Jaitze Jouckes (tot circa 1778)

 In het Rijksarchief vind ik notariëel vastgelegde schuldbekentenissen uit 1717, 1718, 1719 en 1720. {foto K-10 en 11 (oud A 5 en 6) compleet en op leesbare grootte. Onderschrift: ... Schuldbekentenissen...} Ze staan allemaal op naam van Jaitze en Joucke was borg. Samen bedroegen de leningen drieduizend tweehon­derd caroli­guldens, maar ik weet niet of de totale schuld ook zo groot was. Misschien werd de ene lening wel gebruikt om de andere af te lossen. Het staat er niet bij. Alleen bij de laatste twee leningen met een totaal­bedrag van twaalfhonderd caroli­guldens staat dat ze in één keer werden afgelost op 19 Februari 1732. Waar had Jaitze zoveel geld voor nodig? Was hij bezig de werf over te nemen?

.....Schuldbekentenissen.

De overige documenten die ik in de archieven vind, liggen steeds ver uit elkaar in de tijd. Van document tot document gaande probeer ik verder te komen. Het is alsof je van steen op steen sprin­gend een beek probeert over te steken.

Zo is er een "aantekening" uit 1715:

"De houwelyckse proclamaties van Jaytse Jouckes en Aafke Eelkes sijn na drie verscheydene Sondagen over onse kerk gegaen en op 3. Maert bevestigt in de houwelyckse staet."

Vervolgens is er een document uit 1719. Toen stond de werf nog op naam van Joucke Fetzes, maar hij dreef die samen met Jaitze, "bene­ffens Jaitse Jouc­kes" staat er. Jaitze woonde niet op de werf, maar samen met ene Jan Hendriks in een twee-kamer woning die eigendom was van zijn vader.

Maar Jouckes andere zoon, Gosse, kom ik verder nergens tegen. Waarom? Ik kom het niet te weten.

Mijn volgende steen is een koopakte van 27 september 1735, waarin Jaitze de twee-kamer woning verkoopt. Er staat ook in dat Joucke Fetses en Hylk Zytses beiden zijn overleden. Het zou kunnen zijn dat Jaitze zijn erfdeel had gekregen. Mogelijkerwijs heeft de plotselinge aflossing van die twee leningen in Februari 1732 daarmee te maken. Dat zou overigens wel betekenen dat Joucke over de negentig jaar oud geworden zou moeten zijn. Overigens vind ik het bewijs dat de werf toen op Jaitze's naam kwam te staan, pas in het eerstvolgende Reëelkohier, dat van 1746. Daaruit is ook op te maken dat de andere werfbaas, Jan Jacobs van der Werf, over­leden was. Zijn weduwe probeerde tevergeefs de werf te verhuren.

Het valt me op dat namen op steeds verschillende manieren werden geschre­ven. Jaitse en Jaitze, Fetses en Fedses, en zonet zelfs Zytses in plaats van Wytses. Dat krijg je dus als je analfabeet bent: anderen bepalen voor jou hoe je naam wordt geschreven.

En ik herinner mij ineens dat Joucke's "eigen geset merck" een huismerk was en dus niet alleen zijn handtekening, maar ook die van de generaties voor hem en na hem. Ergens moet dus dat moment geweest zijn waarop Joucke niet alleen zijn werf, maar ook zijn "merck" overdroeg aan Jaitze. Toch tekende Jaitze niet met dat "merck" op het enige document dat ik van hem in zijn hoedanigheid van zelfstandige meester scheepstimmerman heb gevonden.

