Het Personeel
Het personeel
De firma Wed. S.J. de Vries in Lemmer is een middelgroot bedrijf met acht tot twaalf man personeel*
* In Amsterdam, na de verhuizing, zal Jan Siebold een stuk of drie man personeel hebben, Van der Horst (1982), 24.
Deze knechts, zoals ze dan heten, zijn degenen die het productiewerk verrichten. Ze verwerken het ruwe hout tot masten, bomen, palen, stokken, knoppen en blokken. Ze werken voornamelijk in de werkplaats, een schuur van 23 meter lang en 8 meter breed, en de smederij. Verder staat er achter het kantoor een pakhuisje waar o.a. een oude schrijfmachine, een grote bijl en een octant worden bewaard.
Loonboekje 1920
Naast de mastmakerij staat de smederij. Binnen is er een smeedoven met een grote blaasbalg. Ergens in de smederij is er nog een klein ijzerhok. (Voorraad 1 januari 1927: Yzer in ijzerhok geschat op ƒ 332,50). Winkelpersoneel komt niet in de administratie voor. Men mag aannemen dat de eigenaar of een van de familieleden achter de toonbank staat. Van het kantoorpersoneel is alleen Hylke Boersma bekend, de boekhouder. Na diens promotie in 1921 tot filiaalhouder in Amsterdam doet de baas, zijn broer of zijn zoon in Lemmer de boekhouding.
Van eigen knechts gemaakt
De mast- en blokmakers staat een scala aan gereedschap en machines ten dienste, waarvan een deel machinaal wordt aangedreven. Achter in de schuur bevindt zich een groot machinaal drijfwerk dat allerlei draai- en hijswerk en een transportband in beweging kan zetten en dat werkt op stoom. Er is ook een kleinere machine die op gas loopt en motor wordt genoemd (Reperatie Motor 4,50). Het volledige 'machinepark' van 1927 staat in de inventaris van de mastmakerij als volgt beschreven:
De mannen werken niet alleen binnen. Het plaatsen van masten en het optuigen gebeurt buiten, op het schip dat onderhanden is en dat meestal voor de deur aan de kade ligt. Een enkele keer besteedt Rinsje of Jan Siebold een of twee knechten uit voor een klus bij een klant. Op 12 juli 1924 betalen de Gebr. Koenraad en Sietze van der Wal, timmerlieden en aannemers in Lemmer, ƒ 16,- voor zaagloon*
* Archief De Vries, debiteurenboek 1921-1929, folio 44. In 1926 verandert de firmanaam Gebr. v.d. Wal in Fa. Gebr. van der Wal & de Jong, Lemmer, Timmerlieden en aannemers; de nieuwe partner is Gooitzen de Jong, adres: End, RAF-Handelsreg., inv. 7732.
Uit drie loonboekjes en een kasboekje kennen we de meeste namen van het personeel in 1913 en in de tweede helft van de twintiger jaren*
* In de lijst zijn de jongensnamen gecursiveerd en zijn zeer tijdelijke krachten als Hendrik Hoogenterp niet opgenomen, Archief De Vries, Kasboek 1913, 3 en 17 feb., loonboekjes 1920, 1926, 1927 en Archief De Vries , correspondentie 1950, De Vries aan Van Brug, getypt, in doorslag.
Over sommige van deze personen en hun functies is meer te vertellen.
De tuiger
De tuiger is een knecht die iets meer kan dan de anderen. Hij is verantwoordelijk voor het tuigen (optuigen) van het schip: het plaatsen van de mast, de bevestiging van de stagen aan de mastband en puttings, het inscheren van de lijnen en het voorzien van de schoten en vallen van blokken. Hij kent alle knopen en maakt betrouwbare splitsen. Als een soort meesterknecht is de tuiger nauwer dan de andere personeelsleden bij de familie betrokken.
