Conclusies
Van mast tot muts.
Rinsje de Vries leverde alles wat een schipper nodig had, van mast tot muts. Er is geen onderdeel van een zeilschip te noemen dat niet in de boeken voorkwam.
Een breed en rommelig assortiment heeft ook de winkel van De Vries’ opvolger Van der Neut
In de periode dat de weduwe het bewind voerde, waren de producten van de mast- en blokmakerij de hoofdzaak. Het maken van rondhout was de kernactiviteit.
Doelgroep waren in eerste instantie de schippers van tjalken, aken en botters uit de drie noordelijke provincies en de havens van de Zuiderzee.
De grenen en vuren masten, gaffels en boegsprieten die haar personeel vervaardigde, waren de prachtige producten van oude Nederlandse tradities waar een groot vakmanschap aan te pas kwam. Hetzelfde geldt voor de met ijzer beslagen essenhouten blokken met pokhouten schijven. Rinsjes blokmaker Gurbe van Brug sprak tijdens het interview met trots over zijn ambacht en zijn bedrijf.
Het belang van het rondhout voor Rinsjes bedrijf is goed zichtbaar in het diagram van de inkoop in de jaren dat zij aan de leiding stond: 1890-1905:
Vat men stammen, masten, bomen, stokken, palen, planken etc. als één groep op, dan vormde die gemiddeld 27% van de inkoop en vermoedelijk ruim de helft van de verkoop. Een goede tweede was touw. Vooral aan de vooravond van de oprichting van de touwwinkel sloeg Rinsje een forse voorraad in. Ze koesterde hoge verwachtingen van de afzet van trossen en lijnen.
Verschuiving.
Maar binnen het gehele verkooppakket begon zich een verschuiving af te tekenen.
Als men de inkoop als indicatie voor de verkoop mag nemen, verkocht weduwe De Vries ijzeren laadbomen naast grenen, motorolie naast harpuis, staaldraad naast touw en modern Amerikaanse katoen naast het oude Hollandse hennepdoek.
Dit illustreert dat de scheepvaart zich in een overgangssituatie bevond en dat de weduwe haar verkoopassortiment daaraan aanpaste. Naarmate de op stoom of olie varende, en de van ijzer gebouwde schepen in aantal toenamen, kocht ze meer ijzerwaren, staaldraad en roestkrabbers in.
IJzerwaren en staaldraad veroverden geleidelijk terrein op de traditionele producten van hout en touw.De eerste klinknagels verschenen in 1898: 6000 stuks van M. Haga’s magazijn in Sneek. De eerste 25 liter motorolie bereikte de weduwe in 1899: van Geert Bakker uit Rotterdam.
Maar hier geldt een relativering. De vertrouwde producten voor de zeilvaart bleven het betrekkelijk goed doen. Dat was zelfs nog in de twintiger jaren het geval toen de ijzeren stoom- en motorboten de zeilboten uit het water begonnen te varen. Touw en hout wisten zich op zeker niveau te handhaven.
In de inleiding heb ik als hypothese geformuleerd dat de traditionele zeilartikelen zouden lijden onder de opkomst van de stoom- en motorvaart en de ijzeren scheepsbouw. Dat blijkt dus maar in beperkte mate het geval. Zelfs het vertrouwde henneptouw kon zich, na een aanvankelijk sterke toename van de goedkopere koloniale vezels (kokos, manilla en sisal), herstellen en na 1924 met een verminderd aandeel handhaven.
Een verklaring hiervoor is dat de traditionele materialen thuishoorden in het pakket van een bedrijf dat zich met succes in de traditionele zeilvaart specialiseerde. De fa. De Vries heeft onder leiding van Rinsje en haar zoon voldoende marktaandeel weten te veroveren en behouden om het ook in de tijd van kolen en staal uit te kunnen zingen.
Een ondernemende vrouw.
Eerder heb ik de vraag gesteld: in hoeverre had een weduwe die in het Nederland van de 19e eeuw aan het hoofd van een onderneming stond, invloed op de groei en winstgevendheid van het bedrijf?
