Lemmer op 17 april 1945
Herinnering aan de bevrijding van Lemmer op 17 april 1945
„Dicht bij het vuur’
1995: In maart 1945 was ik 11 jaar geworden. Met mijn vader, die visserman was, mijn moeder, zusje van 7 en broertje van ruim 2 jaar, woonde ik in het Leeg boven de ,,baan” van de fa. Pen, een lange werkplaats, die onder 5 woningen doorliep en voor het instollen” van netten, het maken ,,kuilen” en fuiken werd gebruikt.
In mijn jeugd, dichtbij de haven, heb ik weinig momenten van verveling gekend. Rondom de haven was een grote bezetting van het Duitse leger en marine. Vele Duitse barakken waren gebouwd langs de Sluisweg in het ,,Hop”, nabij het oude voetbalveld, in het Patrimonium (waar nu fa. Slump zit), met de daarbij behorende bunkers, zoeklichten en afweergeschut. De haven lag soms vol met marineschepen (konvooiboten noemden wij ze). Mijn grootste angst was als ’s nachts de ,,Tommies” overvlogen. Wij moesten dan de kleren aan en naar beneden tot het brommende geluid wegstierf.
De laatste weken voor de Lemster bevrijding bespeurden we een grote nervositeit bij de Duitsers. Als ik melk moest halen bij boer Hoekstra aan de weg naar Oosterzee, kwam ik veel Duitsers tegen, lopend, fietsend of met paard en wagen, alles volgepropt met etenswaren. Deze werden in grote schepen in de haven geladen of opgeslagen in de kunstmestloods. Ik weet nog dat er een grote zak met gedroogde tuinbonen (mallebonen waarschijnlijk meegenomen uit Groningen) was stuk gegaan en de inhoud op de kade lag. Wij hebben toen tijden lang deze bonen op de kade gepoft, dat was heerlijk.
Mijn vader had voor alle zekerheid de aak uit de volle haven gehaald en naar binnen gebracht. Deze was nl. in 1940 gevorderd en zonder mast terug gekomen. Hij lag nu voor zogenaamde reparatie in het hellinggat van de gebr. de Boer (nu werf Poppen).
In de laatste week werd er gefluisterd dat de Lemmer zou worden beschoten door de Canadezen vanaf Spannenburg of St. Nicolaasga en dat het hoofdzakelijk op de haven gericht zou zijn.
We werden gewaarschuwd de ramen open te zetten en een goede schuilplaats te zoeken. Zoals veel vissers die bij de haven woonden zijn we toen aan het einde van de Rien nabij het Tjeukemeer met de aak voor anker gaan liggen. In de verte klonk toen al een dof gerommel. Toen na een dag of 2 er niet zoveel aan de situatie veranderde, zei mijn vader: ,,er gebeurt niks, ik ga weer terug”.
Er waren al veel schepen uit de haven verdwenen, maar de stroom met proviand bepakte Duitsers liep maar door. Om de haven was het een chaos met duidelijk wanhopige en schietgrage Duitsers. Ik mocht daar dan ook niet komen. Later bleek dat ze Harm v. d. Wolf, smid aan de Polle in zijn knie hadden geschoten.
En juist die avond begon de beschieting. Het was ongeveer 9 uur, schemerdonker, toen na een gierend geluid een geweldige klap volgde. Onze woonkamer kraakte er over en de ramen sneuvelden. Verschrikt zijn we toen snel naar onderen in de baan gaan schuilen, waar zich ook de andere gezinnen die boven de baan woonden een heenkomen hadden gezocht. Ook de fam. v. d. Bles, die naast ons op de begane grond woonde, kwam in de baan schuilen.
Ze hadden een boerenzoon uit Sondel bij zich. Deze had met de van zijn vader gevorderde paard en wagen munitie en paperassen uit het Duitse kamp Sondel naar de haven van Lemmer moeten vervoeren. Daar het te gevaarlijk was (de Duitsers schoten maar in het wilde weg) om nog terug te gaan, werd het paard in de schuur van buurman v. d. Bles gestald. Na nog enkele van die zware schoten brak ineens de hel los. De barakken aan de Sluisweg, dicht bij het kleine sluisje, waarin munitie was opgeslagen vlogen met een daverende klap de lucht in en brandden als een gek.
Daar het in de baan angstaanjagend was, het oog op de flink brandende barakken en het doorgaande ontploffen van de explosieven, het schreeuwen en schieten van Duitsers in het Leeg en het steigeren en tekeer gaan van het paard in de schuur naast ons, zijn we allemaal verhuisd naar een werkplaats onder de toenmalige nettenwinkel van Pen. Dit was een kleine ruimte met tegen de muren werkbanken. Hieronder hebben we de nacht doorgebracht.