Als Jan Siebold op reis gaat, neemt hij meestal twee mensen mee: zijn dochter Rinsje om te koken, want hij wou niet zonder zijn hapje, en de tuiger om de rol van bootsman te vervullen. Zo zijn we een keer in Kampen geweest. Er was ook nog een gast mee. Dat was voor de afsluiting [van de Zuiderzee] en de kades van Kampen liepen bij hoog water onder. We gingen 's avonds de wal op en toen we terugkwamen konden we niet meer aan boord komen. De tuiger heeft toen zijn broek opgestroopt en ons één voor één aan boord gedragen.
Het is de uit Heeg afkomstige Huite Zijlstra die deze functie van tuiger (en Christofoor in een persoon) vervult. Dat blijkt uit zijn loon: in 1927 ontvangt hij twee kwartjes tot een gulden meer dan de andere knechten*
* De tuiger verdient in die tijd een gulden meer dan de andere knechten,= Siebold de Vries in Van der Horst (1982), 24. Volgens Henny Kingma (vraaggesprek 6 januari 2005) komt Huite uit Heeg. Hij woont wellicht bij de familie de Vries in, want er is een Zijlstra die aan Rinsje voor een half jaar f 160.- huur betaalt, Archief De Vries, debiteurenboek 1921-1929, folio 550 (1924).
In de verkoop van dat jaar worden 6½ uur werkloon opgevoerd voor Tuigen – HZ voor aanzetten leer om stoottros. De tuiger is onmisbaar voor de firma Wed. S.J. de Vries, ook wanneer het bedrijf naar Amsterdam gaat verhuizen. Huite gaat dan mee. (In 1926 mag hij al een weekje in de hoofdstad gaan kijken)
J.S. de Vries
De JS de Vries in 1920 zal de jonge Jan Siebold, zoon van Jan Siebold, zijn. Hij is dan 17 jaar en bij de mastmakers in de leer om later goed beslagen ten ijs de zaak in te gaan. (Het zal tot zijn vaders teleurstelling anders lopen. Hij zal Lemmer verlaten, directeur van een automobielbedrijf worden; als autoliefhebber rijdt hij meermaals de tulpenrally)
S. de Vries
De S. de Vries die in 1926 en 1927 op de loonlijst figureert en 2½ dag per week meewerkt, is ongetwijfeld Jan Siebolds zoon Siebold, die in 1908 wordt geboren. Als hij na de ULO in Sneek bij zijn vader op kantoor komt, neemt hij de plaats in van boekhouder Hylke Boersma, die dan wordt ontslagen. De jonge Siebold verdient in die leerjaren hetzelfde loon als de ander jongens: ƒ 0,42½ cent per uur. Deze Siebold, die het bedrijf in Amsterdam zal voortzetten, is de vader van Carol.
Hendrik Haagsma
Hendrik Haagsma is waarschijnlijk dezelfde persoon als de timmerman en klusjesman die door Rinsje in het begin van de eeuw regelmatig in wordt gehuurd. Haagsma is handig. Hij zet windhaakjes aan ramen, repareert stoelen en knutselt kompasschuifbakjes in elkaar. Hij was het die in 1900 enkele malen de schoorsteen veegt, 2 uren = 0,3. Ook haalt hij een kruiwagen zand voor een kwartje. Twee jaar later helpt hij met laden en lossen en sjouwen, tegen hetzelfde uurloon van 17 cent* Haagsma verwerft al doende een vaste plaats in de mastmakerij
* Archief De Vries, rekeningen 1900, Haagsma, halfjaarrek. jun.-dec., resp. rekeningen 1902, Haagsma 29 maart (kwartaalrek.). Na het eerste kwartaal van 1902 komt Haagsma niet meer in de inkoop voor. Mogelijk treedt hij per 1-4-1902 in dienst.
Taeke Bijlsma
Taeke Bijlsma werkt niet alleen voor Jan Siebold, maar staat een tijd lang ook bij diens broer Jentje in Kiel-Holthenau in de mastmakerij. Op 22 oktober 1907 zendt hij een ansichtkaart naar zijn dochter Fokje Bijlsma: 3 uur aangekomen te Hamburg, 4 uur vertrekken wij naar Kiel, alles wel, gegroet T.B.*
* De Vries (2003), 16; Fokje Bijlsma, geboren 7 maart 1887, is een dochter van Taeke Bijlsma en Hiltje Schotsman, RAF-Geboortereg. Lemsterland, 1887, akte 44.
