Jilling Kingma en oude vissers families

Door Jan Wouda.


Jilling Kingma & Grietje Kingma-Hoekstra.

Deze keer zullen we het hebben over de vroeger bekende vissersfamilie Jilling Kingma en zijn gezin. Jilling is voor zover ik weet in Echten geboren in 1856. Zijn vrouw Grietje Hoekstra is in Lemmer geboren op 28 augustus 1859. Grietje had nog vier broers en twee zusters, twee broers heb ik niet gekend.

Ook weet ik nog dat Jilling een broer had die een bodedienst onderhield met paard en wagen en dagelijks Echten - Lemmer reed met zijn zoon Hamet. Of er meer Kingma' s waren weet ik niet Grietjes vader, dus de schoonvader van Jilling kwam van Urk en viste in Lemmer met een botter, de LE 19, waarschijnlijk dezelfde botter die later van Lieuwe Visser was. De oude Renze is van ca. 1830. Het lijkt u misschien onwaarschijnlijk toe, maar die heb ik nog gekend. Waar ik dat nog van weet zal ik U vertellen.

Het huis dat Jilling heeft laten bouwen in de Schans naast Pieter Rippen moet zijn geweest van 1905 of 1906. Er was voordien een groot grasveld met daarachter een woning van de oude Renze. Als het mooi weer was zat hij daar vaak in een gemakkelijke stoel een pijp te roken. Voor de bleek aan de straatkant was een hek, roodbruin in de verf. Met verticale spijlen die aan de bovenkant op een punt uitliepen. Ik was niet ouder dan drie jaar maar -zie het nog zo voor me. Ik liep er op een keer langs en op het hek hing een boodschappenkorfje, zoals ze toen hadden met twee kleppen.

Het hing waarschijnlijk te drogen en het zal wel "himmeltiid" geweest zijn. Als driejarig jongetje dacht ik, dat is van niemand dat kan ik wel meenemen. Het hek was manshoog, ik kon er niet bij, maar ik vroeg een voorbijganger om me het mandje te geven en ik er triomfantelijk mee naar huis. Het mandje was van Griet Rippen en dat was Pieter Rippen zijn moeder, die het later terughaalde.

Zodoende zie ik de oude Renze nog voor mij in zijn stoel. Ongeveer drie jaar geleden heb ik daarover al eens in de krant geschreven dat de oude Renze de overgrootvader was geweest van typograaf Renze Fleer, die toen nog bij de "Zuid -Friesland" werkte want zijn moeder Griet was een dochter van Renze Hoekstra van de LE 18 en die zijn vader was dan weer de oude Renze uit de Schans.

Of ze het toen wat onwaarschijnlijk hebben gevonden weet ik niet, maar de redactie heeft toen dat gedeelte niet geplaatst.

Ik heb alles nog eens nagetrokken, maar het is de "wiere warheid". Pieter Rippen die een jaar of vijf, zes ouder is dan ik, heeft mij verteld dat zijn vader Jurjen Rippen over het te bouwen huis nog ongenoegen heeft gehad met Kingma omdat het huis het uitzicht van Rippen gedeeltelijk ontnam.

Nu gaan we weer terug naar Jilling, die moet toch wel een man geweest zijn met veel durf. Want om van Echten afkomstig in Lemmer te gaan vissen met een Friese boot op de Zuiderzee, daar is wel moed voor nodig. Ik weet niet hoelang hij met de Friese boot heeft gevist en of hij de aak LE 9 nieuw heeft laten bouwen. Maar waarschijnlijk wel. Gezien het nieuwe huis is het hem goed gegaan.

Zelf heb ik Jilling nooit zien vissen. Toen ik een jongen was, hadden de zoons het bedrijf al in handen, maar vermoedelijk wel voor rekening van de oude. In die tijd hielden de ouden zo lang mogelijk de financiële touwtjes in handen. De zoons kregen dan zakgeld en wat er verder bij hoorde.

Dat was toen zo'n beetje de regel. Jilling en Griet hadden negen kinderen, zes zoons en drie dochters. Wat in die tijd meer regel, dan uitzondering was. Omdat de bemanning voor één aak te groot werd en de zoons van Jilling uitstekende visserlui waren, liet hij bij de Gebr. De Boer een ijzeren aak erbij bouwen. Het werd de LE 88, 12.40 meter lang, een mooi schip en een goede zeiler met de naam "Spes Salutis". Het kwam in 1913 in de vaart.

De "Spes Salutis" LE 88 van Jilling Kingma.

