Bomen, palen en stokken

De mastmakers produceren behalve masten en rondhout voor de zeilen nog allerlei andere ronde, houten artikelen. Er gaan vooral honderden vaarbomen en haakstokken over de toonbank, maar er is nog veel meer.

Aan vissers worden palen verkocht die de netten ophouden, zoals kor- en dwarskuilbomen, essen schepnetstokken en beugel- en jouwstokken. Zij nemen bovendien zogenaamde leitstokken af, primitieve boeien die de positie van het net in zee aangeven, en staken op het land waar ze hun netten overheen hangen om die te drogen of om er de vis uit te pulken. Gerrit de Blauw bijvoorbeeld, aalvisser op de ijzeren aak Noordster (LE 67) en vishandelaar, koopt voor ƒ 3,- 12 meter droogpalen voor zijn kuilnetten, en Arend Poepjes, aak De Morgenster (LE 104), stellingpalen en een beugel voor zijn schepnet.

Aan schippers van tjalken, pramen en bokken zet de fa. Wed. S.J. de Vries slag- en plechtgaarden af, bomen waarmee ze varend de diepte peilen*

Bijv. een slag(g)aard en een pleggaard aan kapitein Schaafsma van de Groningen- Lemmer Stoombootmij., Archief De Vries, debiteuren 1921-1929, 140, folio’s

Ook kapitein Willem Grijpsma, die met passagiers op Amsterdam vaart, heeft een pleggaard nodig. Zijn route voert langs het ondiepe Enkhuizer zand*

Een slaggaard heeft een holletje alsof het met een erg brede guts bewerkt is. De erin geschilderde cijfers blijven zo langer blijven staan. Een slaggaard geeft in voeten aan en een peilstok in halve meters, Carol de Vries, e-mail 9 februari 2005.

De Lemster kapitein Doornspleet koopt een slaggaard, een van 24 voet (6 m. 85); hij laat voor gebruik eerst de strepen en cijfers die de voeten aangeven erop schilderen.

Kapitein Vlig van de sleepboot Veehandel V, een stoomsleper die platte veepramen trekt, komt in juni 1925, aan het begin van de zomer, twee zonnetstokken halen. Hij zet er de zonnetent aan boord mee op.

Een jouw is een driehoekig schepnet waarmee Gauke Bootsma op spiering viste

Klanten op de wal weten de weg naar de mastmakerij eveneens te vinden. Visverwerkende bedrijven kopen houten ramen waar ze de vissen op hangen om ze te roken. Boer Koksma koopt twee hooiharken en boer Alberda een stalschop en een houwerstok. Aan de vrachtrijders Kingma verkoopt Jan Siebold een ponter. Een ponter of ponder (-stok) is een smalle balk die boeren of vervoerders in de lengte over een voer hooi of een dekzeil leggen, waarna ze beide uiteinden met touwen vastmaken om de boel aan te sjorren en bijeen te houden. De houtzagerij van Wed. Sleeswijk neemt een spier, zeven juffers en tientallen paaltjes af om te verzagen. Wagenmaker Wierda verwerft een partij iepenhout voor ƒ 27,- om de bakken of wielen van wagens van te fabriceren.

Verder hebben aannemers heipalen nodig, gemeenten vlaggenmasten en bedrijven reclamemasten*

Archief De Vries, bijv. debiteurenboek 1921-1929, folio 6, 11, 12, 14, 17, 26, 35, 156, 178, 196, 204, 237, 257, 481, 515, 518. Onder de leitstok hangt een steen aan een touw om de stok overeind te houden, Dorleijn (1996), 5-168, 313. De LE 104 (De Halve Maen) is in 1905 in opdracht van A. Poepjes te Joure gebouwd, Huitema (1982), 250.

En aannemer Theunis H. Visser koopt een antennemast van 15 meter, voor 65 cent de meter. Hij maakt er een radiomast van voor op het dak van het bureau van veldwachter Venema. Zeilmaker M.F. de Vries in Lemmer wordt eigenaar van een ellenstok, waarmee hij de maat van stroken zeil en doek kan opnemen.