De Bijlbrief

Het is een Bijlbrief, waarschijnlijk zo genoemd omdat de bijl het symbool van de scheepstimmerlieden zou zijn. Hij dateert van 10 october 1743 en bevat een verklaring van Jaitze dat hij het eigendom van een nieuw schip overdraagt aan de nieuwe eige­naar: "Jaijtse Joukes Mr Scheepstimmer­man tot Heegh bekenne ende verklaere, mits deesen te cederen ende in waeren eijgendom te transporteren aan Andries Wouters Coopman tot Sneek het volle Reght van sekere Bijlbrieff houdende tot mijnen voordeele, ende strekkende ten laste van Auke Koops, en Jildouw Alberts, Echtelieden tot Woudsendt, groot ter Somma van vijfhondert en veertigh Car: guld Capitael, in dato den 21 April 1743, et Registrata den 27 dito, alles wegens Coop en leverantie van een Nieuw Schuijts hol met 't ijserwerk cum annexis, [...]". Een "schuitshol" was wat wij een casco zouden noemen. Het betimmeren van een schip, het "beschieten", kon door een gewone timmerman worden gedaan. Zouden Joucke en Jaitze dat "merk" hebben meegege­ven aan alle schepen die ze bouwden, net zoals je nog steeds huismerken vindt op de balken in kerkge­bouwen en oude monumenten?

Op een bladzij van het Reëelkohier van 1746 staat een viertal keren de aantekening "kan de lasten niet hoeden". Aandachtiger lezend, zie ik op andere plaatsen ook opmerkingen als "onver­huurdt", "weet niet wat huis dat geven sal", "pauper". De geschie­denisboe­ken vermelden niets over een algemene malaise, maar het moeten daar in het Zuidwesten van Friesland in het midden van de achttien­de eeuw dus slechte tijden zijn geweest. Want ik vind deze aanteke­nin­gen bij opval­lend veel huiseigena­ren in Heeg, in 1747 bij één op de vijf à zes en in 1746 zelfs bij één op de drie. Jammer genoeg kan ik niet nagaan wanneer die malaise begon, de kohieren over de vooraf­gaan­de jaren ontbre­ken. Volgens een in 1744 gehouden volkstelling waren er van de 135.133 inwoners in Friesland 11.000 gealimenteerde armlastigen.

Bij Jaitse staat niets van dien aard. Hij betaalde keurig zijn belastingen als eigenaar en gebruiker van huis en werf. Maar de andere huizen die in Joucke's tijden nog in de familie waren, waren inmiddels wel verkocht. Alleen de camp lands stond nog op naam van Joucke Fetses' kinderen. Kinderen, meervoud. Wat was er van Gosse geworden?

Er komt een ander boek, modern, met drukletters. Het is de heruitgave van de Quotisatieko­hieren uit 1749. Quoten waren de vaste bijdragen die de gewesten moesten leveren aan de Generaliteitslasten van de Republiek der Verenigde Nederlan­den. Inspec­teurs gingen de dorpen af en beschreven de situatie per gezin: naam, beroep, gezinsleden boven de twaalf jaar en onder de twaalf, en hun welstand. Als ik goed geteld heb, zijn er van de 126 gezinnen eenenvijftig "heel arm" tot "sober", twintig zijn van "redelijk" tot "welge­steld", en de overigen hebben geen kwalificatie.

Het is een roman gelijk: Thomas Sintjes de smid, Rintje Gosses de arme visser die genoeg­zaam van de giften leefde, Hans Clases de veerschipper, Sjouke Ruurds de hooi­schipper, de arme oude weduwe van Claas Dirks, jonker en mevrouw Harinx­ma, dominee Lemstra, de arme boer Jan Althuisius... Het zou de moeite waard zijn om deze dwars­doorsnede door de tijd in detail uit te zoeken.

Afdruk van: www.rijksmuseum.nl  Een Friese Turf Tjalk...

Wat het varende deel betreft: Heeg telde eenentwintig schippers, onder wie hooischip­pers, een veerschip­per, "coffevoerders", een smakschipper, de aakschip­per Anne Wiegers Visser en verder drie vissers die alle drie arm waren. Daarnaast waren er zesendertig boeren, van wie er veertien arm waren.

Er staat één meester scheepstimmerman in dit Quotisatiekohier. Dat was Jaytse Jouckes, getrouwd, één kind boven de twaalf. Zijn bezit werd getaxeerd op 1000 caroliguldens. Dan was er nog een arme schipstimmerman, Jentje Hessels, maar zijn werf wordt niet vermeld in de Reëelkohieren. Daarin staat maar één werf in Heeg, die van Jaytze. Jan Jacobs' werf staat vermeld als een stuk land met schuur, nog steeds te huur.