De Koninklijke Zeilvereniging Buiten IJ hield elk jaar zeilwedstrijden op zee bij Amsterdam, waaraan ook altijd Lemsters meededen, zo ook de LE 88. Op 7 september 1915 wonnen ze de eerste prijs en op 9 september 1916 een tweede prijs.

Maar ook de LE 9 "Margaretha" was een goede zeiler gezien de resultaten in de wedstrijden bij Amsterdam. Ze wonnen 29 augustus 1908, 29 augustus 1910 en 30 augustus 1912 een eerste prijs, een tweede prijs werd gewonnen op 28 augustus 1909 en 2 september 1911. Dus geen slecht resultaat Ook werden er altijd wedstrijden gezeild in Harlingen en Lemmer in de kermisweek, maar daar weet ik geen uitslagen van. "De Zevenwolden" misschien wel. Maar het vissersleven bestond niet enkel uit wedstrijden zeilen bij zeilverenigingen. Alle dagen op weg naar de visgronden was het vaak een wedstrijd. Ik weet nog wel dat de LE 88 altijd het scherpst op de wind lag en het beste loef kon houden, zoals dat genoemd werd.

Renze, de oudste zoon, werd schipper op de LE 88. Dat was een ongeschreven wet bij de vloot En Harrit werd de schipper op de LE 9, voor zover nodig aangevuld met knechts. Zoon Ynte trouwde zowat in die tijd met Boukje Propsma, het kan ook wel wat later geweest zijn.

Die begon voor eigen rekening te vissen met de botter LE 14. Ik weet me nog een voorval te herinneren met de LE 9 dat minder prettig was. Het was denk ik in 1917 dat op een morgen alle aken en botters met de kop aan de wal lagen, dat gebeurde altijd als de wind noordelijk was met het aanleggen, dan lagen de vletten op zij want het was in het haringvissen. Wij moesten die dag netten tanen en dan was het een drukke dag.

Daarom gingen we al met donker varen. De wind was weer west geworden en dat was weer laveren. Met het door de wind gaan raakten we met de voorkant van het zwaard even een helmstok aan de achterkant Het was maar zachtjes, want er was maar weinig wind en we zagen in het donker niet welke aak het was. We kwamen 's middags terug in de haven en hoorden dat de LE 9 een scheur had opgelopen in de achtersteven. Het kon haast niet door ons zijn gekomen en we dachten dat een ander ons voor was geweest De helmstokken stonden normaal altijd omhoog, kreeg het roer dan een duwtje, dan ging het wel op zij, maar nu moet het plat hebben gelegen en dan geeft het niks mee. Afijn, de havenmeester Rein Kool, moest een onderzoek instellen.

Hij bekeek de kop van de aak, maar daar zat geen schrammetje op en voor het zwaard evenmin. Waar hij trouwens niet eens naar keek. Maar de ouwe moest bij burgemeester Pollema komen, het moet eerder dan 1917 zijn geweest, want in 1916 was Kallenbach al burgemeester, want die heeft in 1916 de visafslag geopend. Daar heeft de ouwe alles uitgelegd en het is tot een minnelijke schikking gekomen. Van de hele vloot had in die tijd niemand een verzekering. Er bestond het "Oude Gild", dat gaf een kleine uitkering bij overlijden en ziekte.

De contributie werd altijd opgehaald door Evert de Vries. De jongens van Jilling zoals ze altijd werden genoemd waren uitstekende vissers en allen harde werkers en ze kregen hun deel wel van de buit.

Ze hebben als eersten de vrije zaterdagmiddag uitgevonden. In het hoekwanten was het altijd zo georganiseerd dat 's middags om twee uur alles aan de kant was. Zondags werd er door hen nooit gevist en dat was niet op religieuze gronden. Maar het was in de visserij net als bij andere bedrijven zoals de Lemsters toen zeiden: "Als je een keer de poten onder de kont hebt, loopt alles mee".

In het voorjaar als de haringen mager waren, vingen de oude netten het beste, maar vier weken later de nieuwe netten de helft meer, want dan waren de haringen al "groter gegroeid" en werden dan pas lekker en stukken goedkoper. De eersten, de, primeurs, brachten meestal f 10,- per tal op, maar dat was na een week al f 5,- en later nog veel lager, een tal was 200 stuks.

Als het tegen Pasen liep en het werd wat warmer, dan waren de haringen zo'n 50 cent per tal; Was daarentegen de wind om die tijd Noordelijk en koel dan brachten ze nog wel een gulden op en werd er nog behoorlijk wat verdiend. Maar de minder gegoede visserlui moesten om nieuwe netten in te simmen,de oude simmen, kurken en lood weer gebruiken. Zodoende waren de gegoeden altijd een slag voor op de minderdraagkrachtige.