De schoten, die na het in de lucht vliegen van de barakken (later hoorde ik dat de ondergrondse dit had gedaan voor markeerpunt, of het waar is weet ik niet) elkaar om de 15 a 20 minuten opvolgden, begonnen met een gierend geluid, waarop we tot vijf of zes telden (dat hadden we inmiddels al in de gaten) en dan de klap afwachtten. Als het dan weer stil was kwamen de tongen los van: ,,dat was dichtbij of deze was iets verder”. Dit gebeurde allemaal in het pikkedonker.
Halverwege de nacht kwam er een voltreffer op de winkel van Pen. Een enorm grote klap, die de muren heftig deed schudden, kachelpijp en stukken steen kwamen naar beneden. We waren sprakeloos van angst. Toen zei een van de jongens, die was wel heel dichtbij. Nadat we gemerkt hadden, dat niemand gewond was, begonnen we allemaal door elkaar te praten, Na inspectie zo goed en zo kwaad in het donker, bleek dat de werkplaats het gehouden had, alleen de buiten deur hing scheef in de kozijnen. Geen beweging in te krijgen, alleen een kleine opening links onder en rechts boven.
Een ander punt was, dat er door de angst vaak geplast moest worden. Hiervoor werden de grote klompen van mijn vader gebruikt, waarna de inhoud door de ontstane ruimte in de deur naar buiten werd gewerkt. Toen bij het lichter worden de schoten ineens weg bleven en het stil werd, hebben de mannen de deur verwijderd en zijn op verkenning gegaan. Wij mochten niet weg. Alleen Jouke Smits uit Sondel, die de hele nacht naast mijn slapende zusje had gezeten, wou graag naar zijn paard en dan naar huis. Zijn ouders zouden ook wel ongerust zijn. Toen mijn vader terugkwam met de boodschap dat er geen Duitser meer te zien was en alle schepen weg waren. zijn we naar huis gegaan, waar we de eerste verrassingen tegenkwamen.
Voor de ingang van ons trapportaal lag een omgevallen wagen met daarnaast een kanon.
Waarschijnlijk tegen de stoep gereden, want daar was een heel stuk af. Op de trap lag een haastig weggeworpen trekharmonica. Ik mocht natuurlijk niet weg, maar heb toch wel gezien dat het stuk haven bij de spuisluis vol met hout dreef en om de kade liep onze burgemeester Krijger met 2 mannen in overall en banden om de arm en 2 Poolse soldaten, die ik wel kende.
Nadat mijn vader had gekeken, hoe het met zijn moeder aan de Zeedijk en zijn zuster en haar gezin, die ook het nodige hadden meegemaakt, was, zijn we toch weer de Rien opgevaren, omdat er sprake was dat de Duitsers terug zouden komen. Halverwege zijn we aan wal gaan liggen en hebben afgewacht. Toen ik op de Straatweg een grote colonne legerauto’s en daarachter soldaten met hele andere uniformen en helmen dan de Duitsers door mijn vaders verrekijker ontdekte, was ik niet meer te houden. Ik ben dwars door de weilanden en over sloten er naar toe gerend. Er liep al een hele stoet mensen achter te juichen.
Ik werd op een wagen getild en kreeg een dik stuk bittere chocola. Hiervan ben ik later doodziek geweest en lust ik nog steeds geen chocola.
De aankomst in Lemmer vergeet ik nooit. Juichende en hossende menen kwamen ons tegemoet. Er gebeurde van alles. De bakkershoek en de Schulpen stonden vol met legerauto’s, jeeps, geschut enz. Inkwartieren in school, dus de komende dagen vrij, kauwgom (voor het eerst) enz.
Als in een droom gingen de dagen voorbij Er was zoveel, het lekkere spierwitte brood dat we bij bakker Loen haalden, het jaloers zijn op oudere meisjes die met de Canadezen in hun jeeps reden, het kaalscheren op het bordes van het gemeentehuis van N. S.-ers en meisjes die met moffen waren omgegaan, teveel om op te noemen.
Een domper op de vreugde was, toen bleek dat er onder de bevolking doden en gewonden waren gevallen, vooral in de Schans en Achterom. Er bleek zelfs een noodhospitaaltje in de bewaarschool te zijn ingericht. Toen ik hoorde dat de zoon van schilder Van Slageren was overleden en zijn grootmoeder een arm moest missen, vond ik dat heel erg. In het Achterom en elders waren nog meer doden gevallen.
Nu besef ik pas goed dat wij heel veel geluk hebben gehad, het er levend af te brengen, vooral omdat wij zo dicht bij het „vuur” zaten.
J. Feenstra-Visser
Lemmer
Reactie plaatsen
Reacties
Ik woonde op de hogeschans 50 en schuilde in de nacht van 16 op 17 bij de buurman in zijn kelder Daar bevond zich ook een jongetje genaamd Jopie maar zij n echte
Naam bleek te zijn Flip Pach Ik speelde met hem in onze tuin van 1944 tm 1945 Ik beleefde de intocht van de Canadezen en we kregen 4 soldaten te slapen.
N
Dag mijnheer vd Moolen, dank u wel voor uw bericht, wat een tijden waren dat ook hé..vooral voor kinderen..