De dienstbetrekking van Taeke in de Kieler haven duurt niet lang, mogelijk maar enige maanden. Blijkens de verderop afgedrukte foto van het personeel uit 1913 (of eerder) is Teake Bijlsma in ieder geval dan weer in de mastmakerij op de Polderdijk teruggekeerd. Teake is behalve mast- ook blokmaker. Hij overlijdt in 1913*
* RAF-Overlijdensreg., Lemsterland 1913, Taeke Bijlsma, overleden 25 februari, oud 54 jaar, gehuwd, akte nr. 19.
De krullenjongens
De cursief gedrukte namen in bovenstaand schema zijn die van de krullenjongens, jongens vanaf een jaar of twaalf die eerst voor een habbekrats op proef in dienst komen en, als ze bevallen, vanaf hun achttiende knecht worden. Als je op zo'n bedrijf kwam, moesten we eerst het gereedschap leren. Dan moesten we zorgen dat als de meesterknecht aan 't werk was, dat we 't gereedschap bij 'm hadden.
De krullenjongen assisteert ook andere knechten. Hij draait de slijpsteen wanneer een knecht een bijl, schaaf of guts moet scherpen. Zijn eerste zelfstandige productiewerk is het draaien van druiven (peervormige houten knoppen) aan de draaibank* Het is eenvoudig werk. Zelfs als het misgaat, is er weinig verloren: een druif kost een stuiver.
* Ik moest de slijpsteen draaien en als er tijd over was, druiven maken>, Archief Zuiderzeemuseum, Vroom, Vraaggesprek met de heer van Brug.
Tussen de middag haalt de krullenjongen koffie bij de vrouwen van de mastmakers. Dan loopt hij met aan elke hand drie, vier geëmailleerde keteltjes, het soort waarbij het hengsel aan de tuit zit, naar de huizen van de vrouwen, die elk de koffie al gezet hebben. Met de volle kannetjes, en een stuk koek in krantenpapier onder zijn arm, loopt hij weer terug naar de Polderdijk om zijn volwassen collega's in te schenken.
Niet elke jongen is geschikt als mastmaker. Jan Siebold heeft daar goed het oog op. Mijn vader zei wel eens: Als ik een nieuwe krullenjongen iets opdroeg en hij zei: "Ik weet niet hoe dat moet, dan werd het nooit wat. Maar als hij antwoordde: Ik zal het proberen, baas, dan werd het wel wat. P. Beersma is wel zo'n krullenjongen met wie 'het nooit wat wordt'. In de lente van 1926 houdt hij het twee maanden uit.
Gurbe van Brug
Van het personeel is over Gurbe van Brug, geboren 17 april 1888, het meest bekend dankzij een jubileum in 1950 en een vraaggesprek dat U.E.E. Vroom in 1967 met hem zal hebben en waarvan de bandopname zich in het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen bevindt.
Gurbe dient zowel onder Rinsje als onder Jan Siebold. Hij is in 1888 in Heeg geboren als zoon van een oliemakersknecht. Zijn broer Herre van Brug heeft daar dan een zeilmakerij. (De Herre van Brug die in 2004 politieagent te Sneek zal zijn, is dan zo vriendelijk deze informatie te verstrekken)
Op twaalfjarige leeftijd begint Gurbe zijn carrière in Heeg. Hij wordt er krullenjongen in het filiaal van de firma Wed. S.J. de Vries. Dat ik achttien jaar was, was ik helemaal volleerd. In 1911, hij is dan tweeëntwintig, volgt overplaatsing naar Lemmer. Gurbe verzet zich aanvankelijk hevig tegen de verhuizing uit zijn geboorteplaats, hem aangezegd door de filiaalhouder: Ik kan er niks aan doen, man, ik wil niet! Maar dan komt de tuiger uit Lemmer de jongen halen.