Oudere heren uit Lemmer komen bij Rinsje voor een wandelstok, mogelijk vervaardigd uit de congostokken van 30 cent die Rinsje in 1900 van Willemsz, Morel & Van Dortsen uit Amsterdam heeft betrokken en die oorspronkelijk uit Afrikaans oerwoud afkomstig zijn. Inwoners van enige welstand kopen ook azijnhout, afkomstig van een dunne mediterrane loofboom, om ze in de woning of de winkel als sierhout te gebruiken*

Archief De Vries, rekeningen 1900, Willemsz. april. Azijn zou een verbastering zijn van het Franse (bois de) chêne, Kloes (1892), 489.

De heer Faber van hotel De Wildeman koopt een hekpaaltje en een der Gebr. de Boer, scheepsbouwers, een gedraaide tafelpoot. Voor een zekere Feithenhof (een tuinder?) zijn twee boomsnoeistokken van 30 voet bestemd. De heer Kools van het Waterschap Grietenijen en Stad Sloten bestelt baggerstokken. En de Gemeentereiniging koopt putsschepstokken voor zijn putjesscheppers, die ook een ratlepelstok goed kunnen gebruiken. (De putlepelstelen zijn drie meter lang. De ratlepelstok zal wel een grapje in het debiteurenboek zijn)*

Archief De Vries, debiteurenboek, folio 231 (1927), 216 (1925, 2 hooiharken kosten ƒ 2.90), 265, (1927), 267 (1925), 479 (1923),100 (1922), 535 (1926) en 196 (1927). Ook in Amsterdam na de oorlog hebben we honderden putlepelstelen aan de gemeente verkocht, Carol de Vries, e-mail 16 juli 2003.

Ten slotte hebben alle klanten, op zee en aan de wal, schoppen en bezems nodig (al dan niet met schroefstok) en dweilstokken*

En stelen voor luiwagens. Het filiaal Amsterdam is zelfs tien ankerluiwagens rijk (Waarom ze zo heetten weet ik niet, maar ankerluiwagens waren de beste en er stond op de onderkant (op de vezels) ook een anker afgebeeld, Carol de Vries, email 10 februari 2005), Archief De Vries, inventarisboek 31 dec. 1924, z.p., (Winkel f. 6516,80), resp. 31 dec. 1924, Filiaal A’dam, Houtmankade 37 z.p., (Transp. f 136,03).

Schotman's Bazar, onder andere in aardewerk, parfum, kunst, meubels en chocola, koopt een ragebolstok en Johannes (van Antje) Visser voor zijn aak De Hoop (LE 12), een stokdweilstok. Een dweil heeft hij zelf al.

Resp. in 1921 en 1926, Archief De Vries, debiteurenboek 1921-1929, folio’s 89 en 156. Een foto van Schotsmans bazar bij de ‘Blokjesbrege’ staat in Post (1993), 9-11. Een stokdweilstok wordt voorzien van een halve kilo dekenstroken (20 x 30 cm) die geprikt zijn op een stokdweilspijker die voorzien is van een grote uitgesmede kop.

Het enige rondhout dat in het archief De Vries ontbreekt is een fierljeppestok.

Vaar- en punterbomen met klauw of toon

Tekening van een vaarboom (Carol de Vries, 2003)

Al die stokken zijn als het om de verkoop gaat bijzaak vergeleken met de vaarbomen en de haakstokken. Daarvan worden er honderden exemplaren per jaar afgezet. Vaar- en punterbomen zijn tussen de 12 en 36 voet lang. Een voet = 28,5 cm.

De lengte van de vaarbomen varieert dus sterk en hangt af van de diepte van het door de schipper te bevaren water en de hoogte van het al dan niet geladen schip.