Met andere woorden bepaalde zij het langetermijnbeleid of was zij veeleer, zoals bijvoorbeeld weduwe Van Nelle, slechts een overgangsfiguur tussen haar voorganger, de overleden echtgenoot, en haar opvolger, meestal de oudste zoon? Het archief biedt (als een van de weinige in Nederland!) voldoende materiaal om deze vraag in het geval van weduwe De Vries te beantwoorden.
Toen Rinsje de Vries-Ages in 1889 aan het roer kwam, had ze het tij mee. Het eind van de negentiende eeuw kende een opbloeiende conjunctuur, waar de aan de visserij en scheepvaart gelieerde industrie van profiteerde (De Friese binnenvaart trekt aan na een absoluut dieptepunt in 1894, Jansma (2001), 99. Vgl. bijvoorbeeld Smit (1990), 56-57.) Tegen de eeuwwisseling waren er zoveel orders dat verschillende leveranciers niet konden leveren, daar het bij ons zo verbazend druk is. Rinsje zelf had zoveel werk dat ze een aantal opdrachten (blokken, pompen) moest uitbesteden.
Tot 1904 groeide het aantal scheepvaartbewegingen op de Friese wateren. Van 1890 tot 1902 groeide ook de Zuiderzeevisserij in Lemmer, en zelfs explosief. Het aantal schuiten en de gemiddelde vangsten namen sterk toe. Men mag aannemen dat de toeleveringsbedrijven zoals mastmakerijen met de visserij- en scheepvaartbranche meegroeiden.
Maar een gunstige economie is geen garantie voor winst. Rinsje moest de masten blokmakerij binnen een concurrerende markt doen groeien. Daar was initiatief voor nodig. En initiatiefrijk was ze, zoals blijkt uit twee grote aankopen. Ze kocht (met onopgehelderde bedoelingen) een lijnbaan met schiphuis in Woudsend.
En ze gaf aannemer Hillebrand Visser opdracht tot de bouw van nieuwe bedrijfspanden en een woning aan de Polderdijk. Vooral dit laatste, de verplaatsing en uitbreiding van het bedrijf, toont hoe ondernemend ze was. De bouw van een eigen smederij en de indienstneming van een eigen smid betekenden dat ze goedkoper masten en blokken kon beslaan. Voordien moest ze een beroep doen op wel vijf verschillende Lemster smeden, plus nog een paar van elders.
Initiatiefrijk.
Haar keus voor de Polderdijk was een strategische. Er was daar meer plaats voor schepen om af te meren dan in het centrum van het dorp. Bovendien groeide er langs de Rien met enkele aanverwante bedrijven een soort ‘servicestraat’ voor de zeil- en stoomvaart, waar de mast- en blokmakerij goed in paste. In het volgende deel worden deze aan de scheepvaart gelieerde bedrijven aan de Polderdijk onder de titel ‘De Samenwerking’ besproken.
Een interessant onderdeel van Rinsjes nieuw onroerend goed was de ‘touwwinkel’, in feite een compleet uitgeruste tagrijn. Met alle soorten touw en staaldraad op de spoelen en de schappen vol met verf, bindgarens en ijzerwaren schiep ze de mogelijkheid de varende klanten op bijna al hun materiële wensen te bedienen.
Dit verbrede assortiment was niet helemaal nieuw. De weduwe handelde in de jaren voor de bouw van de winkel ook al in touw, verf, enz., maar dat was op kleinere schaal. Vormden de niet-houten producten in 1899 64% van de inkoop, in 1906, met de touwwinkel, liep dat op naar 75%.
Dankzij de verruiming van het assortiment kon de weduwe zich nu beter richten op de locale nijverheid, de aannemers en de middenstand. Zoals in het volgende deel zal blijken, zou haar zoon op deze ingeslagen weg voortgaan en praktisch de hele bevolking van Lemmer tot zijn klantenkring kunnen rekenen.
Organisator en coördinator.
Een volgende nieuwe activiteit van het bedrijf was de bundeling van diverse werkzaamheden die vroeger gescheiden plaatsvonden: de scheepstuigerij. Ook hiervan is het niet zeker maar wel aannemelijk dat Rinsje de initiator was en niet haar echtgenoot of diens vader. Zij beperkten zich toch vooral tot het maken van rondhout, blokken en pompen, want alleen daarvoor waren ze gepatenteerd.