In Lemmer ontwikkelt hij zich heel snel, met name als blokmaker en daar krijgt hij ook zijn eigen gereedschap. Schaaf v. Gurbe staat er op een reparatiebon. Op 30 april 1925 is het feest, Gurbe viert zijn 25-jarig jubileum. Er zijn koekjes en wijn (ƒ 14,20) en er is voor ƒ 8,- sigaren gekocht. De baas, Jan Siebold, overhandigt de mastmaker een enveloppe met ƒ 25,-.
Gurbe van Brug
Wanneer de fa. de Vries naar Amsterdam verhuist, blijft Gurbe in Lemmer. Hij treedt in dienst bij Van der Neut die de mastmakerij overneemt en blijft daar tot zijn pensionering. Siebold de Vries, Jan Siebolds zoon, zal hem bij zijn vijftigjarig jubileum een felicitatiebrief sturen vanuit Amsterdam.
Foto's genomen bij Van der Neut. 1e foto Jan en Wim van der Neut.
Siebold benadrukt Gurbes trouw aan het bedrijf, die niet alleen geldt voor de blokmaker. In 1926, dus een jaar na Gurbe, vieren Hylke Zijlstra en Frens de Vries hun 25-jarige verbintenis met de fa. De Vries: Cadeau 25 Jaar jubileum HZ+FrDeVries ƒ 50,-. (Ze zijn dus alle drie door Rinsje aangenomen.)
Groei en afname
De toename van de werkgelegenheid van de firma Wed. S.J. de Vries na 1913 van acht naar twaalf man, laat zich verklaren door de goede conjunctuur in de scheepvaartbranche tijdens de Eerste Wereldoorlog, waarover later meer. De afname van het personeelsbestand na 1920 van twaalf weer terug naar acht, heeft te maken met de teruglopende omzetten in de loop van de twintiger jaren.
Een van de slachtoffers is Douwe de Roos. Na 27 maart 1926 verdwijnt zijn naam uit het loonboekje. Hij begint voor zichzelf en koopt bij Jan Siebold hout en een bikhamer. (Zijn nieuwe gereedschap?) De aankoop wordt verrekend met loon dat hij nog te goed heeft. In deze periode moet Jan Siebold de overgebleven werknemers ook nog korter laten werken. Bij gebrek aan opdrachten uit de scheepvaart laat hij hen zelfs een tijd lang klompen maken.
Werkgelegenheid en loon
Uit de namen van het volwassen personeel blijkt een grote continuïteit van 1920 tot 1927. De jongeren uit 1920 stromen echter niet door. Ook dat komt natuurlijk vooral door de teruglopende resultaten en werkgelegenheid na 1920.
Volgens het bijschrift staan van links naar rechts een onbekende, Taeke Bijlsma, Kooi (?), Jan Siebold de Vries (in het midden met pijp), een onbekende, Frens de Vries met grote bijl en, geheel rechts zittend, een onbekende. De jonge man zittend in het midden is Gurbe van Brug. Als de naam Taeke Bijlsma klopt, moet de foto van voor 25 februari 1913 zijn want op die dag overlijdt hij.
Over het loon van Gurbe en zijn collega's is niets bekend tot februari 1913. Dan betaalt Jan Siebold aan 8 knechts 5 weken ad 50 ct p/ week Loonsverhooging [=] ƒ 20. Van 1920, 1926 en 1927 zijn de loonboekjes bewaard gebleven, hoewel alleen dat van 1927 volledig is. Van april 1925 tot en met 1927 staan bovendien de opgetelde weeklonen in het kasboek.
De lonen voor de week van 16 tot en met 21 augustus 1920. H. Zijlstra tot en met H. Haagsma hebben 53 of 55 uur gewerkt en ontvangen 53 cent per uur. De smid H. Kooi heeft 2 uur overgewerkt op donderdag; waarvoor hij per uur 65 cent ontvangt (d.w.z. +22,6%). Haagsma heeft een '½ uu] verzuimd' en dat wordt in mindering gebracht. De onderste vier, van J. Visser tot en met Andries Visser, ontvangen een jongensloon.