Niet altijd vermeldt het archief de lengte van de bomen. Vrachtrijder Harrit Kingma koopt in 1924 een punterboom van onbekende lengte voor ƒ 1,65. Voor zijn vrachtwagen met benzinemotor zal die boom niet geweest zijn. Heeft chauffeur Harrit hem voor een van zijn vissende broers gekocht? Ook onderdelen zijn leverbaar. Joh. Vogelzang, kapitein van een der stoomboten op de lijn LemmerAmsterdam, komt in juni 1921 voor 2 Klauwen* op b[oom], ƒ 2,55.

In 1927 zet Jan Siebold maar liefst 523 vaarbomen af. Vooral de even maten zijn in trek: 22 voet (64 stuks), 24 voet (82), 26 voet (93).

In de periode 1921-1927 is de gemiddelde prijs van een lange vaarboom (22 tot 26 voet) bijna ƒ 3,-, maar de prijzen dalen sterk: van gemiddeld ƒ 6,43 in 1921 naar ƒ 2,84 in 1927 

(bronbestand=hout.verk) (N= verkocht aantal 1921-1927)

Haakstokken met of zonder haak

Met een haakstok kan de schipper die aanmeert het schip naar de wal trekken. Bij het wegvaren duwt hij de punt tegen de wal of een dukdalf. Hij kan ook met de bootshaak een lijn, kind of puts die in het water ligt, binnenboord halen*

‘In beide gevallen meestal vanaf de stuurloze kop en zeker als de wind dwars op het schip staat.
De stadsreiniging van Amsterdam heeft van de fa. Wed. S.J. de Vries in de loop der jaren wel een paar duizend haakstokken van 10 en 18 voet voor hun dekschuiten, die zelf geen motor hebben,’ Carol de Vries, e-mail 9 februari 2005.

Een haakstok is korter en dunner dan een vaarboom. Bijzonder is een Haakstok uit eigen boom gemaakt, m/ nw haak  uit 1927, bestemd voor Lykele Poepjes' botter Jonge Jan (LE 27). Uit eigen boom geeft aan dat de visser zelf het hout voor de haakstok heeft geleverd. Dat scheelt hem in de kosten. De sikkelvormige ijzeren bootshaken worden ook los verkocht.

Een paar maal is er sprake van haakstokken met scherp, d.w.z. met bootshaak. In 1927 gaan er 25 haakstokken m/ scherp 16 voet ad 1,70 naar de scheepswerf van Bernhard in Amsterdam. 16 voet oftewel 4,5 meter is een mooie tussenmaat: niet te lang (want hoe korter des te handelbaarder, maar enige lengte is nodig om de wal te kunnen bereiken).

In totaal beloopt de som van in dat jaar verkochte haakstokken 535 stuks, en wel in vijftien verschillende maten (Met een slag om de arm: omdat in de boekhouding haakstok soms afgekort
wordt tot “haak”, is niet altijd duidelijk wat er wordt verkocht.) De goedkoopste is die van 6 voet: 95 cents, de duurste meet 24 voet, hij kost ƒ 2,70.

De meeste aftrek vinden de stokken van 12 voet (108 stuks), 16 voet (84), 18 voet (103) en 20 voet (53). De sluiswachter van de Lemstersluis heeft de langste. Zijn sluisstok is wel 5 meter 70 en kost dan ook meer dan een gewone haakstok: ƒ 3,50. In de periode 1921-1927 is de gemiddelde prijs van de meest gebruikte haakstokken (die van 16 tot 18 voet) ƒ 1,80, maar de prijzen dalen sterk na 1921 (zie grafiek)

De dalende prijzen van haakstokken

Roeiriemen, handspaken en stelen

Tot de met de jaarwisseling 1924-25 getelde voorraad horen elf essen roeiriemen met hilt, (= greep), inkoopwaarde ƒ 32,50. De riemen (10 tot 16 voet) zijn bij voorkeur van essen, maar ook vuren en grenen komen voor. Jan Siebold verkoopt in de twintiger jaren veel riemen aan scheepsbouwers en collega scheepswinkeliers, zoals de fa. Gebr. de Vries in Leeuwarden en Abr. Pais in Harlingen. Ook filiaalhouder De Groot in Stavoren neemt ze in groten getale af.