Met de ansjovisnetten was het precies zo. Het ene jaar was de vis klein van stuk en het andere jaar soms groot. Dan ving je in oude beugnetten niet de helft van, een beug met wijdere mazen. Als je je nou kon veroorloven om er een beug op na te houden met wijde en nauwe mazen, had je soms al een hoop verdiend, vóór de vissers met minder armslag eraan toe kwamen.

Want dan was het een run naar Jan Pen, de netten handelaar en Minze Zeilstra met de zijnen in de baan waren om het hardst aan het insimmen en soms lange wachttijden was het gevolg. Anne Visser, de Brêgewipper, kon je dan tussen de bedrijven ook zien insimmen langs de muur van slager Koning. Zo ging dat toen Na het ansjoopvissen kwam de botvisserij. Maar de welvaart moest van de ansjoopvis komen, die konden in de pekel en dus stabielere prijzen.

Foto van Jilling Kingma: Hendrik, Harrit, Jilling Coehoorn en Wiebren Kingma.

Foto van Jilling Kingma.

LE 9 "De Margaretha" van Harrit Kingma. Een snelle zeiler, die rond 1910 onverslaanbaar was in wedstrijden op de Zuiderzee.

De LE 9 was meestal aan het botslepen en de LE 88 altijd aan het hoekwanten. Want dat was erg arbeidsintensief, daar kon je met twee man zowat niet aan beginnen. Dat waren dan ook meestal botslepers of zijennetters.

Zoals ik al zei waren de Kingma' s nogal haastig van natuur, wat je met het aanazen wel moest. Je moest pootaan, om een spleet hoekwant, 225 haken in een half uur, aan te azen, verslapte je even dan was het zo drie kwartier. Voor de lezers die niet weten wat aanazen is, nu dat was aan elke haak een gekookte garnaal steken, die de bot dan behoorde op te vreten en dan zaten ze aan de haak en waren ze gevangen, zo ging dat.

Maar de zeehonden die nu vertroeteld worden, vraten ze ook nog gedeeltelijk op, evenals de haring. Nee, onze vrienden waren het niet in die tijd. Met het hoekwant werden er meestal drie schoten in een week gedaan maandag aanazen en het want uitzeilen, dinsdag vroeg halen en weer opspeten en garnalen vangen voor het volgende schot.

De garnalen werden dan eerst gekookt. Zo ging dat dan ook weer op woensdag en vrijdag. Ook werden er wel dagschoten gedaan met kleinere beugen. Vijf pond bot aan een spleet was een best schot, maar meestal was het vier of drie pond De gemiddelde prijs was toen zo'n 20 cent per pond. Het was wel eens hoger, maar meestal lager. Die het best bemand waren visten of schoten een zestig speet hoekwant En verder afhankelijk van je bemanning.

Nu zal ik u vertellen hoe de samenstelling van het gezin was van Jilling en Griet. Renze was de oudste en is altijd ongehuwd gebleven. Dan kwam Betje, getrouwd met Lubbert Coehoorn. Ze woonden aan de Weverswal, waar voordien Blok had gewoond, een veehandelaar.

Lubbert zijn aak was de "Presto" LE 3. Hun kinderen waren Pietje, Margaretha, Settie, Jilliegien en Jilling. Ik heb gehoord dat Pietje is overleden (plus minus 1980). De oudsten heb ik wel gekend, de jongsten niet. We zijn al bijna 53 jaar uit Lemmer weg. Dan is het de beurt aan Harrit, hij was al niet zo jong meer toen hij trouwde met Geertje Poepjes.

Die hadden drie kinderen, Jilling. Koosje en Liekele. De laatste was vernoemd naar de vroegere hardrijder op de schaats ouwe Liekele van de LE 69. Dan kwam Roelof, getrouwd met Fine van der Veen. Ze hebben vier kinderen gekregen. Henny, de oudste is pas weer in Lemmer komen wonen, ook een Jilling. Bertus en Gretha zijn jong overleden. Dan kwam denk ik Ynte, getrouwd met Boukje Propsma. Ze hadden zeven kinderen Jilling, Wiebren, Renze, Harriet, Jurjen, Roelof en Fimmy, allemaal familienamen.