Voor de uitvoerende taken van het tuigen schiep Rinsje een nieuwe functie: de tuiger. De aard van haar eigen werk veranderde in die zin dat ze nu veel overleg moest gaan voeren met scheepswerven, waar het tuigen plaatsvond, de schipper of eigenaar en allerlei leveranciers. Waarschijnlijk zonder schriftelijk contract ging ze verschillende driehoeksrelaties aan met een scheepsbouwer en de belangrijkste leverancier.
Namen die in die driehoek vaak terugkeren zijn die van weduwe Boot in Woubrugge, Bodewes in Hoogezand en Ribbens in Bergen op Zoom. Waarschijnlijk ging het initiatief steeds vaker van de scheepsbouwers uit.
Zij nodigden Rinsje uit om het complete tuig voor een nieuw te bouwen schip te verzorgen. Voor een aangenomen som ging ze dan aan de slag, als de spin in het web van het project. Coördineren kon ze als de beste.
De weduwe breidde het bedrijf niet alleen inhoudelijk maar ook geografisch uit, niet alleen met nieuwe producten en taken, ook met nieuwe filialen. De geboorte van de oudste dochter, het filiaal in Heeg, was haar werk.
Mogelijk kan ook een van de andere ‘filialen’ (of beter gezegd: vaste doorverkopers), die in Hoogeveen, Harlingen of Staveren, aan haar worden toegeschreven. Maar het is waarschijnlijker dat haar zoon deze contacten heeft gelegd.
Het belang van de filialen moet overigens niet overschat worden. Ze droegen, afgezien van dat in Amsterdam, in beperkte mate aan het bedrijfsresultaat bij.
Goed geïnformeerd.
Voor een beoordeling van de stijl van zakendoen van de weduwe is men aangewezen op de inkooprekeningen en enkele brieven. Meer is er niet. Daar kan men uit opmaken dat Rinsje ijzer, ankers, touw en staaldraad bij veel verschillende leveranciers vandaan haalde. Touw betrok ze maar liefst bij achttien verschillende touwslagers en groothandelaars. Ze liet zich goed informeren, vroeg prijscouranten aan, schakelde agenten in.
De leveranciers op wie haar keus viel, waren uit bijna alle provincies afkomstig.
Verdeelt men de waarde van de ingekochte artikelen naar herkomst dan staat Friesland (incl. Lemmer) met 34% aan de top. Maar meer dan de helft van de leveranties komt van buiten de vier noordelijke provincies (zie diagram). Rinsje keek dus verder dan haar neus lang was. Steeds verder eigenlijk.
Want binnen de verdeling van de inkoop per regio traden er verschuivingen tussen de jaren voor en na de eeuwwisseling op. Terwijl de regio’s midden- en Oost-Groningen, de kop van Overijssel en Rotterdam e.o. bleven hangen of wat terugvielen, rukte het grote industrie- en handelscentrum Amsterdam-Zaanstreek op.
De leveranciers uit Lemmer verloren terrein (zie diagram ‘inkoop Lemmer en Amsterdam’) terwijl die uit de rest van Friesland hun positie behielden: ook daar kwamen de industrie en handel opzetten.
Diagram op basis van Archief De Vries, rekeningen 1899, 1902 en 1903. In de
regio Amsterdam e.o./Zaanstreek zijn alle plaatsen meegeteld binnen de cirkel
Wormerveer-Sloten-Aalsmeer-Weesp-Nieuwendam. De afname van Lemster leveranciers
verandert overigens na 1909 in een toename.
Uit binnen- en buitenland.
De weduwe schroomde niet om (half-) fabrikaten uit de Belgische en Engelse industriegebieden te importeren. Ook van de kwaliteit van deze buitenlandse producten en prijzen stelde ze zich op de hoogte door middel van handelsagenten en prijscouranten. In de jaren van haar regie vormde de import 5% tot 13% van de ingekochte artikelen. Onder de regie van Jan Siebold liep dat (na een aanvankelijk stijging tot in 1909) terug naar minder dan 1% in 1927, al moet daarbij worden verteld dat Jan Siebold inmiddels voor veel meer producten bij de Nederlandse industrie terecht kon, die zich sterk aan het ontwikkelen was.