Vissers hebben roeiriemen nodig voor de vletten vanwaaruit ze fuiken uitzetten of netten schieten. Jan Mulder heeft bij zijn ijzeren aak Jonge Philippus (LE43) zo'n lage bijboot, waar hij in 1927 twee nieuwe vletriemen van 15 voet voor nodig heeft, samen ƒ 7,50. In 1927 verkoopt Jan Siebold 34 riemen. De gemiddelde prijs van een riem in de periode 1921-1927 is ruim drie gulden. Na 1921 dalen de verkoopprijzen, met een tijdelijk herstel in 1926.

Handspaken steekt men in een kaapstander, een soort horizontale lier van hout. Kaapstanders staan op de hellingen van scheepswerven, zolang de eigenaars nog geen ijzeren lieren hebben aangeschaft. Meerdere mannen zijn nodig om de

De spaken rond te duwen. De beste kaapstanderspaken zijn van essen. Ze zijn echter niet altijd betrouwbaar: liggende bij het Gem. Magazijn Rotterdam 30 Esschen Handspaken (afgekeurd).

De grootste koper van de spaken is de rederij Rotterdamsche Lloyd, die in 1927 in totaal vier dozijn handspaken afneemt van 5½ en 6 en 6½ voet. Per stuk kosten ze tussen ƒ 3,00 en ƒ 3,50.

Een dunner soort stokken zijn de stelen van gereedschap en schoonmaakartikelen. Dweilstok- en bezemstelen en de stelen van hamers, bijlen, bezems en schoppen zijn vaak van hickory of essen. Hickory is een houtsoort die ten onzent voornamelijk tot gereedschapstelen en wagenwerk gebezigd wordt (...) en die, wat structuur, uiterlijk aanzien en technische eigenschappen betreft, zeer na verwant schijnt aan esschen- en ijpenhout, doch van eene geheel verschillende boomsoort afkomstig is. Hickory is een Noord-Amerikaanse loofboom met welsmakende noten, iets grooter dan hazelnoten.

In de voorraad van 1924/1925 bevinden zich drie handhamerstelen, vijf voorhamerstelen, acht schopstelen en een hickory-bijlsteel. De meeste andere stelen zijn van het sterke essen. Kapitein Haije Bouwman koopt een essenhouten bezemsteel voor 90 ct. Gezien de prijs moet dat een zware zijn. Bouwman is kapitein van de Lemmer stoomboot Groningen I.

In de inventaris maakt Jan Siebold onderscheid tussen zware, lichte en eigen bezemstelen. In waarde bevindt het eigen product (ƒ 0,20) zich precies tussen de twee ingekochte (ƒ 0,15 en ƒ 0,25). In 1927 worden 167 stelen en stokken (uitgezonderd haakstokken) verkocht, waarvan zo'n honderd voor de visserij.

De vlaggenmast, een fier product

Een specialiteit van de mastmakerij is de vlaggenmast, hoewel er niet veel van worden verkocht. De verkoopboekhouding 1921-1927 vermeldt tien vlaggenstokken, voor een gemiddelde prijs van ƒ 2,23. De vlaggenstokken of -masten zijn vier tot zeven meter lang. De mastmakers maken ze uit dunne sparren. Het schilderen van de vlaggenstokken doen ze meestal zelf, in de mastmakerij. In drukke tijd laten ze het werk over aan de Gebr. A. en W.G Verbeek, schilders te Lemmer.

Zeilmaker Jan de Boer uit Sneek koopt in 1925 een vlagstok voor ƒ 3,– bij De Vries in Lemmer. In 1927 koopt aannemer Theunis Visser een waarschijnlijk langere en volledig afgewerkte stok, die een stuk duurder is:

Goederen Wit geschilderde vlaggestok 8 M met knop 7,00
Knop met schijf op vlaggestok 2,15

Bovenop de stok komt een knop. De schipper heeft een eigen ontwerp voor hoe zijn knop eruit moet zien. Jan Siebold tekent hem na in het verkoopboek, iets tussen een lelie en een vliegtuigje.