Nu kwam Oeke die getrouwd was met Lieuwe Meijer, die was boekhouder bij de gasfabriek. Ze hadden een zestal kinderen, Clara, Gretha, Boukje, Joop, Trijn en Liesje. Nu is het de beurt aan Wouter die getrouwd was met Martha van Brug. ze hadden drie dochters, Gretha, Jansje en Betty Kingma. De jongste zoon was Tjalling en zijn vrouw was Pietje Spaans. Deze hadden ook twee kinderen een Jilling en Magda.

De jongste dochter was Trijn, een mooi en levenslustig meisje, dat helaas jong is overleden in 1922. Zo u ziet het waren allemaal familienamen. Waar ze naar vernoemd zijn heb ik allemaal gekend.

Dat waren met de oude Renze erbij vier generaties. Nu kunnen het er misschien wel al zes zijn. Toen in 1932 de Afsluitdijk de Zuiderzee had afgesloten kreeg natuurlijk Lemmer als vissersplaats de nekslag.

Een groot gedeelte van de vloot vertrok naar Makkum en een enkele naar Harlingen. Grote families als de Bootsma's, de Koornstra's, Mulder, Van der Bijl, Visser's en Wouda en ook knechten gingen mee. Maar de Kingma's waren te oud om opnieuw te beginnen.

Renze, Harrit en Roelof gingen voor zo ver ik weet rentenieren. Wouter werd brugwachter en later nog havenmeester. Hij is later naar Drachten verhuisd

Tjalling ging varen op een lijndienst Groningen - Amsterdam. Ynte bleef in Lemmer vissen met een schouw. Dat was dan het einde van een Lemster vissers familie. Van de eerste twee generaties Kingma is er niet één meer in leven, naar ik heb gehoord. De oude Jilling is nog voor de tweede keer getrouwd en woonde toen aan de Kortestreek. Harrit is in het ouderlijk huis blijven wonen. Allemaal verleden tijd.  Maar zo is het nu eenmaal in het leven.

Le 9 "De Margaretha" van Harrit Kingma.

Waar zijn onze aken gebleven?

Van de plezier-aken gebouwd bij Gebr. De Boer in Lemmer, heeft voor zover bekend de "Roggebot" nog dezelfde eigenaar, alsook de "Salamander" en de "Grote Pier". De "Onrust" van Spits uit Haren is naar ik heb gehoord van een schoonzoon van J. (Jurjen ?) de Rook. "Lemsterlicht" is nog van Croon uit Heemstede. De "Marcab" heeft nog dezelfde eigenaar, alsook de "Saeftinge". Zou de onbekende aak met bouwnummer 177 uit 1920 de "Almere" kunnen zijn?

Nu gaan we ons eens bezig houden met de vissers aken. Als hier in Medemblik een aak in de haven komt en ik kan erbij komen - want ik spring ook niet meeteen in 7 sloten tegelijk - maak ik een praatje en vraag waar de aak gebouwd is. Als het een Lemsteraak is, zie ik dat wel met de ogen dicht en moet dan bijzonderheden vertellen over de vroegere eigenaar en dat vinden ze dan prachtig en vaak schrijven ze alles op.

Ook kunnen ze vaak niet begrijpen dat die oude aken nog zo' n goede conditie hebben. Dan vertel ik ze dat het vroeger meest eigen bezit was en ze ondanks het zoute water er als de kippen bij waren als er ergens een roestplekje ontstond. De aken zaten onder de plecht en achter de betimmering altijd in de dikke cilinderolie en waar olie zit, roest het nooit Dan kwamen de aken drie keer in het jaar op de helling en werden, na te zijn schoongemaakt, twee keer in de teer gezet en om geen plekje over te slaan werden ze na' de eerste teerbeurt met handen vol cement bestoven.

Het was altijd zeilen en als de scheepshuid aangroeisels kreeg waren ze niet meer vooruit te branden. Als ik dat vertel begrijpen ze wel, dat -al zijn de aken oud, ze er nog zo goed uit zien. Zo lag er verleden jaar een mooie aak in de haven van zo'n 50 voet Als je dan zegt dat het een mooi schip is vanwege de mooie lijnen, dan zijn ze zo trots als een pauw. De naam van de aak was "Alcedo" en de eigenaar was de heer Gheider. De aak was gebouwd door de heer Engelaar in Beneden Leeuwen.

De Lemsteraken kwamen ter sprake en ik zei dat de LE 28 de eerste aak was die in Lemmer door de gebr: De Boer was gebouwd. En laat die mijnheer nu de LE 28 hebben gehad! Hij liet mij een grote tekening zien, maar ik zeg: "Dat zijn de lijnen niet van de LE 28". "Dat hebt u dan goed gezien, want zoals de tekening is, wou ik hem hebben".