Het is dus niet duidelijk waar Jentje Hessels, bedrijf geves­tigd was. Jentje was begin dertig en arm. Hij bezat minder dan honderd caroli­gul­dens. Hij kon het niet bol­werken. In 1750/1751 bouwde hij een schip voor iemand uit De Knijpe. Hij ontving hiervoor 1450 Caroligul­dens in mei 1751. Dit schip werd inzet in een civiele procedure omtrent de eigen­domsrechten. Jentje stond hier overigens buiten en leed door deze kwestie ook geen schade. Een paar jaar later gaf hij zijn bedrijf op en werd hij knecht in Woud­send, waar hij korte tijd later overleed. 

Fotograaf: boppeknypster  knypster pream

Verder waren er in Heeg vier scheeps­timmermans­knechten: Gerlof Fetses, Lieuwe Johannis, Meinert Gosses, en Meinert Tjerks. Of ze allemaal bij Jaytze hebben gewerkt of ook bij Jentje? Allemaal namen.­.. Ze flitsen voorbij, hun "verhaal" is vaak niet langer dan naam, beroep en jaar­tal...

Hoewel er van een van Jaytzes schepen dus nog een bijlbrief is, kan ik verder nergens vinden wat voor schepen hij heeft gebouwd en in welke aantallen. Wel heeft Wumkes in de Stads- en dorpskroniek van Friesland een bericht van 30 januari 1747 overgenomen dat "de scheeps­bouw van smakken, jachten, schuiten, pramen en andere vaartuigen te IJlst meer bloeiend is dan in enige Friese stad. Elke dag, het ganse jaar door, wordt een afgele­verd." Zo'n driehonderd tot driehonderdvijftig schepen per jaar...

In het Quotisa­tiekohier van 1749 van IJlst vind ik acht meester schuiten­makers. Ze hadden een welstand vergelijkbaar met die van Jaytze. Verder waren er vier "praamkemakers". En er werkten negentien schuiten­makers­knechten. In totaal een dertigtal scheepstimmerlieden. En die zouden met elkaar driehonderd schepen per jaar hebben gebouwd, waaronder smakken, jachten, schuiten en pramen? Dat is onmogelijk. Daar moeten meer mensen aan hebben gewerkt.

Zou een schuit­en­makers­knecht een soort onder-aannemer zijn geweest die op zijn beurt weer een aantal mensen aan het werk had die door het Quotisatiekohier niet geregis­treerd werden? Jongens of zo, kinderar­beid? Per werf waren er in IJlst gemiddeld twee à drie knechten en per werf werden er een dertig tot veertig schepen per jaar gebouwd. Als we aannemen dat er van die vier knechten in Heeg twee à drie bij Jaytze werkten, hoeveel anderen zouden er dan nog bij hem op de werf hebben gewerkt? Hoeveel boten zouden ze hebben gebouwd? Ook enkele tiental­len?

In 1754 wordt er een helling aan het Var genoemd. De eigenaar was Tjeble Jans. Het zou de helling van Jentje Hessels kunnen zijn. Want het verschij­nen van Tjeble Jans valt ongeveer samen met het vertrek van Jentje Hessels naar Woudsend. Overigens was de helling van Jan Jacobs van der Werf nog steeds niet ver­huurd.

In die tijd, tot en met 1774, stond de helling aan de Syl op Jaitzes naam. En ik bedenk me dat Jaitze erg oud geworden moet zijn, want al in 169. was hij met zijn bootje aan het spelen op het gebrand­schilderde raam. Hij moet in de tachtig zijn geworden. In 1782 staat de werf niet meer op zijn naam.

Hij was dus getrouwd met Aafke Eelkes en in 1749 was er één kind van boven de twaalf. Over een geboortedatum kan ik niets vinden. De Roomsen werden in die tijd nog niet goed geregis­treerd en men zegt dat er materiaal verloren is gegaan... Na zijn dood blijkt evenwel de vrouw des huizes op de werf Wijtske Jaaitzes te heten, oftewel Wijtske, de dochter van Jaaitze. Die is niet uit de lucht komen vallen...