Archief De Vries, Amsterdam, loonboekje 1920, 21 aug. Van boven naar beneden: >H[uite] Zijlstra, D[ouwe] de Roos, G[urbe] van Brug, H. Kooi, C[ees] Bosma, F[rens] de Vries, H[endrik] Haagsma, J. Visser, H. Rottiné, A. Venema, Andr. Visser.
In 1920 variëren de lonen voor de jongens van 7 tot 13 cent per uur en krijgen de mannen 53 cent. Bij overwerk ontvangen ze een opslag van 23%. Op 1 september 1920 gaan de lonen van de mannen (niet dat van de jongens) omhoog van 53 naar 56 cent. Dat is een loonsverhoging van 5,66%. Tegelijkertijd wordt de werkweek verlaagd van 53 naar 50 uur, exclusief overwerk.
Door de combinatie van beide veranderingen loopt het feitelijke weekloon met een dubbeltje terug tot ƒ 28,00. De achturige werkdag bestaat blijkens het loonboekje van 1920 nog niet op de werkvloer van De Vries. Met 50 tot 53 uur hebben de mannen en jongens een 8½-urige tot negenurige werkdag, de zaterdag meegerekend.
Hun werkdag begint al vroeg. In de zomer gingen ze om vijf uur aan de slag. Er was nog geen vrije zaterdagmiddag, ze gingen wel om vijf uur weg maar toch niet eerder.
Tussen 1920 en 1926 veranderen de omstandigheden drastisch. In het loonboekje van 1926 is sprake van 42½ uur per week voor de smid en 45 (een enkele maal 47) voor de anderen. De achturige werkdag en vrije zaterdagmiddag zijn nu dus ook op de Polderdijk doorgedrongen.
De (uur-)loonsverhoging en werkweekvermindering zijn in lijn met de landelijke ontwikkeling. De strijd die de nog jonge arbeidersbeweging, niet in het minst in Friesland, heeft gevoerd, begint na 1917 vruchten af te werpen. In de woorden van Fedde Schurer:
Onder het kabinet Aalberse vielen de sociale verbeteringen als manna uit de lucht. Loonsverhoging, vrije zaterdagmiddag en al die dingen die wij hadden leren zien als socialistische leuzen om het volk op te zwepen, kwamen tot stand 'in overeenstemming met de polsslag van de tijd, zoals de troonrede zei. Kortgeleden was een motie van Schaper tot invoering van de tien-urige werkdag nog als irreëel door de Kamermeerderheid afgewezen, nu kwam onder algemeen gejuich zo maar de achturige werkdag.
Overwerk, een lening en de losse arm van Boersma
Met het teruggebrachte aantal uren daalt het reële uurloon echter. Hebben de mannen na de loonsverhoging van september 1920 56 cent per uur verdiend, in 1926 is het loon 42½ cent. Het 'jeugdloon' is ongeveer hetzelfde gebleven. De enige krullenjongen in dienst in 1926 krijgt 14 cent, dat is een cent meer dan de jongens in 1920 hebben gevangen.
Dalende loonkosten vanaf 1926. De loonsom van het bedrijf daalt van zo' n ƒ 3.000,- per kwartaal in 1920 naar ruim ƒ 2.000 ,-in 1927
Zijn de reële looninkomsten van de werknemers in 1926 achteruitgegaan, hun overwerk wordt aanzienlijk beter beloond: voor overuren verdienen ze nu 125%.
In de week van 2 tot 7 oktober 1926 werken drie man over, de twee smeden en Huite Zijlstra. De 32 overuren kosten het bedrijf ƒ 1,65 extra. Het is dan ook een drukke tijd. In die week is er veel smeewerk aan nieuwe blokken voor de Gebr. de Vries in Leeuwarden, aan een opgeknapte lier die naar Scherpenzeel gaat en aan het schip van Roeles uit Steenwijk, dat bij de Gebr. de Boer op de helling ligt.
Naast het betaalde overwerk is er ook wel eens een extraatje. Douwe de Roos moet een keer buiten Lemmer werk verrichten. Jan Siebold maakt van de gelegenheid gebruik om hem te vragen bij een lakse klant een openstaande post te innen. Douwe doet dat en vangt een rijksdaalder provisie (de Roos geld oph) en voor 60 cent sigaren.