Het was zeker te moeilijk om het uit te voeren, want hij had maar een nieuwe laten bouwen en de 28 verkocht aan een Amerikaan, die de zwaarden eraf had laten halen en met een midzwaard in had laten bouwen. De aak is nog in Nederland en ligt in Rodevaart bij de Moerdijk. Ik heb hier al eens eerder een aak zonder zwaarden gezien, daar zat over de hele lengte een kiel of grote scheg onder gebouwd, maar de eigenaar was niet aan boord, zodat ik geen bijzonderheden te horen kon krijgen. Het was wel een vreemd gezicht Het is net als een schouw zonder mast, alhoewel ik een mooi getuigde schouw wel mooi vind.

Nu beginnen we met Andries Fleer. Die had in 1916 een mooie schouw laten bouwen bij Gerrit Wierda, de LE 21. Hij heeft de schouw in 1923 verkocht aan Klaas Bijlsma en het werd toen naar ik meen de, LE 29. Die schouw staat nu in de hal van het gemeentekantoor, gebouwd door een neef van Klaas Schelte Bijlsma, van de Lijnbaan, wat ik een knap stukje werk vind.

In 1923 kocht Andries een botter die in 1919 gebouwd was bij De Haas in Monnikendam en hij hield het nummer LE 21. Het was nog een goede zeiler ook en werd voorbeeldig onderhouden. Ik heb de botter jaren geleden nog in de Rai op de HISWA zien staan met de Blauwe wimpel in de mast In 1946 heeft Andries de botter verkocht aan J. A. M. Kramer, een scheepsarchitect en heet nu "Vrouwe Pieternella".

De heer Kramer onderhoudt de botter in perfecte staat en heeft ook verschillende boeken geschreven over IJsselmeer en Waddenzee. In 1946 kocht Andries een aak van een Vollenhover visserman, die in 1901 was gebouwd bij Bos in Echtenerbrug en hield no. LE 21. Deze aak is nu eigendom van de heer J. L. M. de Zeeuw uit Eemnes en hij is eigenaar van het bekende motel "De Witte Bergen" aldaar. De aak heet nu "Vrouwe Elizabeth".

Maar er is nog geen eind aan de LE. 21. Mijn neef Sake Bootsma had na de afsluiting een mooie IJsselmeerkotter laten bouwen, ik meen de LE. 44. Sake ging met een kotter de Noordzee op en Andries (of was het zijn zoon Jan al) kocht de IJsselmeerkotter. Jan Fleer is nu reddingboot-schipper en zijn zoons vissen met de kotter. Een bijzonderheid nog.

Jan Fleer zijn grootvader, ook een Jan, was mijn vrouw's stiefvader en Jan zijn overgrootvader en moeder heb ik ook nog goed gekend. Dat was ook een Andries en zijn vrouw was een Grietje Stuurman. Die moeten wel van omstreeks 1820 zijn geweest

Nu gaan we weer over van de oude Lemsters naar de oude aken. De LE 74 was de tweede aak gebouwd door de Gebr. De Boer. Dat was in 1901 en voor rekening van Steven Visser. De aak heet nu "'t Kan verkeren" en is nu van Chirurg F. Schreuder uit Bloemendaal en was toen ik hem voor het laatst zag, nog in oude staat met vooronder: De LE is waarschijnlijk in 1902 gebouwd voor Auke Bakker. Ik denk dat die aak ca. 1908 is verkocht aan Jelle Zwaan in Stavoren. Later is hij van Jorritsma geweest en is nu van Douwe Schirm, uit Emmeloord en is bijna weer op zijn oude nest teruggekomen.

Dan komen we bij de LE 12, die in 1903 bij De Boer gebouwd is voor Johannes Visser. Het was een forse aak van 45 voet en heet nu "Rosshouck", eigenaar is Ir. W. Croon uit Rotterdam.

In 1907 is de LE 10 gebouwd voor Marten Raadsveld, het was een mooi scheepje van 8.60 meter lengte..Ik denk dat het de kleinste is ooit door De Boer gebouwd. Toen "Lytse Marten" ophield met vissen hebben Jacob en Jan Wouda, twee neefs van mij, het aakje overgenomen.

Later is het een pleziervaartuig geworden van Henny Kingma, die verleden jaar weer in Lemmer is komen wonen. Het schip is nu eigendom van J. J. de Korte en heet nu "Antje", thuishaven is Aerdenhout. De grote aak in 1908 gebouwd van 50 x 16 voet, is in 1913 verkocht aan Lub. Bakker te Urk. Waar die later gebleven is weet ik niet. Ik weet ook niet waar de tweede aak van Jan de Blauw is terecht gekomen. Die was 45 voet, was ook een LE 8 en is in 1913 gebouwd.