Eigen ontwerp van een vlaggenstokknop

In 1921 koopt elektricien A.M. Bosma 3 vlaggenknoppen voor ƒ 2,25. Men mag aannemen dat ze bedoeld zijn voor de vlaggenmasten die de gevel van zijn zaak sieren.

In de periode 1921-1927 worden 35 knoppen verkocht voor een gemiddelde prijs van 30 cent. De prijzen verschillen sterk, afhankelijk van de omvang van de knop en of er een schijf in zit. De prijs die aannemer Hillebrand Visser op 26 augustus 1925 voor een vlagknop betaalt, is verhoudingsgewijs hoog: drie kwartjes. Maar die knop is dan ook verguld!

De meest illustere klant voor een vlaggenstok is Fedde Schurer. De onderwijzer, dichter en gereformeerde 'dissident' komt op 9 juli 1927 bij Jan Siebold langs voor een Vlaggestok m/ knop en lijn voor ƒ 2,50. Hij is op dat moment in dienst bij de christelijke lagere school, maar nog niet openlijk in conflict met het schoolbestuur. Die problemen ontvouwen zich twee jaar later. Het is de vraag of Fedde zijn vlaggenmast voor een bijzondere gelegenheid aanschaft. Een landelijke feestdag komt in juli niet voor. Mogelijk is hij bestemd voor de nieuwe locatie van de christelijke school aan de Langestreek.

Vlaggenmasten (met knop en eventueel standaard) zullen tot in de 21e eeuw goede producten van de fa. Wed. S.J. de Vries blijven. Jan Siebolds kleinzoon Carol de Vries leert in zijn jonge jaren in de mastmakerij Beld & Van der Stouwe in Zwartsluis om vlaggenmasten te maken en te schilderen. Carol zal er honderden in Amsterdam aan de man brengen*

Omdat J. Buit in Zwartsluis, die jarenlang onze rondhout leverancier was, eens een keer een lange levertijd had, ben ik er een week gaan logeren en heb me overdag bezig gehouden met het door een machine (met rondraaiende beitels) duwen van sparren die er als vlaggenstok aan de andere kant uitkwamen. Beurtschipper Visscher uit Genemuiden bracht ze naar de Ruyterkade waarna wij zijn
met de handkar naar het Singel brachten. (Vrij laat pas met een aanhangwagen achter de auto). Ook heb ik eens een paar dagen in Lemmer in de mastmakerij van Van der Neut gewerkt om de 200 huur-vlaggenmasten die we besteld hadden alvast te schilderen,’ Carol de Vries, e-mail 9 februari 2005.

Anno 2001 ligt een rij lange vlaggenmasten op de zolder van zijn huis aan het Singel, als een reuze mikadospel. Om er met zijn tweetjes de oude boekhouding van zijn grootvader en overgrootmoeder weg te kunnen halen, moeten we over de vlaggenmasten heen stappen

Druiven, knikkers, kralen en kloten

In de mastmakerij is het personeel heel wel in staat het hout tot geheel bolvormige producten te bewerken. Behalve knoppen zijn dat ook druiven, knikkers en kloten. Het zijn, zoals Gurbe van Brug vertelt, de krullenjongens die de meeste van deze kleine ronde producten uit een tak hakken en aan de draaibank draaien.

Het draaien en hakken van een druif: Een druif die draaiden we uit een ieperen takje, moesten we 'n gat in boren, dan de scheve kanten afzagen en dat kwam dan op een stempeltje, en dan draaien. Dat was 't eerste wat je leerde.