Een buitenlandse wissel maakte een lange reis naar Lemmer. Deze, afkomstig van een verffabrikant uit het Duitse Krefeld, is afgestempeld door bankiers en kassiers uit Krefeld, Amsterdam en Sneek (Mispelblom Beyer)
Rinsjes belangrijkste leveranciers van over de grens waren de Vlaamse touwslagers Vermeire en Vertongen-Goens en de Engelse ijzer- en staalgiganten William Griffin en Craven & Speeding. Van hen nam ze honderden kilo’s hennepen manillatouw, ankers, kettingen en staaldraad af.
Import: met Engeland deed Rinsje de meeste zaken
De grote hoeveelheid trossen, staalkabels en kettingen die Rinsje nodig had, en de grote waarde van de ankers maakten de import het overwegen waard. Vormde het aantal van haar aankopen bij buitenlandse leveranciers in 1902 maar 4,9% van het totaal aantal aankopen in dat jaar, de waarde daarvan in guldens bedroeg 14% van haar totale inkoop*
* Percentages op basis van Archief De Vries, rekeningen 1902. Als het hier over import gaat, betreft het alleen goederen die door de weduwe zelf direct zijn geimporteerd. De import van haar leveranciers is buiten beschouwing gelaten. Die is onbekend. Wel kwam praktisch al het hout uit Noord-Europa.
Dit laat zien dat De Vries inderdaad voor grote bedragen tegelijk bestelde. En de verschillen in prijs en kwaliteit waren kennelijk interessant genoeg om haar naar Hamburg, Halle, Hamme of London of de vertegenwoordiger in Rotterdam te doen telegraferen en de extra vrachtkosten en lange levertijd voor lief te nemen.
Traag van betalen.
Zoals een goed 'zakenman' pleegt te doen, maakte Rinsje onderscheid in de betaaltermijnen van haar crediteuren. De eigenaren van kleine bedrijven, zoals de dorpssmederij, de concurrent-mastmakerij, de aanvaarzakkenfabrikantjes uit de kop van Overijssel en een bescheiden tagrijn uit Harlingen moesten soms maanden op hun centjes wachten: u zou de schipper geld meegeven en dat is natuurlijk niet gebeurd want ik ken het zo noodig gebruiken.
De grote werven, grofsmederijen machinefabrieken, rederijen en de houthandel kregen hun geld meestal binnen de gestelde termijn. Zij vroegen er ook eerder om en beschikten over meer machtsmiddelen om indien nodig mee te dreigen. Soms wachtte de weduwe wel wat lang met betalen. Dit is toch wel wat erg, schreef een Amsterdamse ijzerhandelaar. En Ribbens uit Bergen op Zoom: nu kan alles opgeruimt worden, het bleef anders duren.
En graag met korting.
Opmerkelijk is verder het actieve op kostenbesparing gerichte beleid dat Rinsje nastreefde. Ze deed verschillende pogingen, met name in 1899, om haar leveranciers tot prijsverlaging aan te moedigen. Per brief en briefkaart vroeg ze expliciet om kortingen aan het handelshuis A. Zwanenburg te Amsterdam, de touwhandelaren Ribbens en De Voogd, de ijzerhandelaren R.S. Stokvis & Zonen te Rotterdam en A. Rekker te Rijperkerk, de glaswinkel van Houwink in Sneek en de lantaarnleverancier Hartelust uit Leeuwarden.
Ze had daar succes mee. Hoewel de prijzen van sommige grondstoffen stegen, werden de meeste van haar verzoeken in enigerlei vorm ingewilligd. Dit succes dankte ze aan haar eigen inzet: wil je korting krijgen, dan zul je erom moeten vragen!
Omgekeerd werd ze zelf soms ook gedwongen het door haar mannen gemaakte tuig scherp te prijzen. In de aangenomen som van twee complete masten, laadbomen en een boegspriet voor de fa. H. Schouten moest ze kortingen van samen 12% op haar prijsopgaaf toestaan. Maar de grote scheepsbouwer in Muiden was dan ook een aantrekkelijke klant.