De LE 67 is gebouwd voor Gerrit de Blaauw, ook in 1912 en was ook 45 voet, het was een mooi schip. Het is nu eigendom van de heer Stofberg uit Leimuiden, die ook een werf heeft en plezier-aken bouwt De aak heet nu "Noordster".

Nu is de LE 88 aan beurt, gebouwd voor Jilling Kingma. Dat was in 1913 en het schip kreeg de naam "Spes Salutis". Ik denk dat het de laatste aak is geweest die bij gebr. De Boer voor de visserij is gebouwd. Toen de Gebr. Kingma ophielden met vissen is zij verkocht aan Egbert Visser en werd toen LE 1. Nu is het in eigendom van L. Sliggers uit Santpoort. Hij zag de aak een paar jaar geleden hier in de haven, en er zaten uitgebikte roestpikjes achter in het berghout. Ik zeg tegen Sliggers: "De vorige eigenaar heeft niet zo goed op de aak gepast als de gebr. Kingma dat deden, want daar zijn de putjes er zeer zeker niet ingekomen". De aak had zowat zes jaar onbeheerd in IJmuiden gelegen in zout water.

Dit waren dan allemaal Lemster aken, gebouwd bij de Gebr. De Boer. Er waren ook twee aken gebouwd door Croles in IJlst De LE 37 van Siebe Kooistra moet nu in Haarlem thuishoren. Het fijne weet ik er niet van. De andere aak was de LE 75 en deze was van mijn vader. Ze waren 42 voet, in 1899 gebouwd De LE 75 is door Stofberg verbouwd en heet nu "Breehorn", eigenaar is de Mr. J. R Carp uit Aerdenhout.

Dan varen er nog twee houten aken gebouwd door A van der Zee te Joure. De jongste is in 1907 gebouwd en heet" St Michel", ze is 13.75 meter lang en de eigenaar is J. C. H. van Yperen uit Rotterdam.

De oudste houten aak is in 1898 gebouwd voor Pieter Poepjes van de Nieuwedijk toen en was de LE 39. Die aak is op schitterende manier tot jacht verbouwd door Adrianus Kok te Huizen. Hij heeft dat alleen gedaan, maar had er dan ook zeven jaar voor nodig. De aak was 11.40 meter lang en heet nu "Zevija", voorheen "Maartje". Eigenaar is G. Verwelius; een aannemer uit Huizen.

Ruim twee jaar geleden is de oude LE 39 met nog acht andere platbodems naar New York geweest ter gelegenheid van de feesten aldaar bij het 200-jarigbestaan van Amerika.

Dit zijn dan de Lemster aken; waarvan ik weet waar ze zijn, maar ik heb ze nog niet allemaal kunnen opsporen.

Genealogische benadering van Peter Grootemaat, uit Eibergen.

Van Michiel is alleen bekend dat hij tot de hervormde kerk behoorde.

Bijzonder is dat zijn laatste twee kinderen gedoopt zijn in de Rooms-katholieke kerk. De bij die doop genoemde meters Jetske en Vrouck zijn zeer waarschijnlijk zusters van Michiel.

Kinderen:

1. Catharina, gedoopt 30-08-1691 in Warga.

2. Catharijna, gedoopt 30-07-1693 in Warga.

3. Wopkje, gedoopt 01-01-1695 in Warga.

4. Catharina, gedoopt 28-02-1697 in Warga.

5. Jan, gedoopt 30-04-1699 in Warga.

6. Catharina, gedoopt 23-06-1700 in Warga.

7. Jan, geboren 24-06-1704 in Warga.  Getrouwd ??-03-1740 met Zetske Jans. Getrouwd (2) 30-01-1707 in Grouw met Ydtje Yedes.

8. Zibrig, gedoopt 29-09-1709 in Warga.

9. Sijcke, (Rk) gedoopt 24-12-1714 in Irnsum, geboren in Grouw. Meter Jetske Jans.

10 Ytje, (Rk) gedoopt 22-02-1722 in Irnsum, geboren in Grouw.  Meter Vrouck Jans.

In de quotisatiekohieren van 1749 staat de weduwe van Michiel Jans genoteerd als arm. Quotisatiekohieren zijn aantekeningen ten behoeve van een nieuw belastingstelsel.


