de Rook werd „Excelsior" van een dorpscorps een gezelschap waar men ook buiten de provincie respect voor kreeg. Het corps kwam eerste in de eerste afdeling en later behaalde het zelfs tweemaal een eerste prijs in de ere-afdeling. De corpsen uit de grote steden zagen die Lemsters vaak maar met lede ogen komen.
De concoursen werden meestal in de zomer gehouden, maar in de winter hadden de leden van „Excelsior" behalve met de repetities ook nog wel iets te doen. Enkelen van hen, zo’n stuk of zes, gingen dan namelijk muziekmaken op de ijsbanen in omliggende plaatsen. Dat was een aardige bijverdienste en ook nog wel gezellig.
Echten was een beste klant wisten de heren nog. Ze gingen daar zo om een uur of tien 's morgens op de schaats heen,, kregen eerst een warme maaltijd en speelden dan op de ijsbaan van half twee tot een uur of vijf. Maar dan begon het eigenlijk pas, want in het ene café was de prijsuitdeling (met muziek) en in het andere café dansen (ook met muziek). Het gezelschap muzikanten splitste zich dan en meestal kwamen de heren de Blauw (klarinet) en Coehoorn (trombone) samen bij het dansen terecht. „Ik haw noch altyd de Dútse polka yn 'e holle, dy't wy doe spilen" vertelde de heer de Blauw en hij schroefde zijn klarinet in elkaar om het wijsje te laten horen. „Pom, pom" begeleidde de trombone van zijn mede-veteraan.
Avontuurlijke tijd
Dat was een mooie tijd; tot twee uur 's nachts spelen en dan op de schaats weer naar huis met een tientje of soms twaalf gulden bijverdienste op zak. Maar het gebeurde ook wel, dat er van schaatsen geen sprake was, zoals die keer toen ze het ijs op het Tjeukemeer niet vertrouwden en ze anderhalf uur moesten lopen om Lemmer weer te bereiken. Het was ook eens zo mistig, dat zij op het Tjeukemeer verdwaalden en almaar naar het lichtje van „De gebraden haan" (het begin van de Lemster Rien) zochten. „Ik zie een lichtje" had een van hen plotseling geroepen. „Hou hem in 't oog" was het antwoord in koor. En dat is nog altijd een gevleugeld woord bij de oudere leden van „Excelsior".
Onder leiding van Laurens de Rook gaf de muziekvereniging ook vaak concerten in Lemmer zelf. Dan moesten de leden zelf een podium bouwen, lantaarns lenen bij de vissers in het dorp en dan pas konden ze blazen. Van een muziektent werd toen nog niet eens gedroomd. Jaren heeft „Excelsior" aan de top gestaan, („Ons Ideaal" was toen al opgeheven, omdat die het niet kon bolwerken), maar toch merkte men ook toen de Rook er nog was al iets van een teruggang, omdat het steeds moeilijker werd om nieuwe krachten aan te trekken. Na de oorlog — de Rook was er toen niet meer — deed Excelsior een stap achteruit, naar de afdeling „uitmuntendheid". En daarin zit de vereniging, die thans onder leiding staat van de heer P. Hoekstra uit Gorredijk, nu nog.
Twee veteranen
De heren de Blauw en Coehoorn, die allebei al 59 jaar lid zijn, blazen nog enthousiast mee en men zal ze dus ook kunnen horen op het jubileumconcert, dat gegeven zal worden ter ere van het 60-jarig bestaan, op 29 september.
Natuurlijk floreert „Excelsior" niet meer zo als zo’n 40, 50 jaar geleden, maar dat is eigenlijk met alle muziekverenigingen zo, vooral omdat het nu nog moeilijker is goede krachten aan te trekken dan vroeger. Maar dat een muziekvereniging in zestig jaar zo’n naam heeft verworven en het gepresteerd heeft na zo veel jaren nog te bestaan is op zichzelf iets bijzonders.
Reactie plaatsen
Reacties
De 1e foto is nog van het stoomtijdperk kun je zien aan de hoge schoorsteen op het midden-dek, met de andere motor hebben ze de pijp ingekort konden dan makkelijk ergens onder door