In 1926 geniet iedereen van een doorbetaalde vakantieweek in juli en krijgen twee man een eindejaarsuitkering: Gurbe van Brug en Frens de Vries elk ƒ 25,- extra. Per 1 juli 1927 ontvangen ze dezelfde bonus. Substantiëler is de forse lening van ƒ 730,30 inclusief de rente van de eerste maanden die Jan Siebold in 1926 aan Frens de Vries verstrekt, vermoedelijk voor het oprichten van een eigen bedrijf.
Bij ziekte krijgen, in ieder geval vanaf 1926, werknemers een percentage van het loon uitgekeerd. Op 26 februari 1927 gaat er naar Hindrik Kok, die het vaakst ziek is: 70% van 22,50 = ƒ 15,70. Eén keer doet er zich op het werk een ongeluk voor. Jan Siebolds zoon en beoogd troonopvolger Siebold ontvangt op zijn achttiende een eenmalige uitkering ongevallenwet van ƒ 5,25. Verder komen er geen arbeidsongevallen voor, of het moet de Losse arm Boersma zijn op een zaterdagochtend in 1926.
Is die losse arm van filiaalhouder Boersma, even terug uit Amsterdam, op te vatten als een arm uit de kom? Dan is Boersma vast even flauwgevallen, waarna een collega of Rinsje hem geest van zout onder de neus houdt om hem bij te brengen. Na het weekend wordt er nieuw gekocht.
Misschien wel communist
Over de werkomstandigheden en de hoogte van het loon is moeilijk een oordeel te vellen. Vergelijkt men het werkloon dat de firma Wed. S.J. de Vries in 1920 in Lemmer betaalt, met dat in andere bedrijfstakken in Nederland, dan ontstaat het volgende beeld*
* Gegevens grafiek op basis van Archief De Vries, loonboekje 1920 en' tabel Gemiddelde verdiende daglonen in de nijverheid en de handel en verkeer, uitgesplitst naar bedrijfstak 1913-1939', Nijhof e.a. (1989) , 385.
Het loon dat de vaste knechten van Jan Siebold in hun zakje krijgen, ligt dus iets lager dan gemiddeld in Nederland, maar niet veel. Men bedenke daarbij dat de lonen in Friesland in die periode aanzienlijk achterblijven bij die in de meeste andere provincies*
* Het gemiddeld inkomen per hoofd van de bevolking van Friesland begin 20e eeuw althans ligt t.o.v. de andere provincies op de voorlaatste plaats, Frieswijk (1998a), 254. En: 'er waren regionale verschillen in lonen die opliepen tot 40%', De Jonge (1968), 286.
Men mag dan ook concluderen dat de lonen van de mannen van Jan Siebold in verhouding tot andere Friese arbeiders behoorlijk zijn en in overeenstemming met de kwaliteit van hun werk, hun positie op de arbeidsmarkt en de lengte van hun arbeidsverbintenis*
* Ze zijn allen in vaste dienst en het maakt nogal uit of iemand vaste knecht is, met vakbekwaamheid, of een losse arbeider. Dat is doorgaans zowel in het loon, als in “standing” merkbaar, Van der Woude (1998), 95.
Maar het is de vraag of ze dit zo ervaren. Er zullen in de familie-geschiedschrijving of in andere bronnen zoals het interview met blokmaker Van Brug, geen signalen van onvrede te vinden van de kant van de knechts, noch aanwijzingen voor enigerlei arbeidsconflict in het bedrijf.
Wel zal Rinsje van Ommen-de Vries, de dochter van Jan Siebold, zich een knecht herinneren 'die SDAP-er was, of misschien wel communist, dat was toen nog niet zo uitgerekend. Mijn vader zei tegen hem: Als ze hier komen om de boel te vernielen, sta jij met een bijl aan de deur om ze tegen te houden. En hij antwoordde dan: Ja, hier wel. Het was eigenlijk een grote familie.' (Hier moet de historicus wel een slag om de arm houden; het is familie van de baas die aan het woord is.)
Reactie plaatsen
Reacties