Geboren, 24-06-1704 in Warga, overleden voor 1772. Getrouwd ??-03-1740 in Grouw met Zetske Jans, geboren 21-08-1718 in Gorredijk, overleden 23-12-1796 in Gorredijk. Jan woonde in Gorredijk en was Hervormd. Zetske deed 02-02-1745 belijdenis in Gorredijk.

Kinderen:

1. Ytje, geboren 23-09-1743 in Gorredijk. Getrouwd 30-11-1766 in Gorredijk met Pyter Adolphs.

2. Jan, geboren 03-04-1746 in Gorredijk. Getrouwd met Jeltje Taekes.

3. Baukje, gedoopt 04-05-1749 in Gorredijk. Getrouwd (1) 21-04-1776 in Gorredijk met Douwe Freerks, gedoopt 28-09-1749 in Lippenhuizen, begraven 06-08-1779 in Gorredijk. Getrouwd (2) 19-05-1782 in Gorredijk met Daniel Alberts.

4. Michiel, gedoopt 04-06-1752 in Gorredijk, overleden 16-04-1808 in Gorredijk. Getrouwd 24-05-1778 met Ytje Jans Dijkstra.


Gedoopt, 04-06-1752 in Gorredijk, overleden 16- 04-1808 in Gorredijk. Getrouwd, 24-05-1778 in Gorredijk met Ytje Jans Dijkstra, geboren 16-07-1758 in Gorredijk. Michiel en Ytje deden 07-02-1794 belijdenis in de Hervormde kerk van hun woonplaats Gorredijk.

Kinderen:

1. Setske,  geboren 02-07-1779 in Gorredijk, overleden 22-01-1833 in Opsterland. Getrouwd met Martinus Kornelis de Jong; overleden na 1833.

2. Jan, geboren 16-02-1781 in Gorredijk, overleden 14-01-1851in Gorredijk. Beroep: arbeider, brandersknecht. Getrouwd met Sytske Andries.

3. Aaltje, geboren 29-12-1782 in Gorredijk, overleden 12-08-1826 in Gorredijk. Beroep: naaister.

4. Ynte, geboren 25-01-1786 in Gorredijk, overleden 13-01-1849 in Lemmer. Beroep: bakkersknecht.  Getrouwd 06-06-1811met Trijntje Harrits Zwart, geboren 15-09-1786 in Strobos, overleden 13-01-1854 in Lemmer. Beroep: dienstmeid.

5. Bottje, geboren 23-11-1787 in Gorredijk. Beroep: arbeidster. Getrouwd 07-12-1820 in Opsterland met Wieger Jans Bijlsma, geboren ± 1783 in De Knijpe, overleden 27-08-1847 in Aengwirden.

6. Oeble (Obbe) geboren 01-01-1790 in Gorredijk, overleden 24-10-1816 in Gorredijk. Beroep: schipper. Getrouwd 02-07-1816 in Gorredijk met Johanna Rintzes van der Vecht, geboren ± 1785 in Olterterp.

7. Baukjen,  geboren 28-10-1792 in Gorredijk, overleden 08-08-1849 in Opsterland. Beroep: arbeidster. Getrouwd 03-05-1815 in Gorredijk met Klaas Jans Fokkema, geboren ± 1795 in Gorredijk, overleden 16-01-1847 in Opsterland.

8. Marten, geboren 13-10-1794 in Gorredijk, overleden 21-05-1839 in Opsterland. Beroep: brandersknecht.


Geboren, 25-01-1786 in Gorredijk, overleden 13-01-1849 in Lemmer. Getrouwd 06-06-1811 in Lemmer met Trijntje Harrits Zwart, geboren 15-09-1786 in Strobos, overleden 13-01-1854 in Lemmer. Beroep: bakkersknecht, lantaarnopsteker. 

Woonde in Gorredijk en Lemmer.                            

Kinderen:

1. Michiel, geboren 28-04-1812 in Gorredijk, overleden 19-08-1849 in Gaasterland, schoenmaker. Getrouwd 26-05-1839 in Lemmer met Jeltje Harmens Prins, geboren ± 1815 aan boord van een schip onderweg naar Zweden, overleden 03-03-1845 in Lemmer.

2. Harrit, geboren 05-01-1814 in Gorredijk, overleden 06-06-1876 in Lemmer. Getrouwd (1) 18-09-1846 met Jantjen Willems Muurling. Getrouwd (2) 26-09-1847 met Elisabeth Symens van Randen.