Op de centen.
Over Rinsjes persoon biedt het archief nauwelijks informatie. Het beeld dat in de familie van haar bestaat of heeft bestaan, kan meestal niet worden bevestigd of weersproken. Alleen de opvatting dat ze 'op de centen' was, blijkt ook uit de correspondentie en de boekhouding in het archief. Bijvoorbeeld uit de vele sommetjes die ze op de nota’s van leveranciers maakte om hun optelling na te rekenen.
Vanuit het oogpunt van ondernemen was haar zuinigheid verstandig beleid. Het verhaal dat ze geen domineesdochter als schoondochter wenste omdat die geen centen meebracht, ligt in het verlengde van haar zuinige bedrijfsvoering. Maar voor conclusies over Rinsjes houding jegens haar schoondochter biedt het archief geen aanknopingspunt. Er is alleen een bruiloftsfoto om naar te kijken.
Voor het op peil houden van de voorzieningen in de werkplaats smeet de weduwe evenmin met geld. Haar 'knechts' schuurden het ruwe hout met een glasscherf, terwijl er wel schuurpapier aanwezig was: dat lag in de winkel op klanten te wachten. Of de lonen die Rinsje uitbetaalde aan de zuinige kant waren, valt niet te zeggen.
Er zijn alleen loonboekjes uit de tijd dat haar zoon het roer in handen had. Wel heeft het er alle schijn van dat ze, in de goede zin van het woord, zuinig met haar mensen omsprong. Het personeel bleef de weduwe op één uitzondering na trouw en placht haar, wellicht met enige tederheid, de oud frou te noemen.
Die ene uitzondering was de meesterknecht (later tuiger genoemd) die niet lang na Siebolts fatale avontuur in het ijs, het veld moest ruimen. In de familie gaat het verhaal dat hij de weduwe een aanzoek had gedaan in de hoop met haar hand haar hele handel te kunnen veroveren. Rinsje zou hem vervolgens de bons hebben gegeven. Het archief zwijgt over deze affaire.
Assertief en alleen.
In Rinsjes leven als weduwe verscheen geen nieuwe partner meer. De meeste regelmatige contacten die ze met mannen had, waren zakelijk van aard, zoals met Ribbens uit Bergen op Zoom en Smeding uit Enkhuizen. Misschien kan men de talrijke kattebelletjes van de kompasmaker uit de haringstad opvatten als een poging om bij Rinsje over de drempel te geraken. Zij was immers een zeer goede partij. Hoe dan ook, hij kreeg het lid op de neus, telkens wanneer hij bij de weduwe over de zoveelste tegenvallende kompasregulering klaagde. Zijn verzoeken tot financiële tegemoetkoming zag de weduwe begrijpelijkerwijs als een zwaktebod. Ze reageerde steeds stug en rationeel: pas als u de afspraken nakomt, betaal ik het overeengekomen bedrag; en niet meer dan dat.
Men kan de mastmaakster zeker assertief noemen. Of ze een harde tante was, valt niet met zekerheid te zeggen. Dat ze moedig was, daar is geen twijfel aan. Ze was een zeer succesvolle vrouw in een wereld vol mannen, die haar consequent met ‘Mijnheer!’ aanspraken.
In die mannenwereld was plaats voor 28 vrouwelijke ondernemers, van wie er maar vijf actief waren in de tijd dat Rinsje de mastmakerij leidde. Dat wil zeggen dat slechts 1% van de leveranciersbedrijven en 2,1% van de afnemende bedrijven door een vrouw (meestal een weduwe) werd geleid. Hieronder de volledige lijst:
Bedrijfsleidsters en andere vrouwen met wie de fa. Wed. S.J. de Vries & Zoon zaken deed.
Rinsje Ages, was een van de meest succesvolle bedrijfsleiders van Friesland. Na de vroegtijdige dood van haar man is ze als vrouw alleen verder gevaren. En op de gunstige golfslag van de conjunctuur heeft ze haar bedrijf groot gemaakt.
Reactie plaatsen
Reacties