In 1927 gaan in totaal 116 druiven van de hand. In de periode 1921-1927 worden ten minste 511 druiven verkocht, voor zover de verkoopboekhouding vermeldt. Afnemers zijn vooral werven, maar ook vrachtschippers want ook op vaarbomen steken druiven. De gemiddelde prijs is bijna een stuiver. De druif is het enige product met een soort eenheidsprijs. In 1921 is die 8 cent, in 1923 7 cent en in 1927 steevast een stuiver. Alleen schipper Landmeter uit Gorredijk betaalt minder: voor honderd druiven ƒ 4,50. Dat is dus 10% kwantumkorting. Honderd druiven is erg veel voor een schipper. Heeft Landmeter ook een winkel?

Moderne vlaggemastknop en druif, in 1978 voor de fa. de Vries ontworpen door Hampson Composites Ltd. uit Engeland.

Kralen, ook wel kloten genoemd, zitten als in een snoer aan de rakband vast, die de verbinding vormt tussen grootzeil en mast, zodat dat zeil soepeler langs de mast op en neer glijdt. Een vaste afnemer is zeilmaker M.F. de Vries. In 1927 koopt hij o.a. 80 Esschen Kralen (2.20 uur draaien) voor ƒ 2,80. Ze zijn wellicht bestemd voor het zeil van een tjalk, want een tjalk had altijd kralen om de ra[k]band. Kralen worden ook aan vissers verkocht, maar niet voor hun schuiten. Een visser had nooit geen kralen in de ra[k]banden want die knapten altijd. Door het vele slingeren (Gurbe van Brug). De kraal die visser Teade Wouda (LE 2) in 1927 koopt, maakt onderdeel uit van een pomp die mastmaker Cees Bosma repareert: 'kraal, emmertje zuiger, vet en hennep, 2 uur werkloon CB: f 3,20'.

Grotere hoeveelheden knikkers of kralen en druiven en knoppen kunnen in de twintiger jaren machinaal worden gedraaid. In Rinsjes tijd moet dat nog handmatig. Wanneer het druk is, besteedt ze dan ook een deel van de productie uit. In het voorjaar van 1899 vervaardigt G. IJ. Schilstra, mast- blok- en pompmaker uit Terherne, 500 druiven voor ƒ 9,00 en 1000 koralen, zoals ze dan ook wel heten, voor ƒ 9,00.

Wed. Oppedijk levert houtwaren aan het filiaal in Heeg van Mej. Wed. S. de Vries, Mastmakerij

Recht hout

De mastmakerij verkoopt zo voornamelijk rondhout en ... rond hout. Maar niet alleen. Kapitein Rienksma van de Lemmer II, een stoomboot op Amsterdam van de Groningen-Lemmer-Stoombootmaatschappij, koopt in 1922, 1923 en 1926 iepen of vuren wrijfhouten, die hij langs de huid van het stoomschip laat hangen. Het zijn planken aan de buitenzijde van een schip opgehangen of bevestigd om de scheepshuid te beschermen bij contacten met andere schepen, de kademuren enz.. Wrijfhout dient dus als een dun stootkussen. Het iepen, een product van eigen bodem, goedkoper dan grenen, is zeer geschikt als wrijfhout daar het een vrij hard en zeer taai hout is en groote weerstand tegen splijting biedt. Alle grote stoombootkapiteins die klant zijn, komen wrijfhouten op de Polderdijk halen. In 1927 worden er 64 van afgezet:

Zo is er meer vierkant hout. O.J. van der Baan in Drachten haalt drie nieuwe slagersblokken bij Wed. S.J. de Vries. Dat zijn de massieve houten tafels waarop het vlees ligt dat slagers met harde klappen staan te bewerken. Kapitein Hartsuiker van de Maatschappij Texaco koopt een kist van ƒ 30,- voor in zijn kajuit. Met voor ƒ 3,50 ijzerwerk erop moet dat een fraaie scheepskist zijn.