3. Marten, geboren 24-02-1816 in Lemmer, overleden 31-07-1849 in Lemmer. Arbeider.

4. Pieter, geboren 21-11-1818 in Lemmer, overleden 01-01-1825 in Lemmer.

5. Yttje, geboren 17-12-1820 in Lemmer, overleden 28-11-1840 in Lemmer.

6. Jilling, geboren 11-8-1823 in Lemmer, overleden 25-09-1856 in Lemmer.


Geboren 05-01-1814 in Gorredijk, overleden 06-06-1876 in Lemmer. Getrouwd (1) 18-09-1846 in Lemmer met Jantjen Willems Muurling, geboren 19-09-1808 in Oosterzee, overleden 25-01-1847 in Lemmer, dochter van Willem Jochums Muurling en Aukje Frankes. Zij was weduwe van Jan Hendriks Bouma bij wie zij twee zonen had. Beroep: bakker, arbeider. Woonplaats: Echten.

Uit het 1e huwelijk:

1. Ynte,  geboren 11-01-1847 Echten, overleden 19-03-1847 Lemmer. Getrouwd (2)  26-09-1847 in Lemmer met Elisabeth Symens van Randen, geboren 03-02-1827 in Echten, overleden 07-10-1894 in Lemmer, dochter van Symen Syztes Van Randen en Elizabeth Ages de Jong.

Uit het 2e huwelijk:

2. Elisabeth, geboren 12-03-1848 in Echten, overleden 18-05-1902 in Lemmer. Beroep: dienstmeid. Getrouwd 18-05-1873 in Lemmer met Marten Wiegers Doeven, geboren 08-09-1846 in Lemmer, overleden 23-02-1922 in Lemmer.

3. Ynte, geboren 25-10-1850 in Delfstrahuizen, overleden 10-12-1920 in Lemmer.  Beroep: sluiswachter, stoker, werkman. Getrouwd 14-05-1875 in Lemmer met Klaaske Baukes de Vries, geboren 18-02-1849 in Joure.

4. Siemen, geboren 04-06-1853 in Echten, overleden 25-04-1856 in Lemmer.

5. Jilling, geboren 14-01-1856 in Echten, overleden 07-08-1941 in Lemmer. Beroep: visser. Getrouwd 25-11-1880 in Lemmer met Margaretha Hoekstra, geboren 28-08-1859 in Lemmer, overleden 03-07-1919 in Lemmer.

6. Symen, geboren 27-02-1859 in Echten, overleden 12-10-1904 in Kalenberg. Beroep: bakkersknecht. Getrouwd 09-05-1891 in Oldemarkt met Hendrikje Koning, geboren ± 1865 in Steenwijkerwold, overleden 30-08-1937 in Meppel. Beroep: dienstmeid.

7. Trijntje, geboren 22-06-1862 in Echten, overleden 16-01-1942 in Lemmer. Beroep: dienstmeid. Getrouwd 04-05-1889 in Oldemarkt met Hendrik ten Berge, geboren ± 1859 in Oldemarkt, Overijssel. Gescheiden 22-04-1909.

8. Ieuwkjen, geboren 31-07-1865 in Echten, overleden 01-10-1922 in Lemmer. Beroep: dienstmeid. Getrouwd 13-05-1898 met Geert van der Bijl.

9. Marten, geboren 15-05-1867 in Echten, overleden 06-05-1943 in Sneek. Beroep: bakkersknecht, vrachtrijder. Getrouwd (1) 10-05-1894 in Hemelumer Oldeferd met Aukje Dijkstra, geboren 24-04-1873 in Hemulumer Oldeferd, overleden 20-11-1910 in Lemmer. Getrouwd (2) 26-09-1912 in Lemmer met Jantje Wiarda, geboren 28-03-1855 in Kuinre, overleden 30-07-1938 in Oosterzee.

Deze foto is van Margreet van der Molen, uit Ljouwert, een achterkleinkind van Jilling Kingma (geboren in 1856), namelijk een dochter van Boukje Meijer, die weer een dochter is van Ieuwkjen Kingma, die weer een dochter is van Jilling Kingma. Van sommige weet Margreet de naam, over andere twijfelt ze.
Staand van links naar rechts:  Ynte, Renze, Elisabeth, dan mijn vader Harrit, Roelof en Wouter. Zittend van links naar rechts: Trijntje, Ieuwkjen (mijn beppe Oeke) en de jongste zoon Tjalling.

Reactie plaatsen

Reacties

Harm fan Harm fan us Oate
een jaar geleden

@Roelie hoi, de namme inte is toch echt Ynte :) en ik heb dezelfde foto ooit gehad... mijn pake en oerpake dus. Myn Pake, is inderdaad de linkse, herinner ik mij ook!