Obbe Meerding, eigenaar van een automobiel- en motorhandel op de Nieuwburen, is op 1 juli 1925 bezig een trekker te repareren en heeft daar tractorhout voor nodig, mogelijk om voor de wielen te kunnen leggen. Ook dat is in voorraad op de Polderdijk. En zeilmaker Metten de Vries krijgt voor zijn huis een nieuw tuinhek met twee paaltjes, waarvan de ene uit zijn eigen oude paal gezaagd is en de andere uit een nieuw Amerikaans grenen stammetje, met plankje erbovenop.

Het filiaal Amsterdam zit ook nog met partijtjes resthout opgescheept van Amerikaans grenen, iepen en essen:

Er liggen of staan in de mastmakerij en het magazijntje in Lemmer nog mestschotten, grote iepen delen, gekantrechte vuren achterplanken, keggen om het dekzeil over de luiken vast te zetten, een partij iepen kophout en een dubbele vokkestokklos. De duurste planken zijn van eiken of beuken. Het eiken is afkomstig uit Rusland of Duitsland: Het Russische of zogenoemde Noordsche eikenhout is fijner dan het Rijnsche.

Het inlandsche eiken is goed van hoedanigheid maar warrig, grof en weinig voor handen (Kloes). De meeste eiken in Nederland zijn al geveld, o.a. ten behoeve van de bouw van scheepsrompen. Maar een enkele houthandelaar, zoals Wicherson & Zn. uit Steenwijk, specialiseert zich in de handel in inlandsch hout. Vandaar de naam van zijn stoomzagerij: De Eikel. Rinsje haalt bij hem wat eikenhout.

Aan de schippers Touwen en Schuitema levert Jan Siebold in 1924 een nagelbank, elk voor ƒ 4,50. Een nagelbank staat naast de mast op het dek en is voorzien van opstaande houten pennen, de korvijnagels, waar een touw op te beleggen is. Zo'n houten pen is behoorlijk zwaar. In 'Op Hoop van Zegen' van Herman Heijermans slaat Geert zijn kwartiermeester met een korvijnagel buiten westen

Aan weerszijden van de mast een nagelbalk. Aan de opstaande pennen, de korvijnagels, zijn een los touw, de zeilval en (rechts) de vlaggenlijn belegd. (Wie heden ten dage de mastmakerij van Van der Neut in Lemmer bezoekt, ziet de fraai gevormde nagels in de etalage liggen)

Het meest bijzondere hout dat Jan Siebold in voorraad heeft, is een brok barnsteen van 2 kilo (inkoopwaarde ƒ 2,50), een van een voorwereldlijke dennensoort afkomstige, fossiele, doorschijnende, gele tot goudbruine, harde hars, vooral in en bij de Oostzee gevonden, ook ambersteen genoemd, gebruikt tot het vervaardigen van halskralen, oorsieraden, reukflesjes, sigarenpijpjes, enz.

Al wat rest zijn spaanders

Het werk van de mast- en blokmakers levert een handig bijproduct op. Waar gehakt wordt, vallen immers spaanders, en manden en karren vol spanen worden twee, drie keer per week naar de Centrale Bakkerij in Lemmer gebracht, waar ze de broodovens ingaan. Evenzo neemt zeilmaker M.F. de Vries korven kapspanen af. Voor zijn taanketel? De inhoud van de karren vol houtkrullen (draaimot) die naar de firma's Joh. de Jager en Poppe de Rook worden geduwd, zal als brandstof dienen voor het roken van vis in hun bokking-hangen.

Voor de ovens van de bakkers in Lemmer zijn die spanen hoogstens aanmaakhout. Hun normale brandstof wordt gevormd door takken, die vrachtschippers uit Gaasterland aanvoeren. Liggend in de Luts, een sloot bekend van de Elfstedentocht, laden zij hun tjalk vol met takkenbossen uit de wouden in de omgeving. Ze vervoeren die naar bakkers in de hele Zuidwesthoek en verder. De fa. Wed. S.J. de Vries & Zn. heeft tenslotte nog een bestemming voor zijn bedrijfsafval: de fa. Wed. J. Huisman in Zwartsluis, een snipperfabriek.

Divers hout in de mastmakerij van Van der Neut

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.